Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Meer solidariteit? Dat hangt af van de kleine lettertjes….

Door Fuusje de Graaff.

Een goed bericht

Onlangs (20 januari 2022) berichtte het NIVEL dat de solidariteit in het zorgstelsel van Nederland licht was toegenomen. Herhaald onderzoek wees uit dat er nu meer mensen bereid zijn om te betalen voor zorgbehandelingen van anderen dan in eerdere jaren. Het artikel trok mijn aandacht omdat er de laatste jaren zo vaak gesproken wordt over afbrokkelende solidariteit onder de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland, waarbij verwezen wordt naar de groter wordende kloof tussen arm en rijk, tussen links en rechts, tussen aanhangers en tegenstanders van het coronabeleid. Geeft het NIVEL een objectief tegengeluid?  Zoja, welke verklaringen zijn er te vinden voor de toename? En hoe kan de nodige solidariteit geconsolideerd worden?  

Het onderzoek

Eerst even de onderzoeksbevindingen op een rijtje: Het NIVEL peilt de solidariteit in het Nederlandse zorgstelsel al sinds 2013. Bij elke peiling worden 1500 consumenten aangeschreven. De respons varieert van 42% t/m 56%; de groep is niet helemaal representatief voor de algemene bevolking van 18 jaar en ouder in Nederland. Er wordt daarom wel een weging naar leeftijd en geslacht toegepast. De nieuwste peiling geeft aan dat 78% bereid is te betalen voor zorgbehandelingen van anderen (zo wordt in deze studie ‘solidariteit’ gedefinieerd). Dat is flink hoger dan in 2013 (73%), 2015 (63%), 2017 (74%) en 2019 (72%). Zes op de tien mensen (61%) verwachten dat anderen bereid zijn om te betalen voor de zorgbehandelingen van anderen. Dit percentage schommelt door de jaren heen, in 2013 was het 60%, in 2915 54%, in 2017 weer 62%, in 2019 64% en in 2021 dus 61% (2,3,4).

Ook werd tweejaarlijks gepeild in hoeverre men vond dat er onderscheid zou moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld tussen jongeren en ouderen, tussen mensen met een gezonde en ongezonde leefstijl, rokers versus niet-rokers, mensen die veel of juist weinig alcohol drinken, lagere inkomens versus hogere inkomens, veel of juist weinig zorg gebruiken.  Bij een vergelijking van de cijfers van 2013 en 2015 wordt duidelijk dat er een hoge mate van solidariteit is met mensen met een slechte gezondheid en genetische aanleg voor een ernstige ziekte, maar minder ten aanzien van leefstijl. In die twee jaar daalde de solidariteit van 73 % naar 63%. Onder hoogopgeleiden was de solidariteit nagenoeg hetzelfde gebleven, maar onder mensen met een laag inkomen daalde de solidariteit aanzienlijk. Verder bleek er in beide peilingen sprake van een sterke solidariteit met de “eigen subgroep”: dus niet-rokers geven eerder aan dat rokers meer zouden moeten betalen voor de basisverzekering dan mensen die elke dag roken. Hetzelfde patroon is te zien bij alcohol gebruik en sporten. Dit solidair zijn met de “eigen subgroep” geldt vooral bij leefstijl‐gerelateerde thema’s.  Deze bevindingen bevestigen de bevindingen van een CBS studie naar standpunten van 1486 respondenten (41% van de 3625 aangeschrevenen) inzake premiedifferentiatie:  “De meerderheid van de volwassen bevolking vindt dat de premie voor de basisverzekering voor mensen met een ongezonde leefstijl ongewijzigd moet blijven. Daar staat echter tegenover dat ook een substantieel deel zegt dat de premie voor mensen die ongezond leven hoger moet. Vooral in het geval van roken en veel alcohol drinken hebben meer mensen deze mening”.

Meningen van een burgerplatform.

Om meer zicht te krijgen op factoren die verschillen in solidariteit kunnen verklaren, heeft het NIVEL  in een burgerplatform van 19 panelleden verkend wat hun motieven waren bij de beantwoording van de vragen. Zij bleken geen voorstander van differentiatie van het zorgpakket te zijn, omdat ze concludeerden dat meer zorggebruik bijna nooit te wijten was aan een individuele ‘schuld’ van de zorggebruikers. Wel noemden zij ‘verklaringen’ voor het verschil in solidariteit onder hoger opgeleiden en lager opgeleiden:

  • Laagopgeleiden kunnen zich gepasseerd voelen door de samenleving; ook betalen zij naar verhouding meer eigen risico. Bovendien is het moeilijker om solidair te zijn als je zelf niet goed in je vel zit (ziek bent) of de premiekosten nauwelijks kunt opbrengen.
  • Hoogopgeleiden hebben waarschijnlijk meer kennis over de (verdelende) werking van het premiesysteem, zodat ze beseffen waartoe ze betalen; ze kunnen ook beter preventie toepassen.

Kennis over de werking van het zorgstelsel bleek ook tijdens de burgerplatformbijeenkomst een relevante factor: De solidariteitsscores van de deelnemers waren aan het begin van de bijeenkomst lager dan na de informatieverstrekking over hoe het systeem rekening houdt met de diversiteit in de bevolking. Tot zover de verklaringen uit het onderzoek van 2019. Omdat het inhoudelijke NIVELrapport van de laatste peiling pas in de zomer van 2022 zal verschijnen, kunnen actuele vragen (bijvoorbeeld wat is het effect van de coronapandemie) niet beantwoord worden.

Beperkingen van de NIVEL-aanpak

De vraag blijft of de uitspraak dat ‘de solidariteit in de Nederlandse zorg is toegenomen’ terecht is. Ten eerste is de operationalisering van het begrip ‘solidariteit’ in de NIVEL-studies beperkt.  Volgens Kremer is het bij het operationaliseren van ‘solidariteit’ van belang onderscheid te maken tussen de ‘koude’ of formele solidariteit, zoals door het NIVEL gemeten, en de ‘warme’ informele solidariteit, die zich uit in vrijwilligerswerk of buurtinitiatieven.  Deze tweedeling valt samen met het onderscheid tussen solidariteit in de houding van mensen (‘wat heb je over voor anderen’) en solidariteit in het handelen van mensen (‘wat doe je in de praktijk’). Een derde vorm is tenslotte de institutionele solidariteit, vastgelegd in rechtstatelijke regelingen en overheidsfunctioneren. Tussen die drie vormen bestaat enige samenhang: mensen die  solidair handelen, hebben vaak ook meer over voor anderen en meer vertrouwen in de verzorgingsstaat. Maar een peiling van de koude solidariteit alleen is op zich een magere indicatie voor de solidariteit in de Nederlandse zorg.

De onzekerheid over de uitspraak dat de solidariteit is toegenomen wordt nog versterkt door de eenzijdige samenstelling van de onderzoekspopulatie: zijn leden van het consumentenpanel wel representatief voor de Nederlandse bevolking? Het NIVEL heeft de cijfers wel gecorrigeerd voor leeftijd en sekse, maar niet voor andere wezenlijke verschillen in de bevolking. Mensen die weinig op hebben met de zorg, weinig gezondheidsvaardigheden hebben, het Nederlands niet beheersen, of geen vertrouwen hebben in de overheid, worden geen lid van het consumentenpanel van het NIVEL.

De Witt meldt dat haar CBS studie niet representatief was, ondanks het feit dat in haar onderzoek mensen die niet met internet overweg konden, gebeld of thuis bezocht werden.  

Belang voor het beleid

Toch is het goed dat dit soort peilingen worden gehouden en dat de resultaten breed worden gedeeld, om zo bij te dragen aan de actuele opgave om de zorg  kwalitatief  en toegankelijk te houden. Want de vergrijzing en toegenomen medisch-technische mogelijkheden hebben gevolgen voor de financiële en personele houdbaarheid van het zorgstelsel. Deze druk op het systeem maakt, volgens de WRR een nadere prioriteitstelling binnen de collectief te betalen zorg noodzakelijk. Maar het NIVEL, CBS en WRR leunen vooral op kwantitatieve gegevens. Kwalitatieve cultuurgebonden variabelen (o.a. over de waardevolle) informele zorg vallen zo buiten het zicht. De wisselwerking tussen de drie vormen van solidariteit wordt daarmee onvoldoende benut.  

In navolging van Kremer bepleit ik om naast het onderzoek ten behoeve van top-down beleid via wet- en regelgeving ook onderzoek te doen naar warme solidariteit, ten faveure van bottom-up beleid. Onderzoekers en professionals kunnen dan samen werken aan het versterken van solidariteit in en tussen wijken, tussen stad en platteland, onder jongeren en ouderen, op de werkvloer en in informele settings. Volgens Kremer kan de Coronacrisis een opleving betekenen van zowel de formele als de informele solidariteit, omdat mensen misschien ervaren dat ze in het zelfde schuitje zitten. Maar om dat vast te houden zullen sociale en medische professionals ook op de werkvloer warme contacten moeten onderhouden met mensen uit verschillende ‘bubbels’ en subtiel informele ontmoetingen tussen hen bevorderen. Of zoals Kremer het formuleert: “Ondanks de noodgedwongen fysieke afstand moeten we blijven streven naar meer dan 1,5 meter solidariteit”.

Wonen en zorg; omzien en vooruit kijken

Door Martin van Rijn, oud-minister en oud-staatssecretaris op het ministerie van VWS.

In de tijd dat mijn grootvader en grootmoeder een dagje ouder werden schreven heel veel mensen die de leeftijd van 60 jaar naderden zich in voor een bejaardentehuis. De reden was vrij simpel: daar was het wat comfortabeler dan thuis. In het tehuis was er centrale verwarming die er thuis vaak (nog) niet was. Er was goed sanitair, zoals een douche, die in veel huizen maar net was aangelegd in het kader van de stadsvernieuwing.

Halvering verzorgingshuizen sinds 1980

Op het gebied van woon-zorgvoorzieningen voor ouderen heeft zich inmiddels een stille revolutie voltrokken. In 1980 woonden ongeveer 30% van de 75-plussers in een tehuis. Dat is nu iets meer dan 10% en de voorspellingen zijn dat dit percentage in 2040 nog slechts 8% zal zijn. De meeste mensen wonen, ook op hoge leeftijd, gewoon thuis. Het aantal plekken in verzorgingstehuizen is sinds de jaren 80 gehalveerd van 150.000 naar 75.000. Het aantal plaatsen in verpleeghuizen is gestegen van 40.000 naar 75.000. In diezelfde periode is het aantal 80-plussers verdubbeld. Vaak komen nu mensen in een verpleeghuis op hoge leeftijd omdat het thuis echt niet langer gaat.

Beleid volgde de keuzes van ouderen

De veel gehoorde stelling dat “mensen van de regering langer thuis moeten blijven wonen” klopt dus niet helemaal. Het is eerder zo dat dit het langer thuis blijven wonen al langer gaande was door de keuzes die die de mensen maakten en dat het beleid er achteraan liep. Want langer thuis heeft natuurlijk wel consequenties: voor de zorg thuis, voor het veilig wonen, voor de mantelzorg, voor het voorkomen van eenzaamheid.

De samenleving is dus veranderd en zal nog verder gaan veranderen, onder andere omdat we met z’n allen nog ouder worden en we te maken krijgen met een revolutie op het gebied van technologie die ons waarschijnlijk in staat gaat stellen steeds meer individuele keuzes te maken.

Ontwikkelingen zijn positief

In zijn algemeenheid kunnen we denk ik positief zijn over die ontwikkeling. Het is goed dat de stem van de ouderen sterker wordt gehoord. “De” oudere bestaat niet en meer en meer moet en kan rekening gehouden worden met persoonlijke, individuele omstandigheden en die zijn nu eenmaal sterk verschillend. Het gaat niet meer om de vraag “wat kan ik U bieden”, maar om de vraag “wat heeft U nu precies nodig”.

Techniek maakt eigen keuzes mogelijk

Er komen steeds meer producten en hulpmiddelen speciaal voor ouderen op de markt. En het is ook goed als wij, geholpen door nieuwe technieken meer en beter in staat zijn eigen keuzes te maken. Maar we moeten er ook oog voor hebben dat niet iedereen daartoe in staat is. Niet iedereen is even mondig en soms is er sprake van grote (en vaak verborgen) kwetsbaarheid. We willen immers niet dat degene met de grootste mond of het meeste geld zijn zin toch wel krijgt. Daarom moeten we ook nadenken welke gevolgen deze ontwikkeling heeft voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid van onze woon-en zorgvoorzieningen. Maar misschien wel het belangrijkste is dat we moeten nadenken over hoe we met elkaar omgaan, hoe we met elkaar willen samenleven.

Andere zorgvragen

Laten we de gevolgen voor zorg, wonen en samenleven eens met elkaar doorlopen. In een ouder wordende samenleving krijgen we in de eerste plaats te maken met andere zorgvragen. Uit studies van het RIVM blijkt dat we rekening moeten houden met een heel andere zorgvraag. Aandoeningen als dementie zullen nog veel meer aandacht vragen dan nu. Er zal een naadloze aansluiting moeten zijn tussen ziekenhuiszorg en thuiszorg, revalidatiezorg en verpleegzorg. Als het ziekenhuis “klaar is”, is het voor de patiënt meestal niet klaar.

Meer samenwerking tussen ziekenhuizen

We zullen aan enerzijds hoog specialistische zorg gaan zien, waarin ziekenhuizen meer en meer met elkaar (moeten) samenwerken. Anderzijds zullen we veel meer samenwerking gaan zien tussen ziekenhuizen, huisartsen, wijkverpleging en verpleeghuizen om kleinschalige, laagdrempelige zorg in wijken, buurten en regio’s te organiseren. Samenwerken is de nieuwe concurrentie. De zorgketen die het goed weet te organiseren zal het meest gewaardeerd worden. Verzekeraars zullen daar meer op gaan sturen.

Woonwensen van ouderen verschillen

Op het gebied van wonen zullen we in veel meer mogelijkheden moeten gaan denken. Het is niet “thuis of in een tehuis”. Tussen de term verpleeghuiszorg en verpleegzorg zit een wereld van verschil. Zelfstandig wonen met zorg op maat zijn er inmiddels al in veel verschillende soorten en maten. Dat is goed, want de woonwensen van mensen verschillen ook. In veel gevallen kan de zorg zich aanpassen, zelfs soms tot en met de verpleegzorg thuis met zelfmeting en monitoring. Hoewel combinaties van wonen en zorg vooral in de bestaande woningvoorraad moeten worden georganiseerd is er ook een grote behoefte aan beschermd en beschut wonen. Om die diversiteit in wonen en zorg te realiseren moet nog veel werk worden verzet. Niet voor niets kwam de Taskforce Wonen en Zorg met een paar stevige aanbevelingen:

Gemeenten zijn aan zet

  1. In alle gemeenten moet een concrete analyse gemaakt zijn van de lokale opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid voor ouderen en andere mensen met een ondersteunings- of zorgbehoefte, en deze analyse wordt vertaald in ambities en keuzes, en wordt vastgelegd in een woonzorgvisie.
  2. In alle gemeenten moeten prestatieafspraken worden gemaakt over wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid, als basis om tot uitvoering te komen van concrete plannen.
  3. In de komende jaren moeten in alle gemeenten projecten in uitvoering gebracht worden die inspelen op de opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid.

Laten we omzien naar elkaar

Maar misschien wel het belangrijkste punt is wat al deze ontwikkelingen betekenen voor de manier waarop we met elkaar samenleven. Willen we een verzekeringssamenleving waarin we premie betalen en denken dat het dan geregeld is of realiseren we ons dat vraagstukken als kwaliteit van leven of eenzaamheid vooral te maken hebben met omzien naar elkaar.

We hebben in Nederland zo’n beetje de beste langdurige zorg ter wereld in de zin dat er veel geregelde institutionele zorg is. In andere landen is gemeenschapszin de pijler onder grote delen van de zorg voor ouderen. Dat is niet dat mantelzorg het gebrek aan zorg moet opvangen maar wel het besef dat samenwerking tussen en met burgers van wezenlijke betekenis is voor een solidaire samenleving.

In die zin is de titel van het nieuwe regeerakkoord – Omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst – misschien wel bij uitstek van toepassing op wonen en zorg.

Corona en ouderen: Denemarken deed het anders. Ook beter?

Op het congres Ouderenzorg thuis, eerste lijn en corona Ouderenzorg thuis, eerste lijn en corona  6 november spreekt de Nederlandse  hoogleraar Rudy Westendorp, gespecialiseerd in de ouderenzorg en werend in Kopenhagen. Wat valt op in Denemarken als het gaat om corona? Is de inrichting van de zorg van invloed op het corona-beleid en de resultaten. Westendorp heeft aan aantal bevindingen en opmerkingen, die hij via een video-verbinding op 6 november zeker gaat toelichten en bespreken. Hieronder een selectie.

Oversterfte ontbrak in Denemarken

De oversterfte in Nederland was van een gelijke orde als die in België, Frankrijk, Italië en Zweden, maar minder dan in Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In Denemarken en Noorwegen, maar ook in Oostenrijk en Griekenland kwam oversterfte niet voor. Circa de helft van de overleden aan COVID-19 besmetting woonde in een verpleeghuis. Dit aandeel wisselt sterk tussen landen; het was circa 80% in Canada, 50% in Nederland en 30% in Denemarken.

Testen gaat goed dankzij samenwerking van laboratoria

Denemarken kent een hoog aantal afgenomen tests. De daarvoor benodigde capaciteit is voor een deel opgebouwd met een gecoördineerde actie van de bestaande diagnostische laboratoria. Daarnaast zijn nieuwe, tijdelijke laboratoria ingericht met aanzienlijke financiële donaties van lokale fondsen voor onderzoek en innovatie. Er bestaat onder burgers en professionals een grote bereidheid om zichzelf te testen. De overheid speelt hierop in door te wijzen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van burgers.

Een nationaal EPD

Denemarken wordt gekenmerkt door een groot aantal nationaal dekkende registraties waar de (gezondheids-) toestand vaak afgenomen van haar burgers, professionals, en alle zorginstellingen nauwkeurig zijn vastgelegd. Dit geldt voor de ‘cure’ zowel als voor de ‘care’. Daarmee was een ‘dashboard’, een nationaal EPD, en een overzicht van de bezetting in zorginstellingen van meet af aan beschikbaar.

Grote verpleeghuizen ontbreken

Er is een centrale registratie van de cliënten en professionals in de langdurige zorg;

Er zijn vrijwel geen grote institutionele instellingen voor verpleeghuiszorg: de overgrote meerderheid van de zorgbehoeftige personen woont beschut, beschermd, of ondersteund thuis, al dan niet in clusters van woningen/appartementen die lokaal in de wijk zijn geïntegreerd;

De gemeentelijke overheid is integraal verantwoordelijk voor de uitvoering van de langdurige zorg van haar inwoners. Er kan en wordt – binnen de landelijke en of wettelijke kaders – lokaal beleid gevoerd. Er is een algemene landelijk vastgestelde richtlijn voor het bezoek aan kwetsbare en of oude personen. Medewerkers in de langdurige zorg zijn in het algemeen hoog opgeleid en hebben de mogelijkheid om zich op eigen initiatief te laten testen op COVID-19 (zie boven).

Lichte en kortdurende lockdown

de regering besloot om de kinderopvang en scholen na een kortdurende sluiting te heropenen. Dit ging niet gepaard met een opvlamming van de epidemie. Het maakt ook dat de interactie tussen de jongere en oudere generaties zich grotendeels beperkt tot gewenste, familiale interacties. Deze cultuur beschermt tegen een snelle overdracht van het virus tussen de jongere weinig vatbare, en oudere kwetsbare generaties. 

Congresagenda

Ouderenzorg thuis, eerste lijn en corona , dat is de titel van het congres dat op 6 november plaatsvindt in Stadion Galgenwaard te Utrecht.  Vele actuele onderwerpen komen aan de orde waaronder het coronabeleid in Nederland vergeleken met dat in Denemarken.  Wil jij in één dag je kennis verruimen, je inzichten aanscherpen of nuanceren, je ervaringen delen met collega’s? Klik dan hier, lees de brochure en meld je aan.  

Nieuw PGB-beleid in Nederland: een droom

De keuzevrijheid voor Nederlandse houders van een persoonsgebonden Budget (PGB) is vooraf te veel dicht getimmerd: liever een som ineens om af te zien van het recht op de WLZ en andere wetten. Dat laatste is de praktijk in Duitsland en Oostenrijk.  Dit is het eerste van tien punten voor nieuw PGB-beleid. Ondergetekende vroeg daar aandacht voor tijdens de Algemene Leden Vergadering van Per Saldo op zaterdag 5 oktober te Utrecht.  Per Saldo is de vereniging van PGB-houders. Ik baseerde mijn punten op publicaties sinds de jaren negentig. Daarover publiceerde ik al eerder in mijn boek Zorginnovatie volgens het Cappuccinomodel. Die kennis vulde ik aan met wetenschappelijke  artikelen over PGBs in andere Europese landen. Die had ik ontvangen van de leiding van Per Saldo en van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).  Kortom, ik was op 5 oktober helemaal bij over de recente ontwikkelingen, hier en elders in Europa. De PPP die ik hanteerde (klik hier) bevat referenties naar die recente artikelen. Hieronder  volgt een opsomming  van de andere negen punten. Tussen haakjes staan de landen waar mijn droom voor Nederland  reeds gerealiseerd is.  Ik mocht mij op de genoemde ALV richten op de stip op de horizon en hoefde mij niet te bekommeren om de implementatie. Hier volgen de negen andere punten:

2.  Geen verantwoording achteraf  over besteding van PGB maar wel bezoek door een wijkverpleegkundige die vraagt of  het PGB bijdraagt aan de kwaliteit van leven van de budgethouder (Duitsland)

3. Alle huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging tot maximaal 300 euro per maand alleen betalen via PGB . Noem deze zorg dan hygiënische zorg. (Vlaanderen)

4. Invoering van persoonlijke assistent die zowel inzetbaar is voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, vervoer en administratieve taken  (Scandinavische landen, Vlaanderen)

5. Vouchers invoeren voor alle langdurige zorg-in-natura boven bv 50.000 euro.  Dit maakt  fraude minder lucratief terwijl vouchers toch flexibiliteit mogelijk maken. (Vlaanderen)

6. Het PGB is niet bedoeld om instituten te betalen zoals Focuswoningen. Wie er in zit, mag blijven. Maar op termijn ermee stoppen.  (Duitsland, Oostenrijk)

7. Zorgkantoren en gemeenten bestuurlijk afstemmen door in het bestuur van zorgkantoren vertegenwoordigers van gemeenten op te nemen. De Nederlandse PGB Instanties voor WMO, jeugdwet en Wet Langdurige Zorg(WLZ)  werken nu langs elkaar heen. In alle andere Europese landen komt langdurige zorg meer en meer te liggen bij de lokale overheden.

8. Één website  voor PGB-houders, professionals en zorgkantoren binnen de WLZ. Houd de gemeenten met hun PGBs voorlopig hierbuiten. Het betere is hier de vijand van het goede.

9. PGB voortaan ook framen  als middel om mantelzorg te versterken en vrouwen meer dan parttime te laten werken. Het PGB is er niet alleen om de keuzevrijheid voor cliënten en hun regierol te versterken (Italië, Spanje).

 10. Nederland heeft behoefte aan een studiecentrum van drie medewerkers voor PGB ontwikkelingen in Nederland en  Europa. Moge Vilans, CIZ, Per Saldo en zorgkantoren hiertoe het initiatief nemen. 

PGB hoekteen of aanvullende optie?

Moet het PGB de hoeksteen worden van het langdurige zorgbeleid in Nederland? Of blijft het een aanvullende optie naast zorg-in-natura? Deze vragen kwamen aan de orde na afloop van mijn dromerij. 

Aantal PGB houders daalt

Op dit moment daalt het aantal PGB-houders omdat gemeenten daarin geen zin hebben. Wethouders vrezen een nat pak zoals bij Martin van Rijn en raadsdebatten over  fraude. Er zijn zelfs gemeenten die PGBs systematisch weigeren voor werk door familie- of huisgenoten. Terwijl andere landen het PGB nu juist zien als een beleidsinstrument om mantelzorg langer in stand te houden.

Zijn er onder PGB-houders meer fraudeurs dan in andere maatschappelijke sectoren?

Verder kreeg ik het verzoek om na te gaan of PGB-houders  meer frauderen dan ZZPers, medisch specialisten, grote bedrijven zoals ING, accountants  en aanbieders van zorg-in-natura.  Kan een van de lezers mij hierover informeren? Je antwoord wil ik graag publiceren.  Ga ook in op de vraag of fraude elders een legitimatie is om zelf boef te worden.