Gelovigen leven langer

Amerikaanse vrouwen die één maal per week naar de kerk gaan, hebben een geringere kans op overlijden dan vrouwen die nooit religieuze diensten bezoeken. Bij de eerste groep bedraagt de sterftekans 845 per 100.000 vrouwen. Bij de tweede groep is dat 1.229. Voor vrouwen die meerdere keren per week een kerkdienst bijwonen, is de sterftekans 740 per 100.000 vrouwen. Dan is aanmerkelijk lager dan dat getal van 1.229 dat geldt voor vrouwen zonder religie. Ook na correctie voor diverse variabelen zoals leeftijd en opleidingsniveau blijft het verschil bestaan.

Depressie

Al deze bevindingen staan te lezen in een artikel in het gezaghebbende tijdschrift Journal of the American Medical Association. De auteurs zijn drie experts van de Harvard School of Public Health in Boston.1 Zij melden ook, dat gelovige vrouwen minder kans hebben op een depressie. Moeten niet-godsdienstige vrouwen die lang en gelukkig willen leven nu snel lid worden van een kerkgenootschap? Nee, zeggen de auteurs, zo eenvoudig ligt het verband niet. Zij reiken de volgende theoretische verklaringen aan voor de verschillen.

Verklaringen

Ten eerste leidt het lidmaatschap van een kerkgenootschap tot sociale integratie: men hoort ergens bij. De kerkgenootschappen hebben vaak positieve en optimistische boodschappen voor hun leden. En er is ruimte voor onderlinge bijstand en naastenliefde. Wellicht ligt hier een van de verklaringen voor het gunstige sterftecijfers van gelovige Amerikaanse vrouwen.

Hoger doel

Een tweede verklaring zou kunnen zijn dat mensen gezonder leven als zij een hoger doel in het leven hebben dan alleen materiële behoeftebevrediging. Een hoger doel kan voor gelovige het hiernamaals zijn. Voor anderen kan dat het behoud van de planeet zijn met haar klimaten, bossen en water. De auteurs illustreren het effect van het hogere doel met een voorbeeld dicht bij hun huis: Amerikaanse artsen die hun werk als een roeping zien en niet als een beroep, ervaren minder burn-out.

Betere bewijsvoering

De Harvardse onderzoeksgroep zou graag met betere bewijsvoering komen. Maar een experiment is geen optie: Je kunt niet één groep Amerikanen wel en een andere groep Amerikanen niet at random toewijzen naar een kerkgenootschap.

Ernstige ziekten

Zorg en godsdienst ontmoeten elkaar vooral bij ernstige aandoeningen: nood leert bidden, zegt het spreekwoord. Dan komen soms ook schuldvragen naar voren: God straft mij met kanker, omdat ik zondig leefde. Er ontstaat bij ernstige ziekten ook een heuse markt van aanbieders en vragers van hoop: bedevaartsoorden, zelf benoemde goeroes en de op alle markten onvermijdelijke firma’s in list en bedrog.

Vragen

Bij het levenseinde zouden Amerikaanse artsen -aldus de Bostonse auteurs- meer aandacht dienen te besteden aan godsdienstbeleving en spiritualiteit. Zij stellen voor dat iedere arts dan de volgende vragen stelt: Is religie belangrijk voor u? En kunt u steun verwachten van uw kerk of moskee in geval van nood? Hierbij gaat het om startvragen voor een langer gesprek en niet om een afvinklijst, nodig om tijdig een priester te bellen.

Palliatieve zorg

De auteurs geven aan dat dergelijke gesprekken de kwaliteit van leven tijdens de terminale fase met 28% verhogen ten opzichte van palliatieve teams zonder spirituele aandacht: 20,3 versus 15,8 (op een schaal met een maximum van 30). Zij pleiten voor invoering van het FICA gespreksmodel. De hoofdletters staan voor aandacht voor geloof en vertrouwen (Faith), persoonlijk belang (Importance) van de kerk voor de patiënt, de te verwachten steun uit het kerkgenootschap (Community) en Adressering, het aan de orde stellen binnen het palliatieve team van deze drie aspecten.

De Harvard groep eindigt het artikel met de opmerking dat artsen die in de palliatieve fase godsdienstige kwesties aan de orde stellen en daarover met patiënten spreken, sterker in hun eigen leven komen te staan: hun eigen welzijn gaat erop vooruit.

Gevolgen voor Nederland

Ondergetekende kwam het hier besproken artikel tegen bij de voorbereiding van een nieuwe boek over de invloed van patiënten op hun gezondheid. Ik ben geen expert in palliatieve zorg of in religiewetenschappen, maar gezondheidseconoom die behoeften van patiënten bestudeert. Het Harvard-artikel leidde bij mij tot enkele vragen:

  1. Is de sterftekans van mensen met een geloof in Nederland ook lager dan voor mensen zonder geloof?
  2. Leidt het leven voor een hoger doel tot gezonder gedrag en minder depressie?
  3. Is er voldoende ruimte voor spiritualiteit tijdens of kort na slecht-nieuwsgesprekken tussen professional en patiënt?
  4. Moet er meer toezicht komen op de markt van vragers en aanbieders van hoop bij ernstige aandoeningen en in de terminale fase?

Ik heb geen pasklare antwoorden op deze vragen. Als jij die wel hebt, reageer je dan hieronder?

1) Van der Weele TJ, TA Balboni and HK Koh, Health and Spirituality, JAMA (2017),318, 519-520.

1 reactie

  1. Dag Guus, Ik heb je vragen uitgezet en ik ontving onderstaande reactie van prof. Hetty Zock.
    ” Het zijn in ieder geval erkende onderzoekers, waar Guus Schrijvers op reageert. De positieve factoren die ze noemen zijn algemener bekend uit onderzoek van Koenig et al. In Nederland heeft o.a. Arjan Braam onderzoek gedaan naar depressie bij (grote groepen) ouderen, het LASA project – vergelijkbare, wel ambivalente uitkomsten, maar dan bij een specifieke groep”

    Zomer 2017 is er vanuit ZonMw een kennissynthese gedaan over effectonderzoek spirituele zorg in Nederland door Annelieke Damen.

    Groet Marijke

     

    Groeten!
    Hetty Zock

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *