Door Paul Schnabel.
In dit kerstnummer van de Nieuwsbrief verplaatst een aantal auteurs zich in de rol van nieuwe minister van VWS. Dat gebeurt steeds bij een andere beleidsthema. Wat Paul Schnabel in die rol zou doen aan de totstandkoming en toetsing van beleid komt hier aan de orde. Binnen honderd dagen na zijn benoeming als bewindspersoon zet hij het onderstaande punt hoog op zijn beleidsagenda. Daaraan vooraf gaat een korte inleiding.
Wachtlijsten, wachtlijsten, wachtlijsten, dat is het grote probleem van de geestelijke gezondheidszorg. Dat zal iedere nieuwe minister van volksgezondheid te horen krijgen. En nee, dat is nu eens niet omdat de pandemie het noodzakelijk maakt de reguliere zorg af te schalen. Wachtlijsten zijn al jaren een zorg in de GGZ en die zorg is groter naarmate ze langer werden.
Is er wat aan te doen? Meer hulpverleners inzetten, ja maar na de huisartsen zijn de psychiaters met bijna 4000 actieve beroepsbeoefenaren al het grootste medisch specialisme en het aantal psychologen in de GGZ is zelfs bijna twee keer zo groot. In het BIG-register staan bovendien 5500 psychotherapeuten apart geregistreerd en dan zijn er nog eens tienduizenden verpleegkundigen en begeleiders werkzaam in de GGZ. Een veelvoud allemaal van wat er veertig of zelfs maar twintig jaar geleden werkzaam was in de geestelijke gezondheidszorg. ‘Oneindige behoefte, oneindige zorg’ was de titel van de eerste conferentie die ik als jong onderzoeker in 1978 mede organiseerde bij wat toen het Nationaal Centrum Geestelijke Volksgezondheid (nu Trimbos-instituut) heette. Wisten wij veel, al zou je ook kunnen zeggen dat het onderwerp getuigde van een vooruitziende blik.
Wachtlijsten en wachttijden
De vraag naar hulp bij psychische problemen, vooral in de vorm van psychotherapie, nam toen al sterk toe. Bij het departement en de bewindspersonen bestond toch eerder het gevoel dat de vraag achterbleef bij de werkelijke ellende. De GGZ moest groeien en beter gespreid raken over het land. Bij de Ziekenfondsraad, destijds het geheime en dus echte ministerie van volksgezondheid, werd daar anders over gedacht. Voor dat soort problemen kon je toch ook wel bij de kapper of de buurvrouw terecht. Men vreesde een ongebreidelde groei van de kosten en van het aantal psychologen in de GGZ. Ook dat getuigde van een vooruitziende blik, al kun je niet zeggen dat ze daar in Amstelveen ook veel van psychische problemen wisten. Dat wilden ze trouwens ook helemaal niet.
Wat in de politiek en het beleid wachtlijsten heten, zijn voor de hulpvragers wachttijden. Vaak vele maanden voor er een eerste afspraak gemaakt kan worden en dan kan het nog weer maanden duren voor er, als het al zo ver komt, van hulpverlening sprake is. Dat is niet altijd erg, problemen kunnen – iedere huisarts weet dat – mettertijd verdwijnen of zich al zo lang voortslepen, dat een paar maanden uitstel het verschil niet maakt. Het is wel erg, wanneer de problemen het gewone functioneren en het dagelijkse leven, ook van de partner of anderen in de omgeving, ernstig en blijvend verstoren. Dan moet er snel hulp worden geboden.
Anders of minder organiseren
Als ik minister van volksgezondheid zou zijn, zou ik weten – en anders zou het me wel snel duidelijk gemaakt worden – dat ik niet echt de baas ben van de gezondheidszorg. Als je als minister echt de baas wilt zijn, kun je beter naar onderwijs, sociale zaken of justitie gaan. De verzekeraars zijn de bazen van de zorginstellingen en die zijn weer grotendeels baas in eigen huis. Toch zou ik als minister samen met de Nederlandse GGZ, de officiële naam van de vereniging van GGZ-instellingen, alles op alles willen zetten om die verschrikkelijke wachttijden sterk terug te dringen. Dat is niet simpelweg een kwestie van een extra blik hulpverleners open trekken. Dat extra blik is er niet, zeker niet op korte termijn. Het is wel een kwestie van de zorg anders organiseren, misschien zelfs wel minder organiseren. Snel een eerste contact in de vorm van eerste hulp. Simpel gezegd, de patiënt weer een beetje op het padje helpen en liefst ook houden. Pas als dat niet lukt, wordt het tijd voor een diagnose en een therapie of een vorm van begeleiding. Maar ja, dat schreef ik veertig jaar geleden ook al.
In de lichamelijke gezondheidszorg is er een grote afstand tussen de zorg van de huisarts en de zorg van een academisch ziekenhuis. Het is de bedoeling dat die afstand ook zo groot mogelijk blijft. Dat is dan het echte succes van de huisarts. In de GGZ is de hele zorg langzamerhand in handen gekomen van een paar grote conglomeraten van instellingen. Die moeten alles bieden en dat steeds meer op een manier die hun handen zo bindt dat veel zorg uit hun handen valt. De best herstelbare scherven worden dan weer opgepakt door duizenden zelfstandig gevestigde hulpverleners, niet zelden nadat zij de benauwende banden met de instelling hebben doorgesneden. Een gedwongen opneming betekent dagen werk op papier, aan de telefoon en in overleg. Dat was niet wat je wilde toen je voor de GGZ koos.
Mensen met Ernstige Psychiatrische Aandoeningen, inderdaad steeds vaker al EPA’s genoemd, hebben in zorg weer een ander probleem. Steeds weer andere mensen bemoeien zich met jou en vinden iets van jouw problemen. Er is weinig personele en persoonscontinuïteit in de geestelijke gezondheidszorg en juist dat is voor veel patiënten die jarenlang en vaak hun hele verdere leven zorg en begeleiding nodig hebben, zo belangrijk. Als minister zou je dan graag persoonlijke continuïteit in de zorg willen belonen. Daar past ook bij meer vertrouwen in de zorg door de persoon dan door de registratie van de zorg. De menselijke maat dus.
Meer dan gezondheidszorg, wel één regie
Psychische problemen worden herkend in gedrag, dat goed functioneren van de persoon in de weg staat. Hij of zij wordt er niet gelukkig van en de sociale omgeving is er niet gelukkig mee. Vaak gaat het om beperkingen die niet op te heffen zijn en ook niet voorkomen konden worden. De vraag is dan hoe je zo goed mogelijk verder kunt leven met zo min mogelijk last voor jezelf en voor anderen van de beperkingen. Als minister wil je dan ruimte kunnen scheppen voor aangepast werk, begeleid wonen en sociale ondersteuning. Dat is meer dan gezondheidszorg, maar zeker bij ernstige psychiatrische aandoeningen is juist dat meer nodig. En dat dan graag in één pakket ondergebracht en door één regisseur geregeld en beheerd.
Tussen 2022 en 2026 zullen de psychische problemen niet anders zijn dan ze voordien waren. Doorbraken in behandeling zijn er niet te verwachten, zelfs niet op langere termijn. De belangrijkste taak van een minister van volksgezondheid zal op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg het verbeteren van het levensperspectief van mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen moeten zijn. Dat zal ook met de grootste inzet niet klaar zijn in 2026, maar je moet ergens beginnen.
Tenslotte
Tot zover de hoofdpunten voor de agenda van het beleidsterrein dat de redactie mij toebedeelde. Gedreven door het gezondheidsbelang van Nederlandse burgers en patiënten en de arbeidsvreugde van zorgprofessionals heb ik deze opgesteld.