Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Alle langdurige medische zorg in de Zorgverzekeringswet

Minister De Jonge beraadt zich op de financiering van medische zorg aan Wlz-cliënten. Ik stel voor dat alle medische zorg in de Zvw komt, ongeacht de duur van die zorg of de verblijfplaats van de patiënt.

Advies Zorginstituut

Op 11 april wees minister De Jonge een advies van oktober 2017 van het Zorginstituut af, over algemene medische zorg aan cliënten in de Wet langduriger Zorg (Wlz). Hij deed dat in een brief aan de Tweede Kamer. De Jonge beraadt zich nu wat hij wel wil.

Wat is medische Zorg?

Onder algemene medische zorg verstaat de Minister in de Kamerbrief alle medische zorg die zonder Wlz-indicatie onder de Zorgverzekeringswet zou vallen: huisartsenzorg, paramedische zorg, geneesmiddelen en delen van de tandheelkundige zorg. Ongeveer de helft van alle Wlz-cliënten ontvangt medische zorg uit de Zvw en de andere helft uit de Wlz zelf.

Veel onduidelijkheid

Deze hybride situatie levert in de praktijk veel ongemak op. Een huisarts mag niet uitrukken naar een Wlz-cliënt met algemene medische zorg uit de Wlz. Onduidelijk is ook wanneer eigen risico voor paramedische zorg en medicatie wel of niet geldt. De tandheelkundige zorg is in de Zorgverzekeringswet slechter verzekerd dan in de Wlz.

Kleinschalige woonzorgvoorzieningen

Actueel zijn de discussies tussen zorginstellingen, huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde over het implementeren van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg in kleinschalige woonzorgvoorzieningen voor ouderen. Want die voorzieningen zijn soms onderdeel van een groot concern met volledige Wlz-bekostiging. Maar bekostiging uit een pgb of Volledig Pakket Thuis komt ook voor. Dan valt de medische zorg voor de bewoners onder de Zvw. En daarvoor geldt dat Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg niet.

Belemmering vrije artsenkeuze

Het Zorginstituut adviseerde in 2017 dat alle cliënten bij institutionele zorg een integraal pakket ontvangen vanuit de Wlz, Eén zorgaanbieder biedt volgens het Zorginstituut de beste mogelijkheden voor een samenhangend pakket aan zorg. Ik ben het eens met de Jonge dat hij dit standpunt afwijst, omdat dit de vrije artsenkeuze belemmert. De minister gaat nu het veld raadplegen over wat hij wel zou moeten willen. De kans is groot dat hij dan tot een standpunt komt van voortmodderen, vol compromissen en zonder langetermijnperspectief.

Discussie

Liever zie ik eerst een discussie over het volgende uitgangspunt: alle medische zorg wordt betaald uit de Zorgverzekeringswet, ongeacht de duur daarvan en de verblijfplaats van de patiënt. Dit houdt in dat de Wlz alleen verzorging en verpleging, dagbesteding en begeleiding betaalt. Bezuinigingen op de Wlz werken dan niet door op de medische zorg, die uit een andere bron betaald wordt.

Winst

Samenwerking met wijkverpleegkundigen wordt eenvoudiger: de Zvw betaalt immers de wijkverpleegkundige. Grote kwaliteitswinst is te behalen, indien specialisten ouderengeneeskunde en artsen gehandicaptenzorg (beide tot nu toe uit de Wlz betaald) ook in te zetten zijn voor mensen met een Volledig Pakket Thuis, Modulaire Pakket Thuis en in kleinschalige woonzorgvoorzieningen.

Invoeringsproblemen

Mijn voorstel zal gepaard gaan met invoeringsproblemen. Maar deze zijn gemakkelijker aan te pakken als regering en parlement de visie hebben om op termijn alle medische zorg uit de Zvw te betalen.

Studiedag

De financiering van medische zorg aan Wlz-cliënten is een belangrijk onderwerp op de studiedag over de grensoverstijgende aanpak in de (langdurige) zorg en de indicatiestelling. Wil jij op de 13 juni in één dag kennis opdoen over afstemming van langdurige zorg in 2020? En ervaringen uitwisselen met andere deelnemers? Klik dan hier voor het uitgebreide programma en schrijf je in.

Dit bericht verscheen in gewijzigde vorm ook als blog in Zorgvisie.

Zeldzame aandoening? juiste diagnose duurt soms wel 20 jaar

Een op de vijf patiënten met een zeldzame aandoening moet meer dan twintig jaar wachten op de juiste diagnose. 56 procent van die patiënten onderging een onjuiste behandeling. Bij 20 procent was dat een onnodige operatie.

RIVM

Deze gegevens komen naar voren in het rapport Scherper zicht op diagnostische vertraging bij zeldzame aandoeningen van een onderzoeksteam van het UMC Groningen. Het kwam uit in augustus 2018. De onderzoekers schreven het op verzoek van het RIVM. Zij voerden een online vragenlijstonderzoek uit onder ruim 1.000 patiënten (bij kinderen: hun ouders) met zeldzame aandoeningen.

Onderzoeksresultaten

Zoals gezegd heeft 20 procent van de patiënten met een zeldzame aandoening ruim twintig jaar moeten wachten op de juiste diagnose.De helft van de patiënten wachtte langer dan zes jaar. Bij 14 procent van de patiënten is de zeldzame aandoening ontdekt bij de geboorte. Bij 2 procent gebeurde dat dankzij de hielprik. Op latere leeftijd beginnen deze aandoeningen vaak met klachten aan het bewegingsapparaat (51 procent van de patiënten) en vermoeidheid (44 procent). Een derde van deze patiënten heeft meer dan zes artsen bezocht voordat de juiste diagnose werd gesteld en 79% meer dan drie. Bij 37% stelde een klinisch geneticus uiteindelijk de juiste diagnose.

Lange zoektocht

Zeldzame aandoeningen zijn ziekten die bij minder dan vijf op de 10.000 personen voorkomen. Al deze aandoeningen bij elkaar opgeteld komen zij echter vaker voor dan diabetes. De periode tussen het moment waarop de eerste ziekteverschijnselen zich voordoen en het moment dat de ziekte wordt vastgesteld, heet diagnostische vertraging. Die is dus vaak heel lang. De vertraging ontstaat aan de ene kant omdat personen met ziekteverschijnselen wachten om naar een arts te gaan. Aan de andere kant moeten artsen soms lang naar de oorzaak van de ziekte zoeken. De onderzoekers onthouden zich van waarde-oordelen over de vragen wanneer wachten en wanneer zoeken te lang duurt.

Vertraging diagnose verkorten

Om de diagnostische vertraging te verkorten is de VSOP een project gestart met de naam Zicht op zorg voor mensen zonder diagnose. De VSOP is een patiëntenorganisatie van mensen met zeldzame en genetische aandoeningen. Zij bestaat al veertig jaar. Aan de genoemde website ontleen ik onderstaande tekst.

Diagnostische poliklinieken

Verschillende UMC’s en topklinische ziekenhuizen hebben speciale diagnostische poliklinieken voor nader onderzoek als de zoektocht naar een diagnose complex is of wanneer een diagnose uitblijft. Bij een eerste inventarisatie door de VSOP bleek dat er zeker 25 afdelingen hiervoor bestaan. Voor verwijzers is het niet duidelijk welke van deze 25 het beste past bij de hulpvraag van de ouders of de volwassen patiënt.

Portal voor verwijzers

De betrokken zorgverleners van deze 25 afdelingen en de VSOP ontwikkelen sinds kort gezamenlijk een overzichtsportal met de naam diagnoseonbekend.nl. Daar kunnen verwijzers wegwijs worden in het aanbod van al die 25 afdelingen. Bovendien draagt het ontwikkelen van deze overzichtswebsite bij aan de versterking van de samenwerking tussen de 25 centra. De website wordt mogelijk gemaakt door financiering door het Innovatiefonds Zorgverzekeraars. Het project is medio 2020 gereed.

Oudergroep

Tenslotte nog dit. Aansluiten bij een oudergroep is lastig als je kind geen diagnose heeft. Platform ZON biedt deze groep ouders de mogelijkheid met elkaar in contact te komen. Haar website heet www.ziekteonbekend.nl.

Hoe krijgen we het transformatiegeld op de juiste plek?

Ziekenhuizen hebben het moeilijk om het transformatiegeld los te krijgen van de zorgverzekeraars. Dat berichtte Zorgvisie op 26 maart. Hieronder volgen vijf suggesties om het ziekenhuizen makkelijk te maken het genoemde geld in te zetten voor zorgvernieuwing.

1. Besteed de transformatiegelden als onderdeel van de begroting 2020

Het totale transformatiegeld bedraagt 425 miljoen en er bestaan 103 ziekenhuisorganisaties. Er is dus per organisatie gemiddeld zo’n 4 miljoen transformatiegeld beschikbaar. Het is verstandig om dit bedrag te betrekken bij de begrotingsonderhandelingen voor 2020. Ziekenhuizen kunnen dan met dit geld innovaties inbrengen die zij de komende jaren willen toepassen en waarvoor zij ontwerp- en aanloopkosten gaan factureren.

2. Stel de digitale transformatie centraal

Op dit moment stelt de digitalisering van ziekenhuizen te weinig voor. Er ontbreken twee digitale innovaties: het faciliteren van gezamenlijke dossiervoering van specialisten van verschillende ziekenhuizen en het benutten van e health-analytics om eenvoudig opgeslagen gegevens te downloaden voor kwaliteitsprojecten. Het inzetten van de 425 miljoen euro is goed besteed aan beide opties.

3. Organiseer gezamenlijke onderhandelingen voor huisartsen en ziekenhuizen

De transformatie van medisch specialistische zorg lukt alleen met steun van huisartsen. Want zij moeten dan een deel van de chronische zorg overnemen. Het ligt voor de hand om het genoemde transformatiegeld van zo’n vier miljoen per ziekenhuisorganisatie te besteden samen met de regionale huisarts-organisaties.

4. Stel regiobeelden op en creëer urgentie

Er bestaan grote verschillen in de kwaliteit van de medisch specialistische zorg. Tal van nationale studies wijzen hierop. De databestanden van de zorgverzekeraars (Vectiz) en van de ziekenhuizen (Dutch Hospital Data) kunnen deze vertalen naar concrete ziekenhuizen en regio’s. Graag zou ik het transformatiegeld bestemmen voor het maken van statistische regiobeelden, waaruit sterke en zwakke kwaliteit van zorg blijkt. De transformatie van specialistische zorg kan zich dan richten op de zwakke punten.

5. Betaal samenwerking tussen ziekenhuizen

Het aantrekkelijke van het hoofdlijnenakkoord Medisch specialistische zorg en de nota Juiste Zorg op de Juiste Plek is dat beide de inhoud centraal stellen en zich niet bezig houden met het vormgeven van regionale overlegorganen. Aan de andere kant is enige discussie over beleidsvorming wel nodig. Een voorbeeld. De Regionale Overlegorganen Acute Zorg (ROAZ) worden thans getransformeerd in Regionale Beleidsorganen Acute Zorg. Zij gaan knopen doorhakken over vragen zoals: welke ziekenhuizen kunnen wel en welke niet doorgaan met hun Spoedeisende Hulp? Dat is een enorme transitie. Mij lijkt dat besteding van het transformatiegeld aan het inrichten van de beleidsvorming hier van grote betekenis is.

Samenwerking ziekenhuizen

Op 26 juni 2019 organiseert ondergetekende samen met Wim Schellekens een congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen. Daar komt de transformatie van de medisch specialistische zorg en de besteding van het transformatiegeld uitgebreid aan de orde. Het uitgebreide programma vind je op de congrespagina van de Guus Schrijvers Academie.

Kortom

Bovenstaande suggesties maken het ziekenhuizen eenvoudiger om voorstellen te doen voor de besteding van die gemiddeld vier miljoen transformatiegeld per ziekenhuisorganisatie. Ik zie de suggesties als een menukaart. Hopelijk helpen zij regionale partijen hun keuze te maken. Heb jij nog andere suggesties? Laat het dan hieronder weten!

Dit bericht verscheen in gewijzigde vorm ook als blog in Zorgvisie.

Studiemiddag over afstemming van Wmo, Wlz, Jeugdwet en Zvw

Goede samenwerking in de keten, maar ook over domeinen heen, is essentieel om goede zorg en ondersteuning voor kwetsbare ouderen te realiseren. Hoe werken professionals (huisartsen, wijkverpleegkundigen en wijk- of buurtteammedewerkers) samen om de cliënt integrale zorg te kunnen leveren terwijl de financiering uit meerdere domeinen komt? Welke rol spelen de financiers (gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren) daarbij? En hoe werken die op hun beurt weer samen om ‘Zorg Veilig Thuis’ mogelijk te maken en de cliënt een zo gelukkig en gezond mogelijk leven te laten leiden?

Complexe cliënten

Deze vragen beantwoordt Jeroen Crasborn tijdens een interactieve studiemiddag over de grensoverstijgende aanpak in de (langdurige) zorg. Hij geeft aan wat hierbij wel en niet werkt. Crasborn is senior manager zorgstrategie van Zilveren Kruis Achmea. Hij is binnen deze zorgverzekeraar troubleshooter voor complexe cliënten die in geen enkele wet passen. Hij opent deze middag vanuit zijn grote ervaring met casuïstiek. De studiemiddag vindt plaats als onderdeel van de studiedag Actualiteiten in de indicatiestelling voor langdurige zorg. Dat vindt plaats op 13 juni 2019 in Utrecht. Er zijn die middag drie interactieve colleges, waarvan Crasborn de eerste voor zijn rekening neemt.

CIZ

Voor het tweede college tekenen de ervaren CIZ adviseurs Rona Bosman en Marianne van Toornburg. Zij wijzen op de hoge afwijzingspercentages voor de Wet Langdurige Zorg (Wlz) : 35% van de aanvragen in 2017 voor mensen jonger dan 18 jaar werd afgewezen. Voor psychiatrische patiënten was dat zelfs 70%. De afwijzingspercentages per gemeente variëren in hoge mate. Wij verwachten bij dit tweede college veel vragen, in de trand van: waarom wijst het CIZ zoveel van mijn aanvragen af? Hoe maakt het CIZ haar afwegingen? Bosman en Van Toornburg hopen leerzame feedback van de deelnemers te ontvangen.

GGZ

Bart Bongers is manager GGZ bij Zorg in Ontwikkeling. Hij verzorgt de derde voordracht op deze studiemiddag. Bongers werkt in Zuid-Limburg. Die regio heeft het hoogste gebruik van geestelijke gezondheidszorg van Nederland. Daarom zijn daar ook de wachttijden het langste. Daarvoor zijn drie oorzaken: 1. De definitie van psychiatrische stoornis is te vaag. 2. De goede ambulante ondersteuning spoort meer onderconsumptie op, zoals langdurige depressies van ouderen 3. Lange wachttijden versterken de positie van de zorgaanbieder bij begrotingsonderhandelingen.

Wijkcoöperatie

Om de eerste en derde oorzaak weg te nemen hebben tien Zuid Limburgse zorgaanbieders het initiatief genomen om een coöperatie te vormen op wijkniveau. Alle geld vanuit de drie wetten voor langdurige zorg (de Wlz, de Zvw en de Wmo) komt bij het coöperatiebestuur binnen. Die verdeelt dat zodanig over de tien aanbieders dat er minimale doorstroom is van patiënten naar de gespecialiseerde GGZ. Bart Bongers heeft zich de afgelopen jaren ingezet voor het opzetten van de wijkcoöperatie. Tijdens deze sessie doet hij verslag over de totstandkoming en de voorlopige resultaten. Aan het eind komt de vraag aan de orde: Is de wijkcoöperatie als model ook geschikt voor ouderenzorg, eerste lijn en zorg aan verstandelijk gehandicapten?

Tenslotte

Deze studiemiddag sluit aan op een serie plenaire voordrachten van vertegenwoordigers van beleidsinstanties zoals de Nederlandse Zorgautoriteit, Het Vlaamse Agentschap voor Personen met een Handicap, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het hoofdkantoor van het CIZ. Zij spitsen hun verhaal toe op hun beleidsveranderingen in 2020. Wil jij op de 13 juni in één dag kennis opdoen over indicatiestelling en afstemming van langdurige zorg in 2020? En ervaringen uitwisselen met andere deelnemers? Klik dan hier voor het uitgebreide programma en schrijf je in.

Kansrijke start voor elk kind: het kan!

Ieder kind verdient de best mogelijke start en een optimale kans op een goede toekomst. De eerste 1.000 dagen van een kind zijn cruciaal hierbij. De komende jaren stelt het Ministerie van VWS 41 miljoen euro beschikbaar via het Actieprogramma Kansrijke Start. Dat geld is bestemd voor projecten gericht op kinderen met een minder-kansrijke start.

Vroeg begonnen, veel gewonnen

Samen met de Jeugdzaak organiseert de Guus Schrijvers Academie een congres over de eerste 1.000 dagen met als titel: Vroeg begonnen, veel gewonnen! Dat vindt plaats op 17 mei in Utrecht. Hieronder volgt een bespreking van het programma Kansrijke Start als voorbeschouwing op dit congres.

Kwetsbare gezinnen

De gezondheid van een kind voor, tijdens en na de geboorte blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van problemen op latere leeftijd. Zowel fysiek als mentaal. Met deze zinnen begint het actieprogramma Kansrijke start dat september 2018 uitkwam. Enkele cijfers: In 2017 zijn 167.595 kinderen geboren. Circa 0,5-1% van de kinderen (tussen de 800 en 1.700 per jaar) wordt geboren in (zeer) kwetsbare gezinnen. Zij lopen het risico om uit huis geplaatst te worden. Circa 14% van de kinderen (bijna 25.000 per jaar) heeft geen goede start bij de geboorte door vroeggeboorte, een te laag geboortegewicht of een combinatie daarvan.

Problemen op latere leeftijd

Kinderen met een valse start bij de geboorte krijgen later vaker groei- en (psychische) ontwikkelingsproblemen. Ook hebben ze vaker last van suikerziekte, hart- en vaatziekten en overgewicht. De meest recente geboortecijfers laten gelukkig zien dat er flinke winst geboekt is. De babysterfte in Nederland (vanaf 22 weken zwangerschap tot en met 28 dagen na de geboorte) is tussen 2010 en 2016 gedaald met bijna 20%, van 9,0 per 1.000 baby’s in 2010 naar 7,3 per 1.000 in 2016.

Eerste 1.000 dagen

Tessa Roseboom, hoogleraar Vroege ontwikkeling en gezondheid, doet onderzoek naar de eerste 1.000 dagen. Zij spreekt op het congres op 17 mei. Zij zegt hierover: ‘De ontwikkeling die we doormaken van de eerste cel tot aan tweejarige peuter is fenomenaal en vormt ons voor een belangrijk deel tot wie we zijn. In geen enkele andere periode in het leven worden zo veel mijlpalen bereikt. Alle organen worden aangelegd, onze afweer wordt opgebouwd, we hechten ons aan anderen, we leren kruipen, staan en lopen, we leren eten en drinken, we leren communiceren, spreken onze eerste woordjes, en leren essentiële levenslessen over oorzaak en gevolg. Op dit fundament bouwen we de rest van ons leven. Deze periode is dan ook cruciaal voor een goede ontwikkeling van jonge kinderen, hun gezondheid op volwassen leeftijd en de gezondheid van volgende generaties. Als je deze periode niet goed doorloopt, dan is het alsof je een valse start maakt.’

Ondersteuning kwetsbare ouders

Mei 2018 heeft de Gezondheidsraad het advies De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s uitgebracht. Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is het cruciaal dat het kind een goede start maakt in de eerste 1000 dagen, zo stelt de Gezondheidsraad. Die start bestaat uit een gezonde zwangerschap, zo min mogelijk negatieve jeugdervaringen en ouders die in staat zijn om sensitief te reageren op het kind. Daarom moeten met name kwetsbare ouders passende ondersteuning krijgen, gericht op het wegnemen van stress en op het bevorderen van sensitief ouderschap. Daarnaast is het belangrijk om kinderen van kwetsbare ouders zo goed mogelijk te ondersteunen.

Actieprogramma Stevige Start

In Rotterdam registreerden professionals en gemeente in verschillende achterstandsbuurten en -wijken meer vroeggeboorten, meer baby’s met een te laag geboortegewicht en een hogere babysterfte, dan in andere wijken van de stad. Verloskundigen merkten dat meer aanstaande moeders sociale ondersteuning nodig hadden. Ze zagen tegelijkertijd onvoldoende aansluiting tussen het medische en het sociale domein en misten duidelijke zorgpaden. Er was een stijging van huiselijk geweld en een toename van het aantal uithuisplaatsingen. Daarom ontwierp Rotterdam in 2016 samen met de professionals in de stad het programma Stevige Start, om meer kinderen in Rotterdam gezond ter wereld te laten komen en optimale ontwikkelingskansen te bieden.

Voorbeeldfunctie

Hanneke de Graaf van het Erasmus MC werkt al tien jaar met hart en ziel aan dit en andere Rotterdamse preventieprogramma’s. Op het congres 17 mei vertelt zij over de grote betekenis van dit project voor de gezondheid van de allerkleinsten in Rotterdam. Ook geeft zij aan hoe dit project als voorbeeld kan dienen voor andere steden.

Andere preventieprogramma’s

Het actieprogramma Kansrijke Start heeft tot doel om kinderen een kansrijke start te geven. Andere actieprogramma’s richten zich op andere levensfasen van kinderen. Zo draait Zorg voor de Jeugd om het verbeteren van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, zodat kinderen, jongeren en ouders op tijd passende hulp ontvangen. Het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis richt zich op het eerder en beter signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en op het stoppen en duurzaam oplossen ervan om de schade te beperken. Scheiden zonder Schade wil schade bij kinderen als gevolg van (huwelijks)scheidingen van hun ouders tegengaan. Het Nationaal Preventieakkoord richt zich op specifieke thema’s zoals roken en alcohol, die eveneens invloed kunnen hebben op de eerste 1000 dagen van kinderen. Het traject Preventie en ondersteuning rondom onbedoelde (tiener)zwangerschappen draagt bij aan het verminderen van dergelijke zwangerschappen.

Nieuwe interventies

De activiteiten van Kansrijke Start zijn geordend naar drie lijnen: Vòòr de zwangerschap, tijdens de zwangerschap en na de geboorte. Bij elke actielijn staan de volgende zaken centraal: Het vormen van coalities van burgers en professionals (1), het maken van een perinatale atlas zodat duidelijk is in welke wijk de grootste problemen zich voordoen (2) en (3) het maken van een menukaart van interventies die werken zoals VoorZorg, Samen Starten en Stevig Ouderschap. De nieuwste versies van deze interventies komen op het congres Vroeg begonnen, veel gewonnen op 17 mei uitgebreid aan de orde in diverse parallelsessies.

Voorbeelden uit de praktijk

Ook de besteding van de €41 miljoen voor het genoemde actieprogramma komt aan bod op het congres. Marcelle Hendrickx (Wethouder Gemeente Tilburg) en Mascha Kamphuis (oud-voorzitter AJN Jeugdartsen Nederland en nauw betrokken bij het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling) houden plenaire voordrachten over een Kansrijke Starten geven voorbeelden van actielijnen, coalities, menukaarten en interventies die werken.

Meepraten en meedenken

Naast plenaire sprekers zijn er parallelsessies, workshops en flitspresentaties over diverse medische en sociale onderwerpen. Van interessante innovatieve projecten zoals Het huis van het Kind in Vlaanderen en SPARK tot het verhogen van de vaccinatiegraad. Wil je in een dag op de hoogte raken van alle actuele ontwikkelingen rond preventie in de eerste 1.000 dagen? Wil je actief meepraten en meedenken over een kansrijke start voor de allerkleinsten? En wil je inspirerende collega’s en andere professionals ontmoeten? Bekijk dan hier het uitgebreide programma en de sprekers en meld je aan.

Zijn cliëntenraden voor specifieke patiëntengroepen zinvol?

In de geboortezorg bestaan adviesraden van zwangeren en (jonge) ouders die het kwaliteitsjaarverslag en de beleidsplannen beoordelen van maatschappen van verloskundigen of gynaecologen. Zijn dit soort adviesraden ook zinvol voor andere patiëntengroepen?

Zorgstandaard Integrale Geboortezorg

Een van de goede dingen van de de nieuwe Zorgstandaard Integrale Geboortezorg (ZIG), is dat het aangeeft dat er in de geboortezorgorganisaties samengewerkt wordt met een adviesraad van cliënten. Hierbij kun je denken aan maatschappen van verloskundigen, maatschappen van gynaecologen en aanbieders van kraamzorg instellingen voor jeugdgezondheidszorg. Hun koepel heet Verloskundig SamenwerkingsVerband (VSV). De gezamenlijke VSV’s hebben die Zorgstandaard Integrale Geboortezorg ontworpen. Rond elk ziekenhuis bestaat één VSV.

Participatieladder

Aan elke VSV is zo’n adviesraad verbonden. Daarin zitten zwangeren en (jonge) ouders. Zij denken mee over het beleid van de VSV en adviseren vanuit de positie van de aanstaande ouders. De adviesraad heeft als specifieke taak het bespreken van het kwaliteitsjaarverslag en de beleidsplannen. Dat is niet niks! Hieruit blijkt dat cliëntparticipatie op een serieus niveau wordt ingestoken, namelijk op de derde trede van de participatieladder (zie afbeelding). Dit model wordt ook toegepast bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis, waar een heuse kinderraad bestaat.

Is adviesraad zinvol?

Gelet op deze successen komt de vraag naar voren of zo’n adviesraad voor specifieke patiëntengroepen zinvol is. In de afgelopen Jaren kwam in mijn eigen werk deze vraag naar voren bij borstkankercentra, multidisciplinaire pijncentra, zorggroepen van mensen met chronische aandoeningen en gezondheidscentra in de eerste lijn. Bij de regionale overlegorganen acute zorg kwam de vraag naar voren of de zorgbelangorganisaties kunnen meebeslissen over beleidsstukken.

Patiëntparticipatie

Ik denk dat patiëntparticipatie op de derde (adviseren) en vierde trede (coproductie) van de ladder zinvol is bij focusklinieken en multidisciplinaire centra. Wie anders dan de cliënt of patiënt kan beter de verbindende schakel zijn? Ik denk dat een raad van specifieke cliënten uitstekend geschikt is om het kwaliteitsjaarverslag te beoordelen en inhoudelijke beleidsnota’s van commentaar te voorzien.

Aanvullend

Ik zie dergelijke cliëntenraden als aanvulling op de bestaande raden die werken voor een totale instelling. Deze nieuwe raden bemoeien zich uitsluitend met de kwaliteit en de inhoud van de zorg. De afstemming van bijvoorbeeld een VSV met overige afdelingen van een ziekenhuis blijft bij de bestaande cliëntenraden.

Congres 12 april

Tijdens het congres De patiënt aan het roer op 12 april in Utrecht ga ik in een plenaire voordracht in op deze specifieke cliëntenraden. In dit bericht besteed ik geen aandacht aan de haalbaarheid van deze raden. Dat doe ik wel op 12 april. Wil je patiëntenparticipatie professionaliseren en uitbreiden? Meld je dan aan. Meer informatie over het congres, het uitgebreide programma en de sprekers vind je hier.


Het pgb wordt toekomstbestendig

Minister De Jonge vindt het belangrijk dat mensen zelf regie kunnen blijven voeren over hun leven als ze zorg en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft VWS een beleidsnota gelanceerd met zeven thema’s om het persoonsgebonden budget toekomstbestendig te maken.

Beleidsagenda pgb

Budgethouders en verstrekkers moeten hun rechten en plichten kennen en weten hoe zij die toepassen. Dit is de eerste van zeven thema’s van de Beleidsagenda Persoonsgebonden Budget, van VWS-Minister De Jonge aan de Tweede Kamer (december 2018). Op 13 juni 2019 gaat Per Saldo directeur Aline Molenaar uitgebreid in op dit beleidsstuk, dat het pgb toekomstig bestendig beoogt te maken. Molenaar spreekt tijdens de studiedag over Actualiteiten in de indicatiestelling dat die dag plaatsvindt in Utrecht. Als voorbeschouwing op dit congres volgt hieronder een bespreking van de PGB-agenda. De zeven punten staan afgebeeld in het schema hieronder.

Pgb-vaardigheid en verantwoordelijkheid

Het tweede agendapunt betreft de pgb-vaardigheid en verantwoordelijkheid. Het moet vooral duidelijk zijn wat een budgethouder en/of vertegenwoordiger moet kennen en kunnen en wanneer hulp ingeschakeld moet worden.

Indicatiestelling, woonvormen en mantelzorg

Punt drie gaat over de indicatiestelling. De gestelde indicatie moet in overeenstemming zijn met de zorgbehoefte van de budgethouder. Als vierde punt staan de collectieve woonvormen op de agenda. Hierbij is het belangrijk dat mensen weten waar ze voor kiezen en hoe ze een woonvorm samen met anderen vormgeven. De mantelzorg komt als vijfde thema aan de orde. Er moet meer inzicht komen in de problemen die kunnen ontstaan bij het leveren hiervan.

Minder bureaucratie en fraude

Als zesde onderwerp staat op de agenda het terugdringen van complexiteit en administratieve lasten. Een pakket maatregelen moet het werken met een pgb voor zowel budgethouders als aanbieders versimpelen. Het zevende en laatste punt betreft frauduleuze zorgaanbieders en bemiddelingsbureaus. De pakkans moet omhoog en fraude moet bestraft worden.

Kwaliteitsverbetering indicatiestellingen

Met deze punten streeft minister De Jonge naar verbetering van de professionaliteit en kwaliteit van indicatiestellingen in de Zorgverzekeringswet en de Wet Langdurige Zorg. Hierover heeft hij al afspraken gemaakt met Zorgverzekeraars Nederland, Per Saldo en de beroepsvereniging voor Verzorgenden en Verpleegkundigen. Die afspraken zijn bekend onder de namen ‘bestuurlijke afspraken 2019-2021’ en het ‘Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging’. In de pgb-agenda verwijst de minister naar deze afspraken.

Onderzoek

Per Saldo heeft samen met MantelzorgNL een vragenlijstonderzoek gedaan onder budgethouders en mantelzorgers. Deze zijn blij met het pgb, omdat dit keuzevrijheid geeft bij het kiezen van eigen zorgverleners. Hierdoor blijft de regie over het eigen leven zo veel mogelijk behouden. Als grootste nadeel van het pgb wordt de administratieve regeldruk genoemd. Op dinsdag 2 april bood Per Saldo een petitie aan de Tweede Kamer aan met haar eigen wensen voor een toekomstig bestendig pgb. In haar ledenblad Eigenwijs staan die vermeld bij elk van de zeven agendapunten. Daaruit blijkt dat per Saldo en VWS grotendeels op één lijn zitten.

Studiedag

Op de studiedag 13 juni over actualiteiten in de indicatiestelling en afstemming van de weten in de langdurige zorg gaat Per Saldo directeur Aline Molenaar gaat niet alleen in op het pgb van de verre toekomst, maar ook op dat in 2020. Interesse? Bekijk dan hier het volledige programma, schrijf je in en doe nieuwe kennis en ervaringen op.

Regionale samenwerking tussen ziekenhuizen

Hoe geef je duurzame samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm? Welke goede (en minder goede) voorbeelden zijn er? En hoe verbeter je de samenwerking als deze niet goed loopt? Deze (en andere) vragen worden beantwoord op het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht. Er zijn gerenommeerde sprekers uit kringen van de UMC’s, grote- en kleinere algemene ziekenhuizen, patiëntenvertegenwoordigers en de Autoriteit Consument en Markt.

Invulling samenwerking

‘Samenwerking wordt het nieuwe fuseren’. Deze slogan over ziekenhuizen komt de laatste tijd steeds vaker naar voren in vakbladen en interviews met opinieleiders in de zorg. Onduidelijk is echter hoe die samenwerking eruit moet gaan zien en vormgegeven moet worden. Op dit congres krijgen deelnemers actuele informatie en kunnen ervaringen uitwisselen over:

  • De stand van zaken in de regio’s: hoe staat het ervoor? Welke goede voorbeelden zijn er?
  • De implementatie van samenwerking: hoe geef je de samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm?
  • Theoretische concepten van samenwerking: welke samenwerkingsconcepten werken wel en welke werken niet in de praktijk?
Vragen

Anno 2019 zitten veel ziekenhuisbestuurders met het urgente beleidsvraagstuk dat zij wel moeten (of willen) samenwerken, maar niet kunnen fuseren. Dit congres beantwoordt een aantal vragen ter verkleining van dit dilemma:

  1. Op welke onderwerpen kan ik anno 2019 het beste samenwerken? Is dat op het gebied van personeelswerving? Bij digitale informatieoverdracht van scans en röntgenfilms? Bij herverdeling van taken? Het samen voldoen aan hoge kwaliteitseisen? Of bij het gezamenlijk inkopen van dure medicatie?
  2. Wanneer beschouwt de ACM samenwerking als kartelvorming (nu en in de toekomst)?
  3. Hoe verbeter ik samenwerking als deze niet goed loopt? Bijvoorbeeld als overlegpartners ‘ja’ zeggen, maar ‘nee’ doen? Of als er verschil van mening is binnen en tussen medische staven?
  4. Hoe krijg ik onze medisch specialisten mee in de samenwerking met andere ziekenhuizen?
  5. De Juiste Zorg op de Juiste Plaats en het Hoofdlijnenakkoord stellen transformatiegelden beschikbaar. Dat geld stroomt via de zorgverzekeraars naar de ziekenhuizen. Een groot ziekenhuis heeft echter te maken met alle zorgverzekeraars. Hoe gaat dit zich ontwikkelen in 2020?
  6. Tal van innovaties zijn slechts levensvatbaar als zij tegelijk met andere (regionale) ziekenhuizen worden opgestart. Neem bijvoorbeeld een multidisciplinaire pijnkliniek. Gelet op het aantal patiënten met chronische pijn is er vaak slechts plaats voor één zo’n kliniek in de regio. Hoe zetten drie of vier regionale ziekenhuizen zo’n dochteronderneming op?
  7. In dunbevolkte gebieden zijn regionale maatschappen vaak een uitkomst. De taken worden herverdeeld en het wordt makkelijker om nieuwe collega’s aan te trekken. Hoe kunnen bestaande MSB’s en ziekenhuisbestuurders zo’n maatschap opzetten?
Plenaire sprekers

Het congres wordt geopend door Hans van der Schoot. Hij is voorzitter van de Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen.Ondergetekende houdt een voordracht over de verschillende samenwerkingsvormen en implementatiestrategieën voor regionale samenwerking tussen ziekenhuizen. Martijn Snoep, bestuursvoorzitter Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluit het congres af. Hij vertelt wat volgens de ACM wel en niet mag bij de samenwerking tussen ziekenhuizen. De titel van zijn voordracht is: Samenwerking versus kartelvorming.

Themagerichte parallelsessies

Naast plenaire sprekers zijn er twee rondes met vier parallelsessies over uiteenlopende onderwerpen. Van samenwerking tussen ziekenhuizen in grote- of middelgrote steden of in dunbevolkte gebieden, tot de rol van patiëntenorganisaties en de juridische consequenties rond deze samenwerking. De verschillende sessies kunt u hier bekijken.

Praktische tips

Het congres eindigt met een aantal tips en een plenair debat over de vraag: Welke leerpunten en aandachtspunten neemt u mee naar huis?

Doelgroep

Het congres over regionale samenwerking tussen ziekenhuizen is interessant voor leden van Raden van Bestuur van ziekenhuizen, bestuur en directies van medisch specialistische bedrijven en coöperaties, leden van Raden van Toezicht van ziekenhuizen, specialistenvertegenwoordigers in (staf)besturen, patiëntenorganisaties en -vertegenwoordigers, zorgverzekeraars, bestuursorganen, beleidsmakers van overheidsorganisaties, organisatieadviseurs, politici en alle anderen die mee willen denken over de toekomst van de Nederlandse ziekenhuiszorg.

Prijs

De deelnemerskosten bedragen 495 euro (btw-vrij). Bij drie deelnemers of meer geldt een speciaal tarief. Neem hiervoor contact op met congresorganisator Petra Schimmel op secretariaat@guusschrijvers.nl.

Organisatie

De Guus Schrijvers Academie (GSA) organiseert het congres. De inhoud wordt verzorgd door ondergetekende en Wim Schellekens (strategisch adviseur, oud-hoofdinspecteur en ziekenhuisbestuurder). Wim Schellekens is tevens dagvoorzitter.

Accreditatie

Accreditatie is aangevraagd.

Meer informatie

Wilt u meer informatie over het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht? Kijk dan voor het programma, de sprekers en het inschrijfformulier op de congrespagina van de GSA.



Nationale aanpak van ziekenhuiszorg bepleit in open brief aan minister

Er dient een nationaal programma te komen voor samenwerking tussen ziekenhuizen en eerste lijn. Dit programma zou geïnitieerd moeten worden door Minister Bruins. Het programma dient niet alleen de zorg te verbeteren en zorg op de juiste plaats te faciliteren en te stimuleren, maar zou de zorg ook veiliger en meer patiëntgericht moeten maken. Hierdoor kunnen onnodige, vermijdbare kosten en dus ook harde ingrepen voorkomen worden. Het bereiken van die verbeteringen moet door professionals zelf gerealiseerd worden en dient gestimuleerd, gefaciliteerd en beloond te worden door bestuurders, zorgverzekeraars, IGJ en NZa. Dit is de kern van een (tweede) open brief aan Minister Bruins van Wim Schellekens en ondergetekende. Hieronder vind je de integrale tekst van deze brief:

Perspectiefvolle ontwikkelingen te over

Minstens elke week lezen wij in de nieuwsbrieven van Zorgvisie, SKIPR, Zorginstituut of in Medisch Contact over een nieuwe innovatie of spectaculaire verbetering in de zorg voor patiënten, met meer werkbevrediging voor de artsen en verpleegkundigen en vaak gepaard gaande met besparingen.

Vorige week berichtte zorgverzekeraar VGZ dat verlenging van de consulttijd van de huisarts van 10 naar 15 minuten bij een groep huisartsen had geleid tot 20% minder verwijzingen naar de tweedelijn en dus tot aanzienlijke besparingen. De huisartsen en de patiënten waren er erg blij mee.

De week daarvoor berichtte het Rijnstate ziekenhuis in Arnhem dat een pilot voor opvang van verwarde personen op de SEH zeer succesvol was verlopen: 80% kon weer naar huis i.p.v. verblijf in een politiecel. In bijna alle andere steden worstelen ze nog steeds met het probleem van de opvang van verwarde personen.

Het Radboud ziekenhuis in Nijmegen deed verslag van hun ZIRE-project (Zinvolle Registratie) op de intensive care: daar registreren ze nog maar een kernset van zestien indicatoren om de kwaliteit te bewaken: een aanzienlijke vermindering van de registratielast met veel meer tijd voor de patiënt. Immers, elke indicator die niet voortkomt uit of bruikbaar is in het eigen kwaliteitssysteem is bureaucratie en verspilling!

Ook op ICT-gebied zijn er inspirerende en veelbelovende innovaties: communicatie tussen tweede en eerste lijn, bewaking van patiënten met hartfalen en COPD op afstand, videocontact met kwetsbare ouderen, enz.

Zorg wordt onbetaalbaar en onze solidariteit bedreigd

Tegelijk horen we de Minister en economen steeds indringender verklaren dat de zorg onbetaalbaar wordt en dat (hard) ingrijpen onvermijdelijk wordt. Maatregelen waarop wordt gedoeld zijn dan hogere eigen bijdragen, pakketverkleining en premieverhoging: allemaal maatregelen die ten koste gaan van de burger. Blijkbaar is het voor politici en beleidsmakers te moeilijk om de zorg zelf beter en doelmatiger te maken.

Wij hebben hier grote moeite mee, omdat dit ten koste gaat van echt zieke patiënten, die dan immers niet meer verzekerd zijn van noodzakelijke zorg (pakketten) en ook de toegankelijkheid van de zorg bedreigd wordt (eigen betalingen). Ook de noodzakelijke en zo kostbare solidariteit in ons land tussen gezond en ziek, rijk en arm, jong en oud komt daardoor onder druk te staan. Als die solidariteit wordt uitgehold glijden we langzaam af naar Amerikaanse toestanden. Daar komt nu de steeds dreigender arbeidsproblematiek bij die als belangrijkste oorzaken heeft het dat de uitstroom één op de vijf medewerkers is. Dit komt vooral omdat de zorg zo slecht is afgestemd op de patiënt en de administratieve lastendruk zo hoog is (Commissie Terpstra (1)).

Kan het niet anders?

Wij hebben er ook grote moeite mee, omdat wij er niet van overtuigd zijn dat we in de zorg alles gedaan hebben om de zorg te verbeteren, zorg op de juiste plaats te geven (de huidige hoofdlijnakkoorden gaan niet werken), zorg veiliger te maken en meer patiëntgericht (en patiënt-betrokken) te organiseren en mede daardoor onnodige en vermijdbare kosten te voorkómen.

Onderbouwing

Ten eerste: wij constateren (met het RIVM en IQ-Healthcare, Nijmegen) dat onze gemiddelde kwaliteit internationaal heel goed scoort, maar dat rond dat gemiddelde er op bijna alle terreinen een niet-verklaarbare en niet acceptabele grote inter-dokter/ziekenhuisvariatie bestaat m.b.t aanpak, resultaten èn kosten: Van zorg die top-of the bill is, tot zorg die soms nog verontrustend slecht is. Grote variatiebreedte is tegelijk slecht en goed nieuws: slecht nieuws omdat de patiënt niet overal verzekerd is van de beste zorg; goed nieuws, omdat de zorg dus nog veel beter kan!

Ten tweede: Zoals hierboven al beschreven: er zijn op vrijwel alle gebieden aantoonbaar succesvolle best practices en voortdurend ontwikkelen pioniers en voorlopers nieuwe innovaties en innovatieve aanpakken die laten zien dat de zorg ook anders en veel beter èn goedkoper kan worden verleend. Vooral als we bereid zijn om heilige huisjes los te laten: de schotten tussen de professionele vakgroepen, tussen eerste en tweede lijn, de starheid van onze financiering en de zorgcontractering, gebruik maken van nieuwe technologie, en vooral als we beter leren luisteren naar de patiënt zelf.

Perspectief?

Er is dus onweerlegbaar grote winst te behalen voor de patiënt, voor de professionals en voor de premiebetalers (u en wij): dat is haalbaar als alle zorg wordt geleverd op basis van het resultaatniveau van de huidige 10-20% best-presterende zorgaanbieders.

In de ‘Open Brief (2)’, die wij op 1 mei 2018 aan Minister Bruins hebben gestuurd, hebben wij dit inhoudelijk en financieel onderbouwd en voorgesteld dat hij als Minister deze uitdaging oppakt door het mogelijk maken van een nationaal programma voor nationale ondersteuning van regionale implementatie en brede verspreiding van succesvol gebleken innovaties. We hebben toen gewezen op de evaluatie (3) van de nationale programma’s die eerder door het ministerie zijn opgezet: voor ziekenhuizen ‘Sneller Beter’ en het ‘Veiligheidsprogramma’, en in de care Zorg voor Beter, en ‘Waardigheid en Trots’.

Reactie van de Minister ter discussie

In het gesprek dat wij op 3 juli hadden met Minister Bruins zei hij dat voor hem de bal bij de veldpartijen ligt. Hij vindt het opzetten van een nationaal programma geen taak voor de minister (4). Deze uitspraak heeft ons onaangenaam verrast. Hij weet immers dat ons zorgstelsel is gebaseerd op onderlinge concurrentie en dat dit de noodzakelijke (regionale) samenwerking tussen zorgaanbieders sterk belemmert en dat ook zorgverzekeraars helemaal niet bereid zijn tot samenwerking om gemeenschappelijke doelen te bereiken. Het is in ons zorgstelsel ieder voor zich overleven en zich profileren. Dit gebrek aan samenwerking belemmert het bereiken van ambitieuze doelstellingen op het gebied van kwaliteit en kosten. De grootste winst zit nu juist in onderlinge samenwerking over de grenzen van disciplines, afdelingen, zorginstellingen en echelons heen en in onderlinge herverdeling van functies op basis van competentie, ervaring, toegankelijkheid van zorg, regionale behoefte en doelmatigheid. Deze concurrentiegedachte belemmert ook het opzetten van gezamenlijke nationale programma’s.

De op het Ministerie zeer bekende Leon van Halder (voormalig directeur-generaal en nu voorzitter Raad van Bestuur Radboud ziekenhuis) en Martin van Rijn (voormalig directeur generaal en staatssecretaris en nu voorzitter Raad van Bestuur Reinier de Graaf Haga ziekenhuizen), die aan de basis stonden van ons zorgstelsel, pleiten nu voor samenwerking in plaats van concurrentie in ons zorgstelsel.

De Minister weet ook dat zijn standpunt van non-interventie niet staande is te houden: waarom financiert hij anders vanuit VWS (gelukkig!!) het nationale Citrien programma van de NFU, het VIPP-programma van de NVZ en het programma voor ontwikkelen van resultaatindicatoren door het Zorginstituut? En neemt hij nu recent de nationale regie voor het bereiken van eenheid van taal en techniek voor de noodzakelijke informatie-uitwisseling in de zorg, inclusief het beschikbaar stellen van een paar honderd miljoen euro daarvoor.

Wij zijn trouwens erg blij met deze niet-vrijblijvende betrokkenheid van VWS!

Maar dan begrijpen we niet goed waarom hij zoveel potentiële kwaliteitswinst èn kostenvermindering in de curatieve zorg laat liggen (zie onze eerste ‘Open Brief’ aan de minister).

Wat hebben wij in de tussentijd gedaan?

Na het gesprek met de Minister op 3 juli hebben wij gesproken met vertegenwoordigers van vrijwel alle brancheorganisaties in de curatieve zorg en met een aantal bestuurders. Er is brede (h)erkenning van de potentiële winst die behaald kan worden en er is ook breed draagvlak voor een nationale aanpak, mits toegespitst op lokale/regionale prioriteiten. Ook de vertegenwoordigers van het Zorginstituut, de NZa en ZN(!) deelden deze opvatting. Bij zorgverzekeraars bestaat nog wel weerstand tegen onderlinge samenwerking.

Wat zou zo’n nationale aanpak inhouden?

VWS zou samen met nationale partijen een nieuwe aanpak kunnen ontwerpen voor de curatieve sector (1e en 2e lijn), gebruik makend van de ervaringen van ‘Sneller Beter’, ‘Zorg voor Beter’ en ‘Waardigheid en Trots’. Hierbij kunnen NIVEL, Vilans en ook IQ-Healthcare ondersteuning bieden. IHI (Institute for Healthcare Improvement) in Boston zou daarbij in een train-de-trainer-positie gevraagd kunnen worden. Zij hebben veel ervaring met grootschalige en zeer succesvolle nationale aanpak in de VS, Engeland, Schotland, Denemarken. Ook wij kunnen vanuit onze ervaring met nationale en regionale programma’s misschien een nuttige inbreng hebben bij het ontwerpen van zo’n hernieuwd nationaal programma, zo mogelijk ook aansluitend bij voorzichtige initiatieven die er al lopen.

Doel

Doel is om best practices, succesvolle innovaties en aansprekende verbeterresultaten breed te verspreiden. Experts (professioneel, praktijkervaring, implementatie) destilleren uit de best practicus/innovaties/verbeteringen de essentiële veranderprincipes. De deelnemende regio’s formeren een multidisciplinair verbeterteam en het expertteam leert hen de veranderprincipes in eigen regio toe te passen en vorm en inhoud te geven. Daarmee kopiëren ze niet maar herontwerpen ze wat het beste werkt in de eigen context, mits de resultaatdoelstellingen maar behaald worden. Het werk gebeurt in de regio’s, de ondersteuning gebeurt in nationale werkconferenties. Deelnemende teams leren van elkaar, maar gaan ook op resultaten met elkaar in concurrentie, hetgeen zeer stimulerend werkt. Dit zijn de principes van de succesvol gebleken ‘Doorbraakaanpak’, die door IHI is ontworpen en in Nederland door CBO (‘Sneller Beter”) en Vilans met veel succes zijn toegepast (“Zorg voor Beter’, ‘Waardigheid en Trots). Onderwerpen kunnen zijn: verbeteren van arbeidsomstandigheden door meer patiëntgeoriënteerde organisatie van de zorg, digitale gegevensuitwisseling, medicatieveiligheid, zorg op de juiste plaats (chronische zorg), acute zorg in de regio, opvang verwarde personen, verloskunde, samenwerking en overdracht van zorg, wachtlijstbeheer, vermindering administratieve lastendruk, enz.

Voorwaarden voor zo’n ambitieuze aanpak

Zo’n nationale aanpak gaat niet vanzelf. Wat zijn noodzakelijke voorwaarden voor succes?

Allereerst leiderschap: er moet urgentiebesef zijn waarbij duidelijk wordt dat als er niets gebeurt, dit leidt tot onacceptabele maatregelen op termijn. Er moet een visie worden neergelegd dat de zorg veel beter en goedkoper moet èn kan zonder dat dit belastend is voor de patiënt. Tegelijk wordt dan een strategie geformuleerd hoe we deze visie realiteit kunnen maken.

Het zou geweldig zijn als de Minister deze leiderschapsfunctie op zich zou nemen en zo’n nationaal programma mogelijk maakt.

Essentieel is de rol van de professionals: zij moeten de verbeteringen tot stand brengen vanuit hun intrinsieke motivatie voor de patiënt. Dat alleen is echter niet voldoende. Bestuurders (verbetermanagement), zorgverzekeraars (verbetercontractering) en toezichthouders (IGJ, NZa: verbetertoezicht) moeten professionals stimuleren, faciliteren en behaalde resultaten belonen en negatieve prikkels (administratieve lastendruk, financiële disincentives) wegnemen. Ook het Zorginstituut is vanuit normerend opzicht belangrijk. Over deze belangrijke rollen voor succes valt nog veel te zeggen.

Samenvattend

Kortom: Wij pleiten voor een nationaal programma, geïnitieerd door de Minister waarbij deze het ambitieniveau neerzet, waarbij het bereiken van verbetering van zorg door professionals zelf wordt gerealiseerd, gestimuleerd, gefaciliteerd en beloond door bestuurders, zorgverzekeraars, IGJ en NZa. Alleen zo kunnen ambitieuze doelstellingen worden bereikt: een combinatie van bottom-up realiseren van verbeteringen met tegelijk top-down stimuleren, faciliteren en belonen, èn: niet langer vrijblijvend!

What if not….?

Alternatief is dat de nu bestaande niet-acceptabele variatiebreedte niet wordt aangepakt, er geen verantwoorde kostenbesparing optreedt zonder kwaliteitsaantasting, waardoor de regering op termijn genoodzaakt zal zijn tot het nemen van draconische maatregelen om de zorg betaalbaar te houden. Hierdoor zal de burger ernstig worden benadeeld met veel weerstand in de politiek en in het veld. Voorwaar een testimonium paupertatis van regering en parlement.

Er ligt een grote kans! Wie neemt initiatief? Dat is voor ons de regering. De grondwet machtigt haar om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Minister Bruins: doe dat dan ook.

Wim Schellekens, voormalig huisarts, ziekenhuisbestuurder, directeur CBO en hoofdinspecteur en Guus Schrijvers, econoom, emeritus hoogleraar public health

  1. Zie artikel Zorgvisie (2 januari 2019): https://www.zorgvisie.nl/een-op-de-vijf-zorgmedewerkers-verlaat-werkgever/
  2. Open brief: https://guusschrijvers.nl/open-brief-aan-minister-bruins-samen-sneller-beter-en-betaalbaar/
  3. NSOB: ‘Participeren in partnerships’: https://www.nsob.nl/wp-content/uploads/2018/08/NSOBVWS-Participeren-in-partnerships.pdf
  4. Verslag gesprek Minister Bruins: https://guusschrijvers.nl/verslag-overleg-minister-bruins-toekomst-ziekenhuiszorg/

Vlaamse apothekers kiezen voor minder pillen en meer leefstijladviezen

Leiehome is een verzorgings- en verpleeghuis in Gent. Een vrijgevestigde huisapotheker verstrekt aan de bewoners van Leiehome de geneesmiddelen die huisartsen voorschrijven. Het viel hem op dat bewoners vaak psychofarmaca slikken, zoals slaapmiddelen, antidepressiva en kalmerende middelen. Met een rekenmachientje en een Excelbestand ging de apotheker aan de slag. Hij berekende voor elke bewoner met psychofarmaca wat hun dagelijkse dosis is. Ook ging hij de werking na van de geneesmiddelen op elkaar. Het viel hem op dat huisartsen regelmatig een verkeerde mix hadden voorgeschreven. Daarnaast keek hij naar de voorschrijvingsduur: vaak slikten bewoners gedurende een te lange periode slaapmiddelen.

Huisartsen

De apotheker benaderde met zijn observaties de huisartsen. Die reageerden aanvankelijk geïrriteerd: waar bemoeit die apotheker zich mee? Later draaiden zij bij en gingen het gesprek aan met bewoners over hun medicatie. Zij waardeerden het doel van de apotheker: de juiste medicatie aan de juiste patiënten die hoort bij de juiste diagnose.

Goede resultaten

Het gebruik van psychofarmaca daalde uiteindelijk met 50%. Zonder enige publicaties verspreidden de goede resultaten zich over vier andere verzorgingshuizen in en rond Gent. Ook daar had de innovatie succes. Thans verspreidt de Belgische vereniging van huisapothekers deze innovatie onder al haar aangesloten leden. Dat doet zij met steun van de Belgische en Vlaamse overheid. Die vereniging heeft als naam Algemene Pharmaceutische Bond (ABP) en is vergelijkbaar met de Koninklijke Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie (KNMP) .

Cappuccinomodel

Dit verhaal pikte ik op tijdens een mini-symposium van de ABP op 14 november in Brussel. Zo’n vijftig leidinggevende apothekers uit alle Belgische regio’s waren daar aanwezig. Ik hield een voordracht over de toepassing van het Cappuccinomodel voor de betaling van de Belgische farmaceutische zorg.

Populatiegebonden bekostiging

Het Cappuccinomodel bestaat, net zoals een echte cappuccino, uit drie lagen. De eerste bestaat uit populatiegebonden bekostiging op basis van kenmerken van de te bedienen patiëntenpopulatie. Deze draagt bij aan het bereiken van drie doelstellingen: 1. Het verbeteren van gezondheid van de bediende populatie 2. Het vergroten van de kwaliteit van zorg door professionals en hun zorgorganisaties en 3. Het verlagen van de kosten van de zorg per lid van de bediende doelgroep. Door populatiegebonden bekostiging verdwijnt de motor om meer te produceren, dat wil zeggen de betaling per verrichting (of per doosje medicijnen), is verdwenen.

Betaling per doos

De apothekers in Vlaanderen worden nu vooral betaald per doos pillen die zij aan een patiënt verstrekken. De uitdrukking betaling per doos is van de Belgen zelf afkomstig. Deze betaling willen de huisapothekers vervangen door een hoger tarief per ingeschreven patiënt. Dat tarief bedraagt nu 25 euro per jaar voor het dossierhouderschap en medicatieveiligheid. Het grootste deel van hun inkomen krijgen zij thans uit de betaling per doos. Een apart tarief voor zorginnovatie -zoals in het Cappuccinomodel bepleit- bestaat niet. In navolging van de KNMP wil de ABP eveneens dit model. Maart 2018 gaf ik ook een college hierover bij Nederlandse apothekers.

Minder pillen, meer adviezen

De deelnemers aan het ABP symposium verwachten van dit model dat er minder dozen pillen worden voorgeschreven en er meer farmaceutische adviezen komen. Fel was de discussie dat de Vlaamse apothekers niet op de hoogte zijn van de diagnose die de huisartsen stellen bij hun patiënt. Zou dit wel zo zijn, dan kunnen zij checken of de voorgeschreven medicatie wel past bij de diagnose en kan de zorgverlening verbeteren bij het optreden van bijverschijnselen en complicaties. Boeiend is dat de ABP haar argumentatie pro-cappuccinomodel ontleent aan het verbeteren van medicatiegebruik. In de nationaal verspreide Huisapothekerskrant geven zij tal van tips hierover aan patiënten.

Verschillen

Vlaamse en Nederlandse apothekers verschillen op enkele punten van elkaar, zo leerde ik in Brussel:

  1. Geneesmiddelen mogen uitsluitend via apothekers worden verstrekt en niet via supermarkten. Zelfmedicatie wordt vermeld in het medicatiedossier dat de apotheker bijhoudt.
  2. Soms zijn geneesmiddelen in België goedkoper dan in Nederland; soms is het andersom.
  3. Patiënten zijn ingeschreven bij een specifieke apotheker die het medicatiedossier bijhoudt, de veiligheid bewaakt bij polyfarmacie en therapietrouw stimuleert.
  4. Tijdens openingsuren zijn apothekers aanwezig in hun apotheek.
  5. De apothekersdichtheid in België bedraagt één apotheker op zo’n 2.000 inwoners. In Nederland is dat 1 op 7.945.

Mijn presentatie op het symposium in Brussel tref je hier aan.