In Friesland kent de ggz weinig wachttijden

Afgelopen september hoorde Friesland tot de drie van de 31 ggz-regio’s met de minste wachttijden tussen aanmelding en start van een behandeling. Dat blijkt uit de registratie die Vektis iedere maand opstelt. Die wachttijden mogen volgens de nationale Treeknorm nooit langer zijn dan tien weken. In Nederland als totaal was dat het geval bij dertien van de vijftien diagnosegroepen die Vektis onderscheidt. In Friesland was dat in september het geval voor slechts drie groepen: voor eetstoornissen (14,7 weken), delirium (10,6 weken) en een restgroep van diagnosen (10,4 weken). Ten opzichte van het landelijke gemiddelde scoort Friesland aanzienlijk lager op de diagnosegroepen PDD-NOS (8,8 versus 21,8 weken) en persoonlijkheidsstoornissen (9,4 versus 20, 0 weken).

Al deze gegevens overhandigt Adriaan Jansen mij tijdens een interview op 24 oktober. Ik ben bij hem in Leeuwarden ter voorbereiding van het congres Ambulantisering ggz sinds 2012: wat gaat goed en wat kan beter? dat op 26 maart 2020 te Utrecht plaatsvindt. Janssen is sinds 2011 bestuursvoorzitter van GGZ Friesland. Daarvoor was hij dat in Noord-Holland Noord. Ooit begon hij zijn carrière als verpleegkundige: “Dit vak leerde mij dat continuïteit voor psychiatrische patiënten zo ontzettend belangrijk is: een vaste persoon als behandelaar. En ook bestaanszekerheid met continue affectieve relaties”. Later wordt Janssen psycholoog. Binnenkort besluit hij zijn langdurige bestuurlijke loopbaan.

Ik vraag Jansen om uit te leggen waarom de GGZ Friesland zo weinig wachttijden kent. Janssen: Friesland was in 2012 al bezig met beddenreductie dankzij de landelijke beweging “RvB-kwadraat: Raden Van Bestuur voor Reductie Van Bedden. Die stroming stond los van Friesland. Het was een landelijk bestuurlijk netwerk dat, vooruitlopend op het bestuurlijk akkoord in 2012, al werkte aan de ambulantisering. De bedenker van de FACT-teams Remmers van Veldhuizen was hiervan de trekker. In Friesland heeft deze beweging ook wortel geschoten. We hebben we tussen 2011 en 2017 bijna 45% van de bedden afgebouwd.

Ongeveer tegelijk hebben bestuur en professionals een aparte ambulante organisatie opgericht. Dat is Synaeda waarvan het hoofdkantoor is gehuisvest aan de overkant van de straat. (Janssen wijst vanuit zijn kamer naar het gebouw Sixmalaan 1 te Leeuwarden). Er bestaat nu een dekkend netwerk van Synaeda-vestigingen over heel Friesland. Inmiddels is de helft van de oorspronkelijke populatie in behandeling bij Synaeda. We streven daar naar korte wachttijden en doelmatige, kortdurende behandelingen.

Wat bovendien ook een factor is: wij hebben vele praktijkondersteuners via Synaeda gedetacheerd bij huisartsen. Vele POHs ggz staan met één been in de eerste lijn en met het andere in de ggz. Ze kennen de weg bij de huisartsen en bij ons. Friesland kent nauwelijks basis-ggz. De Friesland Zorgverzekeraar (DFZ), de huisartsen en GGZ Friesland zetten massaal in op de POH. Tenslotte speelde mee dat de vorige bestuursvoorzitters van DFZ, Diana Monissen en daarna Bert van der Hoek, verstand hadden van de ggz. Zij hadden daar gewerkt en hielpen mee met goede bekostiging van Synaeda en de POHs.

Jij bracht zelf ook kennis en ervaring in van Noord Holland Noord (NHN). Daar zijn de FACT teams uitgevonden. Die regio loopt nog steeds voorop met regionale samenwerking. Verklaart dat ook de korte wachttijden? Jansen: Tja, misschien is dat ook wel een beetje zo. Heiloo/Willibrord is pas in de jaren dertig vorige eeuw gestart. Veel innovaties (psychiatrische verpleegkunde bv) zijn er geslaagd maar net als elders mislukten er ook. Dat is onvermijdelijk in een innovatieve cultuur. Weet je: de ggz hier, in Noord Holland en ook elders is een leuke sector. Professionals zijn geïnspireerd. Zij stimuleren mij en mijn collega-managers steeds weer om innovaties te faciliteren.

Je hebt nu enkele goede ontwikkelingen genoemd. Wat kan beter? Jansen: De ggz voor de jeugd kan echt beter evenals de afstemming met de jeugdzorg en jeugdgezondheidzorg. Sinds 2015 is het hulpaanbod versplinterd. Er is geen continuïteit van zorg voor kinderen in problemen. De ggz zou samen met andere partijen deze zorg opnieuw moeten uitvinden. Regionale samenwerking en bekostiging zouden de nieuwe visie moeten volgen. Je hebt mijn Amsterdamse collega Jeroen Muller (bestuursvoorzitter van Arkin) ook hierover geïnterviewd. Hij en ik zitten op één lijn.

EPA’s en wanen

Verder is de ambulante zorg aan mensen met Ernstige Psychiatrische Aandoeningen (EPA’s) nog onvoldoende ontwikkeld. Net als elders kampt Friesland enigszins met gebrek aan gekwalificeerde psychologen om cognitief gedragstherapeutische behandelingen toe te passen in verband met bijvoorbeeld wanen en hallucinaties. Een voorbeeld: als patiënten wanen hebben, zouden gezondheidspsychologen dieper moeten ingaan op die wanen. Wat stellen die voor? Waarom zijn ze zo beangstigend? Dan kunnen zij aan de patiënt gedragsopties aanreiken bij het optreden van wanen. Die worden dan gemakkelijker hanteerbaar voor de patiënt. Verder lukt het niet om de FACTteams voldoende in contact te brengen met de sociale wijkteams. Indien sociaal werkers van die laatste teams aangehaakt zouden zijn bij de factteams, worden de lijnen korter en is bij terugval van de cliënt sneller hulp te bieden. De gemeenten zouden via de WMO moeten bijspringen voor deze zware groep cliënten. Maar die hebben ook niet genoeg capaciteit. Ja, er is onderbehandeling bij ernstige psychiatrische patiënten.

Wat moet het congres in ieder geval bespreken? Laat het congres in ieder geval vieren dat de ambulantisering grotendeels gelukt is. Ook in deze moeilijke jaren: durf de vooruitgang te vieren in de kwaliteit van leven van patiënten die aan het begin van deze eeuw nog opgenomen waren in een psychiatrisch ziekenhuis. Dan lukte door hun overstap naar de maatschappij. Met de groep patiënten die voorheen langdurig “op een bed” waren aangewezen, gaat het gemiddeld echt beter!

Ik hoop dat de verbeterpunten die ik noemde ruim aandacht krijgen op het congres. Ik wijs nog op een laatste punt. Ook in Friesland kennen wij tal van zwervende jeugdige personen. Wij noemen ze ook wel canapé-slapers: ze zwerven voor onderdak van het ene onderkomen naar het andere. De ggz moet haar ogen niet sluiten voor deze canapé-slapers. Maar het zijn geen psychiatrische patiënten. Zonder onderdak, werk en goede sociale contacten is de kans op psychologische ontwrichting voor iedereen gewoon hoog!

Dit is het tweede interview in een serie ter voorbereiding van het congres Ambulantisering ggz: wat gaat goed en wat kan beter? op 26 maart 2020 te Utrecht. Het eerste interview, met Arkin bestuursvoorzitter Jeroen Muller tref je hier aan. De in interviews benoemde positieve ontwikkelingen en verbeterpunten vormen de agenda van het congres: sprekers en deelnemers krijgen die vooraf aangereikt. Vooral de uitwerking van de verbeterpunten krijgen aandacht in discussies, voordrachten en sessies. Wil jij meedenken en meedoen? Klik dan hier, lees de brochure en meld je aan.

In de Nieuwsbrieven tot 26 maart verschijnt iedere keer een interview met topmensen uit de ggz.

1 reactie

  1. Interessant dat de heer Jansen stelt dat de ambulantisering grotendeels is gelukt en dat dat gevierd moet worden. Nog interessanter zou het zijn als die stelling onderbouwd zou worden met feiten vanuit het perspectief van cliënten en vanuit het perspectief van de omgeving (verwijzers, politie, gemeente).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *