Jeugdzorg: lef en besturing zijn noodzakelijk

close up of womans cupped hands showing paper man family

Door Robert Mouton, hoofdredacteur Nieuwsbrief Zorg en Innovatie.  

Een impressie van de acht bijdragen in deze special 

Guus Schrijvers c.s. schrijven in het begin van hun bijdrage in deze special dat er drie verwijzende instanties zijn voor jeugdhulp, dat één op de 10 jongeren jeugdhulp ontvangt en dat de gemiddelde behandelduur meer dan een jaar is geworden. De gemeenten hebben hierin de verantwoordelijkheid.  Met een keur aan maatregelen wordt deze situatie als een probleem over doorstroming behandeld, met nadruk op een begrenzing tot de zware problematiek.  

Ronald de Meij (wethouder Zwijndrecht) benadrukt dat de Nederlandse, afstandelijke manier van beleid maken (en niet  uitvoeren) en de beperkte blik op het eigen domein (binnen de gemeente) niet bepaald helpen. Door zich pragmatisch op te stellen, vele domeinoverstijgende maatregelen te treffen (sociaal domein, medisch domein, wijk, onderwijs) , interdisciplinair te werken en zich te oriënteren op de integrale problematiek achter de voordeur zijn concrete verbeteringen gerealiseerd.  

Igor Ivakic (directeur Nederlands Centrum Jeugdgezondheid) geeft aan dat de Jeugdgezondheidszorg  -belangrijke, zo niet centrale, factor in de Jeugdzorg – grote aandacht vergt: een toekomstagenda (preventie) is opgesteld, het vakmanschap staat onder druk vanwege de arbeidsmarkt en de nadruk op de bewezen verdiensten van het werk van de GGZ (interventies op jonge leeftijd). Onder verwijzing naar constateringen van Sociaal en Cultureel Planbureau  en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid  stipt hij de stuurloosheid van het ene stelsel tussen de andere zorgstelsels aan: in een gedecentraliseerde omgeving is het noodzakelijk om de blik op de leefwereld van de jeugdigen en ouders te richten om dan vervolgens te bezien  hoe stelsels in stelling kunnen worden gebracht. Ik kom daar op terug.  

Marloes  Kleinjan (Trimbos Instituut), onder verwijzing naar de VTV 2018, de RVS, Trimbos, UNICEF, het NJI, NIVEL, RIVM, SER, andere en eigen publicaties, hamert er op dat de mentale druk onder jongeren te hoog is (en dat Corona daar een rol bij speelt (-de). Onzekerheid over de toekomst lijkt ook een oorzaak (wonen, klimaat, arbeidsmarkt, onderwijs). Zij pleit voor versterking van de veerkracht.  

Anita Kraak c.s. beginnen met een staatje over de toename van het gebruik van de jeugdzorg, stippen een aantal maatschappelijke trends aan (individualisme, sociale cohesie, maakbaarheid) en zoomen in op Corona. Net als Kleinjan wordt de veerkracht geduid, in dit geval met de constatering dat veerkracht gemaakt wordt in interactie met de omgeving. Tot slot benadrukken Kraak c.s. de samenhang met de pedagogische infrastructuur (kinderen, jongeren, opvoeders, professionals).  

Paul van der Velpen geeft een inleiding over vormen van preventie en relateert deze aan  psychische kwetsbaarheid. Hij pleit voor een gezamenlijke visie en uitvoering op basis van de database effectieve interventies. De samenhang van interventies is daarbij essentieel. Hij wijst op twee belangrijke thema’s “Kansrijke Start” (baby’s en kleuters) en “De gezonde School”(kinderen en jongeren) en geeft aan waar deze voor staan. Tot slot benadrukt van der Velpen dat sturing noodzakelijk is: wie is waarvoor verantwoordelijk, welke wettelijke ankers zijn er en welke overlegstructuren zijn cruciaal.  

In de bijdrage van de VNG volgen de auteurs de vijf speerpunten van de zo omstreden  Hervormingsagenda: (1) het doorbreken van het toenemend beroep op jeugdhulp en (2) meervoudig kijken om kwetsbare kinderen goed te kunnen helpen (3)  Een kwaliteitsimpuls. Deze punten worden toegelicht. Dan volgen twee voorwaarden die meer aandacht zouden kunnen krijgen (4) Het versterken van de organisatie van en sturing op het stelsel en (5) het borgen van duurzame verbeteringen en kostenbeheersing. Op deze twee laatste punten kom ik terug.  

De bijdrage van VWS staat geheel in het teken van “er boven staan”: er moet meer worden samengewerkt, genetwerkt, domeinoverstijgend gewerkt en het belang van de preventie programma’s die lopen, wordt nog eens aangestipt. Over hoe al die samenwerking in het abstracte “bovendomein” aan de vork moet worden gestoken in termen van beheersbaarheid, verantwoordelijkheid, kwaliteitsbewaking, PDCA, governance, kosten, doel- en middelenbepaling, etc. geen woord in dit artikel. Door zwaar op domeinoverstijging te focussen raakt vreemd genoeg het domein uit beeld. Wat opvalt is dat de  VWS-bijdrage met geen woord spreekt over de Hervormingsagenda.  
  

Besturing gaat uit van domein en verantwoordelijkheid 

Het is frappant dat in vrijwel alle bijdragen in een haast verdedigende zin gesproken wordt over problematiek in termen van omvang, organisatie (samenwerking), gezondheid, preventie, complexiteit van verbinding met andere domeinen, maar dat de bestuurbaarheid op de tweede plaats komt . Niet alleen de bestuurbaarheid van de Jeugdzorg zelf, maar ook van door de auteurs eigen aangestipte problematiek. De decentralisatie had toch ten doel om die bestuurbaarheid te verbeteren door de gemeenten verantwoordelijk te maken? Dan komen  de volgende vragen bij mij op: 

  • In hoeverre is er verbetering opgetreden, hoe is dat geëvalueerd? Zijn de ex ante problemen die waren gesignaleerd opgelost?  
  • Zijn er naast het lokale (gemeentelijke) domein en regionale programma’s ook landelijke domeinen aan te wijzen voor noodzakelijke zorg voor de jeugd? En zo ja, moet besturing en bekostiging deze aanwijzing dan niet volgen door bijvoorbeeld oormerking van gelden in het gemeentefonds en/of bepalingen in de Wet Publieke Gezondheid?  
  • Is er sprake van een ontoelaatbare kloof tussen beleidsmakers en de uitvoeringspraktijk?  Zo ja, gaat de Hervormingsagenda die binnenkort verschijnt, dit uitspreken? 
  • Gaan wethouders – zoals Ronald de Meij in deze special– stelselmatig aan de slag door zich te concentreren op de daadwerkelijke problematiek achter de voordeur? Zien gemeenteraden  daarop daadwerkelijk toe? En hebben cliënten en burgers voldoende invloed op dit beleid?  
  • Hebben ouders, huisarts, onderwijs, sportclub, vereniging voldoende tijd en geld om de in deze special zo bepleite preventie bij kinderen met beginnende mentale problemen bijtijds  aandacht te geven? 
  • En wat ik mis is (de VNG stipt het wel aan) de focus op kosten. Natuurlijk zal iedere gemeente zijn begrotings- en verantwoordingscyclus kennen, maar is deze ook sturend in de zin dat de hier aangekaarte problematiek beleidsmatig wordt ondersteund en/of bijgestuurd? En is het niet zaak om op een hoger aggregatieniveau dan van de individuele gemeenten daar lering uit te trekken (VNG? VWS?).  
  • En waar is die half miljard bezuiniging uit het coalitieakkoord in de bijdragen van onderzoekers en beleidsmakers? Van tafel of niet: is het niet een teken aan de wand? 

Kortom 

Sturingsvragen veronderstellen een domein dat wordt gestuurd. Steeds meer in de zorg zien we dat juist samenwerkings- en netwerkverbanden noodzakelijk zijn om de persoon (de jeugdige, de zieke) op een integrale en ook fatsoenlijke manier te helpen: het gaat immers om personen in hun omgeving, niet om het gesegmenteerde en gefragmenteerde aanbod. Netwerksturing, netwerkorganisaties en netwerkgovernance vragen om inspanningen van wethouders om collega-bestuurders in zowel het publieke als het private domein te betrekken in werkafspraken, in overleggen en in het betrekken van ondersteuningsorganisaties. Dat is werken in de participatie-democratie , die Nederland is.  Een fiat van de vertegenwoordiging van de burgerbevolking (gemeenteraden, cliëntenraden) is daarbij essentieel. Dat betreft de politieke democratie.  

Maar wat in ieder geval nodig is, is het maatschappelijk ondernemerschap (lef) van degenen die aan de knoppen draaien.   

1 reactie

  1. De analyse past op geheel de zorg, zoals ook impliciet wordt aangegeven. Samenwerking en netwerken zijn absoluut nodig, waarbij alle relevante partijen betrokken moet zijn, Om in de zorg te sturen is niet alleen een visie nodig (waar Rutte voor naar de opticien gaat). Ook netwerken en samenwerking zijn niet voldoende. Een eerste vereiste is kennis van het zorgveld, waaronder naast vaktechnische kennis ook begrip van wat zorg inhoudt hoort. Hieraan ontbreekt het bij de beleidsmakers en toezichthouders. Aan de knoppen draaien (met lef, maar zonder kennis) leidt tot rampen. Zie het zorgbeleid van de laatste decennia: het beleid faalt en de burger is het slachtoffer. En de beleidsmakers …… ploegden voort……

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *