“De groei van eenoudergezinnen in Nederland verklaart voor een deel de toenemende vraag naar jeugdzorg bij gemeenten. Ook de inhaalslag van jongeren met een migratieachtergrond speelt mee.” Met woorden van deze strekking begint op 15 mei een sociaalweb-artikel over een analyse van CBS-gegevens door Divosa. Gezondheidseconoom Guus Schrijvers en GGD directeur Paul van der Velpen reageren op dit artikel met een aanzet tot een algemene theorie over de groei van het jeugdzorggebruik.
Demografische factoren verklaren 30 tot 40 procent van het gebruik …
Verschillen tussen gemeenten in de toename van het aantal cliënten met jeugdhulp wordt voor ongeveer 30 tot 40% verklaard door de hierboven genoemde demografische factoren aldus een onderzoek uit 2019 onder 26 gemeenten. Dit is de eerste groep factoren in het hier voorgestelde theoretische model. Wel pleiten wij voor het toevoegen van de SES-score per gemeente als verklarende factor. Bekend is dat deze score een goede indicatie geeft van de maatschappelijke context van de jeugd in een gemeente.
… en vijf andere factoren de overige 60 tot 70 procent
De rest van de verschillen tussen gemeenten in volumeontwikkeling (60% tot 70%) hangt samen met andere factoren. In ons model splitsen wij die op in 1. preventie, 2. buffers, 3. Klantroutes 4. competenties jeugdteam en 5 digitale factoren.
1. Preventie
Preventie van jeugdhulp omvat ten eerste het geven van gezondheidsonderwijs aan alle jeugd van nul tot 18 jaar. Dit betreft onder meer gezonde leefstijlen, identiteitsontwikkeling, participatie in groep en de samenleving en bevorderen van weerbaarheid. Van de 6200 basisscholen doen er 1129 mee met het programma Gezonde School . Ten tweede betreft preventie het aanbieden van begeleiding en steun bij een vroeg stadium van (dreigende) psychische problemen. Deze preventie is niet in elke gemeente in gelijke mate beschikbaar. Voor deze vorm van preventie heeft de Gezondheidsraad in 2018 een aantal preventieve interventies geïnventariseerd die werken. Het Trimbos Instituut en het Nederlands Jeugd Instituut hebben dat ook gedaan, zoals een van ons (GS) elders heeft beschreven. Deze interventies worden slechts in een deel van de gemeenten aangeboden. Bijvoorbeeld het programma VoorZorg in 84 van de 355 gemeenten, en het programma stevig ouderschap in de helft van de gemeenten.
In ons model nemen wij mee als verklarende factoren: de mate van deelname door het onderwijs aan het gezonde school-programma en de beschikbaarheid van erkende vroege interventies.
2. Buffers
Er zijn diverse buffers in de samenleving waardoor problematiek van opgroeien en opvoeden niet meteen leidt tot meer jeugdzorg. Het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg en huisartsenzorg zijn drie van die buffers. De onderwijsbuffer komt vooral tot uitdrukking in de Zorg Adviesteams waar elke school over hoort te beschikken. Formele kenmerken zijn onder meer: deelnemende disciplines, vergaderfrequentie, vaste samenwerkingsrelaties en aanwezigheid van zorginhoudelijke afspraken over normaliseren en doorverwijzen. De buffer van de jeugdgezondheidszorg is gebaseerd op het basispakket JGZ van de Wet Publieke Gezondheid. Daarnaast kan zij maatwerk leveren op individueel niveau met meer of minder contacten afgestemd op de behoefte van kind en gezin. De buffer van huisartsen komt deze jaren vooral naar voren in de nieuwe Praktijk Ondersteuner van huisartsen voor de jeugd. De eerste ervaringen zijn positief.
In ons theoretische model nemen wij formele kenmerken mee van de drie hier genoemde buffers als factoren die het jeugdzorggebruik afremmen.
3. Klantroutes ,
Stel dat in een van de drie buffers blijkt dat jeugdzorg toch nodig is. Klantroutes zijn een middel om te zorgen dat kinderen en/of (aanstaande) ouders op het juiste moment de juiste ondersteuning krijgen. Dezer dagen verscheen een verzameling klantroutes bij (te verwachten) opvoed- en opgroeiproblemen van kinderen in de eerste twee levensjaren. Deze kwam uit als onderdeel van het programma Een Kansrijke Start. In onze theorie over het jeugdzorggebruik nemen wij de beschikbaarheid van klantroutes in een gemeente op als verklarende factor die het jeugdzorggebruik afremt.
4. Competenties jeugdteam
De formele kenmerken van een jeugdteam verschillen per gemeente, zo bleek uit een onderzoek van Movisie dat op 28 april uitkwam. Uit de vele data selecteren wij enkele kenmerken waarvan de aanwezigheid het jeugdzorggebruik vermoedelijk verlaagt.
- Van de gemeenten heeft 40 procent een speciaal jeugdteam. De overige gemeenten werken met teams voor alle leeftijden. Een speciaal jeugdteam heeft meer expertise en bouwt per teamlid meer ervaring op. Hypothese: een speciaal jeugdteam remt het zorggebruik af.
- De meeste cliënten (84 procent) nemen zelf contact op met een wijkteam, vaak via de hierboven genoemde buffers. Het percentage inwoners dat proactief (outreachend en preventief) benaderd wordt door het sociale (wijk) team, neemt af van 39 procent in 2017 naar 28 procent in 2018. Hypothese: proactieve benaderingen remmen het jeugdzorggebruik af.
- 60 procent van de gemeenten heeft afspraken met het (wijk)team over de input, 45 procent heeft (ook) afspraken over outcome en 25 procent over output. Een oriëntatie op alleen input of alleen output, leidt tot onjuiste financiële prikkels op zorgaanbieders en daardoor tot kostenverhoging van de jeugdzorg. Hypothese: gelijktijdige afspraken over input, output en outcome remmen het jeugdzorggebruik.
- De helft van de gemeenten (48%) heeft de sociale wijkteams in eigen beheer, meestal in de vorm van dienstverbanden. De ander helft (52%) werkt met een of meerdere aanbieders. Hypothese: Eigen beheer remt zorggebruik af door snellere contacten met andere gemeentelijke diensten. Meer zekerheid over eigen arbeidsvoorwaarden leidt tot meer continuïteit en minder verloop in de teams.
5. Digitalisering
Wij hebben gezocht naar goede voorbeelden van digitalisering die het gebruik van jeugdzorg afremmen. Op basis daarvan hadden wij graag digitale opvoedondersteuning; beeldbellen; het elektronisch multidisciplinair overleg van jeugdteams, het werken met elektronische, intelligente vragenlijsten en artificiële intelligentie op basis van grote bestanden toegevoegd aan onze theorie. Helaas konden wij voorbeelden daarvan met een gunstig effect op kostenontwikkeling niet vinden. Onduidelijk is of deze digitalisering de fysieke zorg vervangt of alleen de kwaliteit verbetert.
Hoe toetst de lezer deze theorie?
Er bestaan drie methoden om de hier gepresenteerde theorie te toetsen. De beste is de multipele regressie analyse , die aantoont welke van de vijf groepen van factoren in welke mate bijdraagt aan het jeugdzorggebruik. Met de beschikbare data van het CBS, Movisie en Sociaal Cultureel Planbureau is zo’n analyse thans te maken. De tweede onderzoeksmethode is de vergelijkende case studie. Tien gemeenten met de minste groei van het jeugdzorggebruik worden hierbij vergeleken met de tien met de hoogste groei. Geïnventariseerd wordt in welke mate de hier genoemde remmende factoren aanwezig zijn in beide groepen. De derde methode is gebaseerd op het principe wisdom of crowds. Indien vele beleidsmakers en zorgprofessionals in dezelfde gemeente het met elkaar eens zijn over de oorzaken van de groei van het jeugdzorggebruik, klopt dat meestal wel. Kwantitatief onderzoek is dan niet meer nodig.
Kortom
Als deze blog bijdraagt aan theorievorming en -toetsing over de groei van het jeugdzorggebruik, dan heeft deze aan haar doel beantwoord. Gelet op de omvang van deze stijging raden wij aan om de drie toetsingsmethoden tegelijk toe te passen.
Auteur: Guus Schrijvers, bestuurslid Guus Schrijvers Academie
Deze blog verscheen eerder in Sociaalweb.
Congresagenda. 13 november geboortezorg, jeugd(gezondheids)zorg en geestelijke gezondheidszorg: een drieëenheid!