Recensie van: Nico van Weert en Jan Hazelzet (redactie), Gepersonaliseerde medische zorg, Innovatieve zorg afgestemd op persoonlijke behoeften, voorkeuren en waarden, NFU-consortium Kwaliteit van Zorg, 2020
Door; Robert Mouton, bestuursadviseur in de zorg
Inleiding
Er is blijkbaar behoefte aan een overkoepelend begrip die een andere, nieuwe, insteek in de medische zorg zou moeten duiden dan tot nu toe werd gebezigd. Lezing van de bundel kan dit op het gebied van begripsverklaring en -gebruik niet goed staven. Toch is het een belangrijke bijdrage omdat het concreet aangeeft dat er iets verandert.
Kenmerken van het boek
Vijftig auteurs (vooral artsen) schreven in dit prachtig vormgegeven boek. Het telt twintig hoofdstukken met in totaal 260 pagina’s. Hoofdstukken 4 tot en met 17 bevatten goede voorbeelden van innovatieve medisch-specialistische zorg. De eerste drie hoofdstukken zijn inleidend en definiërend van aard. Hoofdstukken 18 tot en met 20 gaan over voorwaarden voor innovatieve zorg: organisatorische bedding (hoofdstuk 18), interprofessioneel leren en werken (hoofdstuk 19) en regionale bekostiging (hoofdstuk 20). Wat ontbreekt is een slothoofdstuk over de verspreiding van al die gepresenteerde goede voorbeelden.
Pluspunten
- De praktijken in de bundel zijn alle sprekend en getuigen van een enorme inzet. Er spreekt toewijding en professionaliteit uit. De bijdragen onderbouwen de insteek dat zorg op maat te allen tijde nodig is en dat richtlijnen geen heilige voorschriften zijn. Ook is duidelijk dat (nog!) impliciet de keuzevrijheid en waardering van de patiënt als richtinggevend principe wordt aangemerkt: De behandeling van een afwijking of ziekte is nog iets anders dan de behandeling van een patiënt.
- Vrijwel alle auteurs zijn in hun beschrijvingen gebruik gaan maken van bedrijfskundige instrumenten (bijv. PREMs en PROMs, zorgpaden), psychologische inzichten (bijv. betrekken van patiënten bij overwegingen heeft invloed op resultaten) of organisatorische inzichten (bijv. interdisciplinair benaderen van problemen). Zij lijken deze dimensies te ontdekken. Als dat de toevoeging van “waardengedreven zorg” of “gepersonaliseerde zorg” is dan is dat een pluspunt.
Kritiekpunten
- Er wordt in de bundel onderscheid gemaakt tussen de systeemwereld en de zorgwereld, waarbij geïmpliceerd wordt dat deze gescheiden kunnen worden. Maar in de bundel zelf wordt een eigen “systeemwereld “geïntroduceerd.
- Waardengedreven zorg wordt naast en door elkaar gebruikt met Gepersonaliseerde zorg, waarbij de kostenfactor in de VBHC-benadering (van Porter terzijde wordt geschoven. Dat kan op zichzelf weer een waardengedreven keuze zijn, maar daarmee wordt de hele functie van VBHC feitelijk ontkend. En inderdaad wordt een systeemwereld afgesloten: “De waarde van zorg is primair in de spreekkamer aan de orde en niet op een markt van vraag en aanbod”. Dit soort uitspraken kun je natuurlijk doen maar leveren scheve beelden op: alsof in een markt de waarde van de dienst of het product niet centraal staat, alsof vraag en aanbod niet zouden bestaan (altijd hebben bestaan…) in de spreekkamer en alsof de waardengedreven zorg in een verder waardenvrije omgeving plaatsvindt.
- Er wordt gesproken over een “breuk met zorg volgens richtlijnen”. Richtlijnen zijn echter slechts richtlijnen. Deze hielpen en helpen artsen om juist tot gepersonaliseerde zorg te komen, misschien niet zo systematisch als de auteurs voorstaan, maar de relatie tussen arts en patiënt stond altijd al centraal; er wordt gesuggereerd dat daarvan is afgeweken en dit de enige weg ter verbetering is.
- De NFU heeft zijn eigen kenmerken voor waardengedreven zorg opgeschreven en uitgewerkt. Dat lijkt een goede zaak, maar is daarmee tegelijk beperkend. daarbij speelt ook de vraag of de gehele (academische) ziekenhuiswereld inderdaad deze kenmerken onderschrijft.
- Dat het gebruik van PROMs een positief effect heeft op de behandelingsuitkomst zou veel prominenter kunnen worden aangegeven; het komt regelmatig terug.
- Dat het SDM (shared decision making) intussen wettelijke plicht is (WGBO) wordt niet vermeld.
- Gesteld wordt dat de driver voor succes (van gepersonaliseerde zorg) is: collega’s uit verschillende vakgebieden willen samen uitvinden wat behandelingen voor het leven van de patiënt betekenen. Daar wordt zorg op aangepast. De patiënt als onderdeel van het behandelteam. In de voorbeelden kon deze driver niet goed teruggevonden worden. In de organisatie-wereld zijn er tal van benaderingen mogelijk (bijv. Lean). Wel wordt er op ingegaan in een apart beschouwend hoofdstuk 18 (p.214) onder het kopje “voorwaarden”. Dit is overigens een overzichtelijke bijdrage die ook goed als eerste gelezen kan worden. Dit geldt ook voor de laatste bijdrage in Hoofdstuk 20 over regionale bekostiging. (p.234).
- Op Evidence Based Medicine (EBM), gaat hoofdstuk 3 in. (p.30), Niet duidelijk is wat de functie van deze bijdrage is in de context van dit boek.
- De relatie met kwaliteitszorg (kwaliteitsmanagement, d.i. iets anders dan kwaliteit van zorg) en kwaliteitssystemen wordt nauwelijks genoemd. Daarmee wordt voorbijgegaan aan een uitgedacht integraal en internationaal jargon en discours waar het betreffende gedachtengoed naadloos op kan aansluiten.
- In een korte schets wordt gepleit voor gepersonaliseerde bekostiging (p.246) echter zonder analyse van de (juridische) context waarbinnen dat plaatsvindt (bijv. een analyse over het begrip “economische activiteit” en de implicaties daarbij).
- Innovatie: enigszins verscholen wordt op p.61 de essentie van innovatie in een aparte letterkleur toegelicht met schetsen van voorbeelden. Is dat alles wat er over te zeggen valt?
Samenvatting kritiekpunten
Om met een modern Nederlands woord het bovenstaande te “framen”: er is sprake van een academische insteek met eigen, overigens nog niet goed uitgedacht jargon, en met pretentie die de hoofdthema’s “gepersonaliseerde zorg” en “waardengedreven zorg” door elkaar gebruikt. De insteek wordt gebracht als vernieuwend (zelfs als doel) en afgezet tegen de VBHC van Porter, tegen zoiets als vraag en aanbod, tegen de systeemwereld, tegen de richtlijnengeneeskunde en zou als enige shared decision making (SDM) en intercollegiaal overleg omarmen. Kortom, er is sprake van pretentie en van een zoektocht.Hiervoor is verdere oriëntatie nodig: natuurlijk in de praktijk, maar zeker ook in de theorievorming.