In 1956 vond Frans Huygen de huisarts opnieuw uit. Hij pleitte in Medisch Contact voor behoud van de kernwaarden: generalistisch, makkelijk toegankelijk en oriëntatie op het gezin. Ook wilde hij dat het werk van de huisarts wetenschappelijk onderbouwd werd. Wat is er in die zestig jaar gebeurd? En met welke kwesties krijgt de eerste lijn te maken de komende jaren?
Generalistisch
Huygen ging in 1956 uit van de theorie: de patiënt is gezond, tenzij het tegendeel is bewezen. Deze screenende en triërende functie van de huisarts is onmisbaar vanuit het gezichtspunt van patiëntenbelang, maar ook vanuit kostenoogpunt. Huygens opvatting stond (en staat) haaks op de medisch-specialistische benadering: de patiënt is ziek, tenzij het tegendeel is bewezen. In die omkering ligt de grote betekenis van de heruitvinding van de huisarts. In de term generalistisch lag de kiem voor wat later de eerste lijn ging heten.
Woudschoten-conferentie
Op 23 en 24 januari 1959 organiseerde de voorganger van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) de befaamd geworden Woudschoten-conferentie. De functie van de huisarts werd daar geformuleerd als het aanvaarden van verantwoordelijkheid voor een continue, integrale en persoonlijke zorg voor de gezondheid van individuele mensen en gezinnen. Enkele jaren later traden de eerste hoogleraren huisartsgeneeskunde aan. Thans heeft elke faculteit wel twee of drie van die hoogleraren.
Gezondheidscentra
Eind jaren zestig gingen de eerste gezondheidscentra van start in onder meer Rotterdam-Ommoord en Hoensbroek. Tien jaar later waren overal van die centra in oprichting. De financiering van deze centra bleef kwetsbaar, aangezien deze plaatsvond via ondersteunende subsidie via de Ziekenfondsraad.
Zelf speelde ik een rol bij de start van de gezondheidscentra in de Utrechtse wijken Overvecht en Lunetten. Ik voelde het enthousiasme en idealisme van de professionals: hier gaat iets nieuws gebeuren! Het werd gebruik dat nieuwe wijken en nieuwe steden (Almere, Zoetermeer, Amsterdam Zuid-Oost) huisartsenzorg gingen aanbieden vanuit gezondheidscentra. Na de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 volgde een nieuwe golf van gezondheidscentra. Prachtige centra kwamen van de grond in bijvoorbeeld Nijkerk, Houten en Nieuwegein. De genoemde wet versterkte -onbedoeld- de financiële positie van huisartsen.
Eerste lijn
Staatssecretaris Hendriks, lid van het kabinet-Den Uyl, introduceerde in 1974 het begrip eerste lijn in zijn Structuurnota Gezondheidszorg. Hij stelde voor om de gezondheidszorg te organiseren in regionale zorgstelsels met de huisarts en wijkgezondheidscentra als zorgverleners in de eerste lijn en specialistische zorg in de tweede lijn. Hoewel zijn model tot op de dag van vandaag gemeengoed is, kwam er later toch een tegenbeweging op: die van de transmurale zorg. Die moest de kloof tussen eerste en tweede lijn overbruggen. Van der Linden beschrijft in haar proefschrift in detail de geboorte van de transmurale zorg. Later kreeg die namen als geïntegreerde zorg, disease-managementprogramma’s en anderhalfdelijnszorg. Thans kennen vele gezondheidscentra transmurale zorgprogramma’s voor mensen met chronische aandoeningen.
Sterpraktijken
Wanneer precies de term wijkgerichte samenwerking is ontstaan, weet ik niet. Rond de jaren zeventig van de vorige eeuw kende een stad als Utrecht vele sterpraktijken. Dat wil zeggen dat een huisarts een praktijk in het centrum had in een chic grachtenpand met patiënten afkomstig uit de hele stad. De associatie met een uitstekend sterrenhotel werd toen alom gelegd. Huisartsen met een sterpraktijk stonden in 1975 in hoog aanzien. In die jaren was wijkgericht werken een bedreiging voor deze sterhuisartsen. Nu is dat niet meer het geval. De meerderheid van de Utrechtse populatie krijgt zorg vanuit samenwerkingsverbanden die wijkgericht werken.
Internationale ontwikkelingen
Frans Huygen was niet de enige heruitvinder van de huisarts en de eerste lijn. De Engelse huisarts John Fry was dat in Engeland. Hij stichtte de Royal College of General Practitioners. Huygen en Fry kenden elkaar en waren strijdmakkers. Later kwam de Amerikaanse Barbara Starfield naar voren. Zij pleitte voor meer eerste lijn in de VS. Dankzij haar publicaties bestaan er in de VS thans vele medical homes, zeg maar uitgebreide gezondheidscentra. In 2008 nam de WHO het concept van eerste lijn op in haar beleid en adviezen.
Toekomst
Kan de eerste lijn op haar zestigste verjaardag op haar lauweren rusten? Nee, dat kan niet. In de komende jaren spelen nog tal van kwesties. Ik zie ook tal van samenwerkingsverbanden beleid ontwikkelen voor de nabije en verdere toekomst. De volgende punten staan voor de eerste lijn op de agenda:
1. De positie van wijkverpleegkundigen in de eerste lijn versterken
Veertig jaar geleden was het al tricky om binnen een samenwerkingsverband wijkverpleegkundigen gedetacheerd te krijgen vanuit kruisverenigingen. Die, en hun huidige opvolgers, voerden een eigen beleid, met eigen wijkindelingen, taakopvattingen en hiërarchische lijnen. Van oudsher waren wijkverpleegkundigen de oren en ogen van de huisarts. Wat zou het fijn zijn als wijkverpleegkundigen net als maatschappen van huisartsen, fysiotherapeuten en apothekers een eigen positie in zorggroeppen en gezondheidscentra krijgen.
2. Samenwerking met het sociale wijkteam oppakken
De sociale gebiedsteams (in steden wijkteams geheten) zijn vanaf 2015 tot stand gekomen. Daarin werken samen sociale werkers voor de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, opvoedondersteuners voor de Jeugd, arbeidsbemiddelaars voor mensen zonder werk, schuldsaneerders voor bewoners met schulden en maatschappelijk werkers voor burgers met relationele problemen. Vele problemen die zij tegenkomen hebben relaties met gezondheid. Soms is die gezondheid de oorzaak van de sociale problemen. Dan weer werken sociale problemen via stress door op de fysieke en geestelijke gezondheid. Elders op deze website heb ik geschreven hoe de sociale wijkteams in Tilburg thans een samenwerking aangegaan zijn met eerstelijnsteams. Ik hoop dat deze samenwerking zich ook in andere steden gaat ontwikkelen in de komende decennia.
3. De anderhalfdelijn biedt nog veel mogelijkheden
Ik verwacht dat in de komende jaren veel meer diagnostiek en behandeling van de tweede lijn over kan gaan naar de eerste lijn. Dat moet wel harmonieus gebeuren. Op dit moment staat in sommige provincies de helft van het vastgoed van de tweede lijn leeg. Verpleeghuizen, ziekenhuizen en psychiatrische ziekenhuizen hebben vele onbenutte vierkante meters vastgoed. Als de productie vermindert valt de tweede lijn om: men kan dan niet langer de aflossingen betalen. Op zich is het een compliment voor de eerste lijn dat vrijwel alle Nederlandse ziekenhuizen omzetverlies lijden. Zeker in een tijd waarin de bevolking vergrijst! Maar Nederland zit niet te wachten op faillissementen van ziekenhuizen. Het wachten is op samenwerkingsverbanden tussen eerste en tweede lijn waarin activiteiten via bijvoorbeeld meekijkconsulten en tele-diagnostiek overgaan naar de eerste lijn.
4. De eerste lijn gebruikt nog te weinig e-health
Vele patiënten willen graag met hun huisarts en andere professionals in de eerste lijn online een afspraak maken. Dat blijkt keer op keer in de jaarlijkse e-health monitor van het Nivel en Nictiz. Ook wil men graag e-consulten en online het eigen dossier kunnen raadplegen van de huisarts. Want daarin staat ook een overzicht van de tweedelijns zorg dankzij verwijs- en terugverwijsbrieven van huisartsen en specialisten. Ook hier liggen nog vele uitdagingen.
Complimenten
Ik ben gelukkig met wat huisartsen en eerstelijns sinds het artikel van Frans Huygen, dus sinds 1956, hebben bereikt. Mijn complimenten voor al deze harde werkers en goede initiatieven. Er is veel bereikt. Er liggen echter ook nog een flink aantal vraagstukken te wachten.
Dit artikel is gebaseerd op hoofdstuk drie van mijn Engelse boek dat binnenkort uitkomt. Dat boek heet: ‘Integrated Care: better and cheaper’. Reed Elsevier geeft het uit. Je kunt het al bestellen bij ondergetekende via mail@guusschrijvers.nl .