Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Integrale bekostiging geboortezorg brengt betere kwaliteit en innovatie

Door Annemarie Poker, manager kwaliteit & organisatie Geboortezorg Salland.

Het zijn onrustige maanden geweest in geboortezorgland. Tegenstanders van een vaste beleidsregel integrale geboortezorg lieten zich flink horen. Angst voor het verlies van de eerstelijns verloskundige en verlies van keuzevrijheid voor de zwangere heerst bij een deel van de verloskundigen. Nu de vaste beleidsregel dichterbij dan ooit is, is het goed om ook eens breed te kijken naar wat integrale bekostiging kan brengen. Hierna af te korten als IB. Hierover deelt Annemarie Poker haar ervaringen in Salland.

Sinds 2010 is er beweging

Het geboortezorglandschap is al jaren in beweging. Dit was en is ook nodig want Nederland bleek, ten op zichtte van andere landen wereldwijd, slecht te presteren op perinatale sterfte. Met het advies ‘Een goed begin’ , de oprichting van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het vaststellen en implementeren van de Zorgstandaard integrale Geboortezorg’ (ZIG) heeft Nederland grote stappen gezet sinds 2010.

Integrale zorg? Dan ook integrale bekostiging

Het geboortezorgveld is intensiever gaan samenwerken, Verloskundig Samenwerking Verbanden (VSV’s) werden gevormd en de zorg werd samen opgepakt: de zorg werd steeds integraler. De beperking in de monodisciplinaire bekostiging begon de verdere mogelijkheden tot samenwerken en verschuiven van zorgtaken, te beperken. In sommige regio’s vroeg dit om een volgende stap: naast integrale zorg wilden deze regio’s ook voor IB gaan.

Begin 2019: Salland start een experiment

Op 1 juli 2017 werd via een experiment de tijdelijke beleidsregel Integrale bekostiging vastgesteld. De beleidsregel trad in werking op 1 januari 2018 en vervalt op 31 december 2022. Middels dit experiment konden regio’s die dit wensten, uitproberen of IB bracht wat men hoopte: verdere verbetering van de kwaliteit van zorg. Geboortezorg Salland is sinds februari ’19 een Integrale Geboortezorg Organisatie (IGO), integraal bekostigd. Geboortezorg Salland bestaat uit eerstelijns verloskundigenpraktijken (vijf praktijken zijn lid,  vier praktijken zijn samenwerkingspartner), een kraamzorgorganisatie (nu nog één, per jan ’23 komt hier een tweede bij), de maatschap van specialisten en het Deventer Ziekenhuis.

Verschillende smaken voor (toekomstige) ouders

Vóór het starten als IGO was Geboortezorg Salland een goed werkend VSV. Er was en is sprake van veel vertrouwen in elkaars expertise en bijdrage binnen de geboortezorgketen. De stap om als IGO verder te gaan was een grote stap. Er is veel aandacht geweest voor het behoud van de keuzevrijheid: keuzevrijheid op inhoud (zorg op maat) maar ook op smaak. Iedere verloskundigenpraktijk binnen Geboortezorg Salland heeft zijn eigen stijl van zorgverlening op dezelfde inhoud, waardoor er verschillende smaken blijven bestaan voor de (toekomstige) ouder.  De voordelen om als IGO integraal bekostigd door te gaan, bestaan met name uit de gezamenlijke bekostiging die ruimte biedt voor het bekostigen van een professionele organisatiestructuur, zorgverschuivingen en innovaties.

Twee managers nemen financieel- en kwaliteitsbeleid uit handen van professionals

Geboortezorg Salland heeft ervoor gekozen om te werken met een manager bedrijfsvoering. Deze voert de gesprekken met de verzekeraars en is verantwoordelijk voor de begroting en het financieel jaarverslag van de IGO. Hij is het eerste aanspreekpunt voor alle partijen binnen Geboortezorg Salland bij financiële vragen en of problemen. Naast de manager bedrijfsvoering is er een manager kwaliteit & organisatie. Binnen Geboortezorg Salland vervul ik deze rol. Ik ben medeverantwoordelijk voor het tot uitvoer brengen van het jaarplan als ook voor de integrale kwaliteitsmetingen en opvolging binnen de organisatie. Geboortezorg Salland heeft twee kwaliteitsmedewerkers die voor 2x 4 uur per week in dienst zijn om zich enkel en alleen te richten op alles rondom de kwaliteit van zorg vanuit Geboortezorg Salland: Hoe kunnen we de kwaliteit goed en betrouwbaar meten? Wat kunnen we over deze metingen zeggen? Met steeds de vraag: hoe kunnen we deze kennis inzetten om onze kwaliteit nog verder te verbeteren?

Samen oefenen van spoedsituaties

We zijn één organisatie, dus ook het gezamenlijk trainen is belangrijk: samen spoedsituaties oefenen versterkt de kwaliteit van zorg en maakt ook dat je elkaar (en elkaars expertise) beter leert kennen.

IB leidt tot meer innovaties en positieve energie

De belangrijkste reden om over te stappen op IB is de mogelijkheid tot doorvoeren van innovaties. Het samen bekostigen van de implementatie en de mogelijkheid om binnen de organisatie af te spreken welk tarief we aan een zorgverschuiving hangen: het geeft zoveel positieve energie. De zorgprofessionals beslissen zelf over de inhoud en de uitvoering, zonder aparte inspraak of toestemming van een verzekeraar. IB geeft dus ruimte om de organisatie te professionaliseren; dit draagt bij aan het daadwerkelijk maken van stappen in de verdere verbetering van de zorg.  

Eerstelijns verloskundige zorg neem toe en wordt belangrijker

Wat ik bij de start van dit artikel al aangaf: het zijn onrustige maanden in geboortezorgland. Sommige verloskundigen zijn bang voor het verdwijnen van hun vak en (toekomstige) zwangeren zijn bang voor het verlies van keuzevrijheid. Als ik dit dan spiegel aan de IGO’s in Nederland wil ik vooral de werkelijkheid binnen de huidige IGO’s schetsen.

De eerstelijns verloskundige zorg is vanaf de start van de IGO in Salland alleen maar toegenomen. Dit komt naar verwachting deels door verschuiving van zorg maar vooral doordat er in de IGO regio’s sprake is van veel vertrouwen in elkaars expertise wat ook uitstraalt naar de zwangere. De zwangere mag de zorg inrichten zoals zij dit wenst en bij wie zij dit wenst. Dit is onafhankelijk van of deze organisatie is aangesloten bij de IGO. Er is dan ook geen beperking in de keuzevrijheid.

Te vroeg voor kwaliteitsmetingen via wetenschappelijk onderzoek

Geeft dit alles ook verbetering van kwaliteit? Het RIVM deed hier in 2020 onderzoek naar.  Dat wees uit dat het nog te vroeg was om mogelijke kwaliteitseffecten van IB in beeld te kunnen brengen en verklaren. Wel gaf het onderzoek aan dat de kostenontwikkeling in de IGO’s minder snel verloopt dan in vergelijkbare regio’s. Het RIVM zal komende jaren de ontwikkelingen binnen de IGO’s blijven volgen. Dit betekent dan ook precies wat het zegt: het was toen nog te vroeg om effecten in beeld te brengen. De IGO’s hebben aangegeven dat zij effect bemerken; er is sprake van een lager aantal gevallen complexe zorg, sprake van meer eerstelijns zorg en een hoge cliënttevredenheid.

IB: doen als de samenwerking al goed is

Tot slot wil ik eindigen met te zeggen: alles draait om de (toekomstige) ouder, haar partner en het (toekomstige) kind. Het gaat erom dat we binnen de geboortezorgketen goed samenwerken: goede samenwerking is de sleutel in kwaliteit van zorg. Beste lezer: Zie de kansen, luister naar de best practices en wees scherp op je zorgen. Volg vanuit daar de weg die passend is voor jullie regio. IB is enkel passend voor die regio waar al sprake is van een goede samenwerking op basis van vertrouwen. Meer weten? Voel je welkom om een kijkje in de Sallandse keuken te nemen: Annemarie@geboortezorgsalland.nl

Foto; integrale werkgroep triagewijzer: innovatie om allen op eenzelfde wijze te trainen volgens de triagewijzer verloskunde. 

Samenwerken voor persoonsgerichte geboortezorg én de mogelijkheden van een Persoonlijke Gezondheidsomgeving

Door Carola Groenen.

Op verzoek van de redactie van de Nieuwsbrief Zorg & Innovatie schreef Carola Groenen deze samenvatting van het proefschrift ‘Maternity networks and personal health records’

Zij is gepromoveerd op 10 december 2021 aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Persoonsgerichte geboortezorg, in een netwerk met professionals en de mogelijke bijdrage van een digitale persoonlijke gezondheidsomgeving is het thema in dit proefschrift. In de Nederlandse geboortezorg zijn meerdere professionals betrokken bij een zwangere vrouw en haar kind.

De essentie van persoonsgerichte netwerkzorg is dat de betrokken professionals samenwerken met de vrouw als een teamlid.

Dit vraagt om goede communicatie en informatie delen met de vrouw en met de betrokken professionals. Een digitale persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) is een online omgeving waarin individuen hun gezondheidsinformatie kunnen managen en dit kunnen delen in een persoonlijke, beveiligde privé omgeving. Dit heeft als doel de persoonlijke zorg te bevorderen. Hierbij faciliteert een PGO de communicatie met en tussen de professionals in het netwerk van de vrouw. Deze voordelen zijn van toegevoegde waarde in iedere gezondheidszorgsetting, maar zeker ook in de geboortezorg.

Verloskundigen zijn essentieel in het verbinden van de professionals in een geboortezorg netwerk.

We onderzochten hoe Nederlandse geboortezorg netwerken zijn georganiseerd zijn en welke professional het meest geschikt is om hierin de rol van casemanager te vervullen op basis van positie, bereik en connecties in het netwerk. Voor dit onderzoek gebruikten we een Sociaal Netwerk Analyse; een kwantitatieve methode die connecties tussen personen meet en analyseert. In ons onderzoek betrof dit de geboortezorg professionals in de regio Nijmegen. We analyseerden 214 in het netwerk verbonden professionals (95%) en onderzochten centrale posities die belangrijk zijn voor een goed functioneert netwerk. De verschillende uitkomstmaten lieten zien dat de eerstelijns verloskundigen hoog scoorden. Dit tezamen met hun skills en laagdrempelige positie naar zwangeren geeft ons een aannemelijke reden dat de eerstelijns verloskundigen het meeste geschikt zijn om de rol van casemanager (coördinerend verloskundig zorgverlener) in het Nederlandse geboortezorg netwerk te vervullen.

Zonder de bijdrage van ook vrouwen zouden de verbeteringen voor regionaal geboortezorg beleid anders zijn geweest.

Vervolgens onderzochten we hoe we de betrokkenheid van zwangeren bij verbeteringen voor het beleid in het geboortezorgnetwerk konden verhogen. We voerden een Delphi onderzoek uit waarin we verbeteringen, bij zowel vrouwen als professionals, inventariseerden en prioriteerden voor het regionale geboortezorgnetwerk. Aan dit onderzoek leverden 449 vrouwen en 47 professionals hun bijdrage. Vrouwen en professionals hadden 11 overeenkomstige aanbevelingen voor het beleid. Echter, bij prioritering van deze aanbevelingen verschilden de vrouwen en professionals duidelijk bij 7 aanbevelingen voor kwaliteitsverbetering. Vrouwen vonden een eenpersoonskamer in het ziekenhuis, de aanwezigheid van de verloskundige bij overdracht en een casemanager het belangrijkst. Professionals vonden het belangrijkst, een online inzage in patiëntendossiers van andere organisaties, eenduidige informatiefolders in het netwerk en multidisciplinaire trainingen.

Bij de implementatie blijkt het nodig is om vooraf de wensen en verwachtingen van zwangeren en professionals goed met elkaar af te stemmen.

Bij het onderzoek MijnZw@ngerschap, een introductie van een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) in de reguliere geboortezorg in de regio Nijmegen waren alle professionals in 11 verloskundigenpraktijken en 2 ziekenhuizen betrokken. Bij de start van het onderzoek zaten alle verloskundigen praktijken en ziekenhuizen in de controlegroep, aan het eind van het onderzoek zaten alle verloskundigen praktijken en ziekenhuizen in de interventiegroep.

De procesevaluatie liep naast het effectonderzoek gedurende de gehele onderzoeksperiode. Hiervoor zijn kwantitatieve en kwalitatieve data gebruikt. 88% van alle zwangeren was geïnformeerd over MijnZw@ngerschap waarvan 4% MijnZw@ngerschap startte. Van hen gebruikte 83% MijnZw@ngerschap zoals bedoeld. De professionals hadden meer tijd nodig dan vooraf verwacht om deze interventie onderdeel te maken van de reguliere zorg. Zwangere vrouwen startte niet met MijnZw@ngerschap wanneer ze een andere goede manier hadden om te communiceren met de professionals of wanneer ze dachten dat MijnZw@ngerschap onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben. Zwangeren noemden expliciet dat zij actieve betrokkenheid van de professionals in MijnZw@ngerschap wensten.

We concludeerden dat bij verbeteringen in de implementatie het nodig is om vooraf de wensen en verwachtingen van zwangeren en professionals goed met elkaar af te stemmen. Daarbij dat er voldoende tijd voor implementatie moet zijn en dat ‘early adopters’ een belangrijke rol in de implementatie en integratie van een persoonlijke gezondheidsomgeving kunnen hebben.

Persoonsgerichte samenwerking loont, los van de interventie zelf.

Gedurende het onderzoek Mijn Zw@ngerschap includeerden we 2890 vrouwen in de controlegroep en 4460 vrouwen in de interventiegroep. Onze primaire uitkomstmaat was het percentage ongecompliceerde bevallingen. Geboortes die aan de volgende 6 condities voldeden; een bevalling tussen de 37 en 42 weken zwangerschap, een spontane start van de bevalling, een vaginale bevalling zonder instrumentale hulpmiddelen, bloedverlies post partum van minder dan 1000 ml, een geboortegewicht van de pasgeborene tussen 5-95% en een apgarscore 5 minuten postpartum hoger dan 7. We haalden de geboortegegevens uit de Perined database.

Het percentage ongecompliceerde bevallingen was 51.8% (95% CI 50.1-53.9) in de controlegroep en 55.0% (95% CI 53.5-56.5) in de interventiegroep. Analyses lieten zien dat het verschil in ongecompliceerde bevallingen te verklaren was door tijd en niet door de interventie. De gemiddelde scores van de vrouwen op de ervaren kwaliteit van zorg met de ReproQ, een 8-domeinen WHO -model vragenlijst, lagen allemaal tussen de 3.60 en 3.90 op een schaal van 0.00 tot 4.00. De resultaten lieten geen verschil zien tussen de controle- en interventiegroep. De scores van de professionals over de kwaliteit van de samenwerking liet vergelijkbare resultaten zien bij de start en aan het eind van het onderzoek. De innovatieve interventie MijnZw@ngerschap had geen significant effect op het percentage ongecompliceerde bevallingen, de primaire uitkomstmaat van het onderzoek. De ruwe data suggereerden wel een positief effect maar dit was niet significant na correctie op tijd. Het positieve patroon van ongecompliceerde bevallingen werd veroorzaakt door de stijgende trend van ongecompliceerde bevallingen bij alle zwangeren in de onderzoeksperiode.

Dit lokale effect was minder zichtbaar in de landelijke geboortezorg cijfers. Het regionale effect kan gerelateerd zijn aan andere kleine veranderingen voor een betere samenwerkingscultuur waaraan de professionals deelnamen in dit onderzoek.

We geven de volgende aanbevelingen voor praktijk, beleid en toekomstig onderzoek.

  • Actieve betrokkenheid van zwangere vrouwen in hun persoonlijke zorg is de kern. Niet alleen bij de zorg-contacten maar ook bij verbeteringen in de zorg en in het beleid.
  • Persoonsgerichte zorg vraagt om een flexibel gebruik van richtlijnen.
  • De implementatie van persoonsgerichte zorg en een persoonlijke gezondheidsomgeving vraagt om babysteps binnen een continue ontwikkeling en evaluatie.
  • Voor onderzoek met betrekking tot netwerkzorg en persoonsgerichte zorg, kan action research voordelen bieden. Dit vanwege het iteratieve karakter van de noodzakelijke innovatieve stappen.

We concluderen dat persoonsgerichte geboortezorg om een netwerk benadering vraagt vanuit het perspectief van de zwangere met een centrale rol van de coördinerend verloskundige zorgverlener.

Nederlandse digitale persoonlijke gezondheidsomgevingen kunnen bijdragen aan de volgende stappen naar nog meer persoonsgerichte geboortezorg. Hierbij moeten we ons bewust zijn dat het gebruik van een persoonlijke gezondheidsomgeving om adequate communicatievaardigheden en attitudes vraagt zoals nieuwsgierigheid, bescheidenheid en samenwerkingsgerichtheid.

Het cliëntenperspectief in de geboortezorg: bevindingen en aanbevelingen

Door Anne van den Brink, Student Health and Society aan de Wageningen University & Research.

Uit een verkennend kwalitatief onderzoek onder 15 respondenten blijkt dat de huidige samenwerking tussen de eerste- (verloskundige) en tweedelijns (gynaecoloog) geboortezorg veelal positief wordt ervaren door de cliënt, in tegenstelling tot onderzoek dat werd uitgevoerd vanuit het perspectief van de professional (Cronie.,2019Van der Lee et al.,2016Warmelink., 2017). Toch valt er volgens de cliënt veel te verbeteren wanneer we kijken naar de overdracht van de eerste- naar tweede lijn en vice versa. Wat betekent dit voor de geboortezorg in Nederland? In dit artikel zet ik de uitkomsten op een rijtje, aangevuld met enkele opmerkingen en aanbevelingen om zo samen op weg te gaan naar een optimale overdracht van eerste- naar tweedelijns geboortezorg.

Perinatale sterfte in Nederland

In Nederland bevallen ongeveer 175.000 vrouwen per jaar (College Perinatale Zorg., 2016). De meeste zwangerschappen gaan gepaard met weinig complicaties en zonder medische interventies, en het merendeel van de nieuwgeborenen is gezond. Dat is echter niet altijd het geval. In 2019 was er sprake van een perinataal sterftecijfer van 3.6 per 1000 geboortes (Statista., 2021). Onder perinatale sterfte verstaan we een doodgeboorte of een vroege neonatale sterfte.

De genoemde cijfers uit 2019 zijn beter dan de cijfers tussen 2004 en 2008. In die periode had Nederland een van de hoogste perinatale sterfte cijfers in Europa met in 2004 een perinataal sterfte cijfer van 7.1 per 1000 geboortes. Vanaf 2010 daalde het sterftecijfer, mede door een afname van tienermoeders, een verbeterde prenatale screening en een afname van het aantal meerlingen zwangerschappen (College Perinatale Zorg., 2016) In 2018 vlakte deze daling af. Dit bracht Nederland naar een middenpositie onder de Europese landen (Perined., 2019).

Suboptimale samenwerking

Een suboptimale samenwerking tussen professionals in de geboortezorg wordt genoemd als een factor voor de perinatale sterfte en het aantal incidenten in een ziekenhuis (Cronie et al., 2019). Voor mijn verkennende onderzoek in het kader van de samenwerking tussen de eerste- en tweede lijn is daarom als centrale vraag gesteld: Wat zijn de ervaringen van cliënten met betrekking tot de samenwerking tussen de verloskundige en gynaecoloog tijdens de overdracht van eerste- naar tweedelijn en vice versa? 

Respondenten

De onderzoeksgroep bestond uit 15 Nederlandse vrouwen waarvan ook een aantal partners deelnamen. De vrouwen kwamen uit de regio Brabant of Gelderland en waren tot 1.5 jaar terug bevallen. Aan de hand van semigestructureerde interviews is aan de deelnemers gevraagd hoe zij de samenwerking tussen de eerste- en tweede lijn hebben ervaren. 

Indicatoren voor positieve of negatieve ervaringen

Hoewel de samenwerking veelal positief werd ervaren, werden er ook negatieve ervaringen genoemd. Voor een negatievere ervaring van de samenwerking tussen eerste- en tweede lijn kwamen de volgende indicatoren naar voren: 

1) De eerste indicator is het aantal zwangerschappen dat een vrouw heeft gehad. Vrouwen die voor het eerst zwanger waren hadden er een kritischere houding en hogere verwachtingen over de verkregen zorg door de verschillende professionals (6 negatieve beoordelingen van de 9 respondenten) dan vrouwen voor wie het de tweede (of meer) zwangerschap was (1 negatieve beoordeling van de 5 respondenten). Zij gaven aan beter te weten wat ze konden verwachten. 

2) Een tweede indicator is het moment van overdracht van eerste- naar tweede lijn en het aantal complicaties tijdens de zwangerschap. Vrouwen die in een vroeg stadium werden overgedragen of die te maken hadden met veel complicaties tijdens de zwangerschap, waren minder tevreden (2 negatieve beoordelingen van de 5 respondenten) met de overdracht in vergelijking met vrouwen die alleen tijdens de bevalling werden overgedragen (2 negatieve beoordelingen van de 10 respondenten).

Als dit significante duidingen zijn, hetgeen nader onderzoek vergt, betekent dit voor de geboortezorg in Nederland dat deze indicatoren meegenomen zouden moeten worden in toekomstige aanpassingen met betrekking tot verbetering van de samenwerking tussen de eerste- en tweede lijn. 

Management continuïteit en vertrouwen tussen professionals scoren hoog

Uit de interviews blijkt dat er sprake is van voldoende managementcontinuïteit en vertrouwen tussen de verschillende professionals. Managementcontinuïteit refereert onder andere naar de organisatie van de overdracht, de frequentie van de controleafspraken en het volgen van protocollen. Vertrouwen binnen de verschillende professionals is van belang in het voorkomen van een gevoel van onveiligheid bij de client en het stimuleren van samenwerking tussen de professionals. Voornamelijk bij de verloskundige praktijken die in het ziekenhuis gevestigd zijn werd een sterk gevoel van vertrouwen ervaren door de client. 

“Ja en ik denk dat als ik naar (naam stad) naar de verloskundige praktijk zou gaan en ik moest worden ingeleid en dus overgedragen naar het ziekenhuis, dan is de verloskundige echt weg. Onder behandeling van deze praktijk in het ziekenhuis is het echt meer een samenwerking”. (R.4)

Meer focus op informatie, relatie en doel

Negatief werd beoordeeld:

  • De gebruikte formele systemen. Over het algemeen waren de afspraken en regels die golden voor cliënt en professional, juist en efficiënt. Echter, het gebruik van verschillende informatiesystemen werd als nadelig ervaren en zorgde voor verwarring. Inzicht vanuit de verloskundige in de medische gegevens van de client was niet altijd mogelijk.
  • De informatieoverdracht naar het ziekenhuis verliep over het algemeen goed, waar de informatie van het ziekenhuis naar de verloskundige of de huisarts vaker stroef liep. 

“Die driehoek werkt niet. Verloskundige is prima, maar wanneer je de huisarts er bij betrekt werkt het niet meer. Laten we zeggen, die dossiers gingen hun doel voorbij”. (R.15)

  • De interpersoonlijke continuïteit. Interpersoonlijke continuïteit betreft de relatie tussen de client en professional. Met name de inconsistentie van het personeel in het ziekenhuis maakte dat de client interpersoonlijke continuïteit negatief beoordeelde in de tweede lijn en positief in de eerste lijn. 
  • De verschillende doelen van professionals. Sommige respondenten ervaarden dat de professionals verschillende doelen nastreefden en de verloskundige en gynaecoloog verschillende visies over de zwangerschap hadden. 

“Een klinisch verloskundige is meer gewend om naar de monitor te kijken en af en toe even bij de bevalling te kijken. Daardoor is de invalshoek al heel anders. Dat merk je in de communicatie tijdens de overdracht”.

Gebaseerd op deze uitkomsten zou dit voor de geboortezorg in Nederland kunnen betekenen dat er meer focus moet komen op betere informatieoverdracht – met name van de persoonlijke wensen van de client –  de relatie tussen de cliënt en tweedelijnszorgverleners, gebruik maken van dezelfde informatiesystemen en de mogelijkheid tot inzage in het dossier door de verloskundige, en het als professionals nastreven van dezelfde doelen.

Praktische aanbevelingen

Overige aanbevelingen die volgen uit het onderzoek zijn:

  • Er moet meer focus komen op het creëren van verloskundige praktijken in het ziekenhuis. Uit de interviews kwam naar voren dat dit als positief werd ervaren door de vrouwen, omdat de band tussen de verloskundigen en het ziekenhuispersoneel daardoor zichtbaar beter was.
  • Een soort ‘casemanager’ is gewenst die fungeert als vast aanspreekpunt vanaf het eerste moment van de zwangerschap. Vooral bij de gecompliceerde bevallingen werd het aantal professionals waarmee zij in contact werden gebracht als nadelig en verwarrend ervaren. Dit kan worden opgelost door één vaste coördinator aan te stellen voor de zwangere. 
  • Er zouden meer mogelijkheden moeten zijn voor de verloskundige om met de zwangere mee te komen naar het ziekenhuis, ook wanneer de bevalling een ‘medisch’ label krijgt. In dat geval kan de verloskundige mee voor mentale support. Daarbij is het label ‘medisch’ voor veel vrouwen onduidelijk en zou dit aan het begin van de bevalling duidelijk gemaakt kunnen worden door hier vroegtijdig over in gesprek te gaan. 

“En ik vind het jammer dat er niet meer focus is op de persoon en de situatie, en dat het meteen gelabeld is als ‘medisch’”. (R.4)

  • Het huidige geboorteplan en het proces van opstellen zou herzien kunnen worden. Bij veel vrouwen leidde het geboorteplan tot een teleurstelling wanneer de bevalling anders verliep, en vaak werd het plan niet goed gecommuniceerd naar de tweede lijn waardoor het voor vrouwen niet duidelijk was wie er wel of niet op de hoogte was. 

Hoe nu verder

Op weg naar een optimale samenwerking in de geboortezorg. Maar de vraag is wat een samenwerking optimaal maakt. Naar mijn mening is het van belang dat zowel de professional als de cliënt een positieve beleving hebben. Ik vergelijk het met een tweebaansweg, waarin ruimte is voor beide partijen die samen op weg gaan naar het beste resultaat, in plaats van een eenrichtingsweg waarin ruimte is voor één partij, de professional. Om dit te bereiken is Patient-Centered Care van groot belang. Dit onderzoek is slechts een klein begin van meer inzicht in het cliënten perspectief, en er is nog een lange weg te gaan. 

Benieuwd naar het volledige rapport? Neem dan contact met mij op: anne.vandenbrink@wur.nl

MijnKind.online presenteert zich op 11 juni

door  Anneke Dantuma, directeur van MijnKInd.online en spreker op het congres Het relaxte kind  op 11 juni.

MijnKind.online is een zorgprogramma voor vrouwen die een kinderwens hebben, zwanger zijn of zijn bevallen.  Haar verloskundige, gynaecoloog, kraamverzorgende, zorgverleners van JGZ, GGZ en haar partner of mantelzorgers kunnen in dit programma online optimaal en veilig samenwerken en zorginformatie uitwisselen. Anneke Dantuma, directeur van MijnKind.online, vertelt in een voorbeschouwing op 11 juni over het succes van deze digitale omgeving.

Goed op de hoogte

“ Al vanaf de pre-conceptie werken zorgverleners uit de geboortezorg en jeugdgezondheidszorg samen om de zwangere of jonge moeders zo goed mogelijk te ondersteunen. Het is een lang gekoesterde wens van deze professionals  dat zij allemaal op de hoogte zijn van de actuele situatie van de cliënt.  Zij kunnen dan met dezelfde informatie onderling en met de zwangere of de moeder overleggen. Dat is mogelijk met MijnKind.online” aldus Dantuma.

Voor alle zwangeren en moeders

“Zowel zwangeren als zorgverleners kunnen informatie aanvullen in deze digitale omgeving. Zorgverleners kunnen via MijnKind.online bijvoorbeeld al hun zwangeren screenen op kwetsbaarheidsfactoren: psychiatrische, sociale factoren en middelengebruik (Mind2Care). De zwangere krijgt een vragenlijst aangeboden die zij invult. Op grond van deze screening kan aanvullende zorg ingezet worden. Een ander voorbeeld zijn de  ICHOM vragenlijsten  over vroegsignalering en uitkomstgerichte zorg. De cliënt vult deze vragenlijsten thuis online in.  Zij deelt  de uitkomsten veilig n de digitale omgeving met al haar zorgverleners. Evenals een behandelplan, voorlichting en registraties van zorgverleners of registraties die de client thuis heeft ingevoerd. “

Alles is in te passen in MijnKind.online

Dantuma vervolgt: “Een regio kan zelf kiezen welk instrument zij wil gebruiken. Ook andere screeningsinstrumenten, uitkomsten van de hielprik, bevaldatum, voorlichting, verslag van een intakegesprek etc. kunnen indien gewenst gebruikt worden in de omgeving van MijnKind.online. En binnenkort ook het integraal dossier van de zwangere, hieraan werken we samen met het programma Babyconnect en HINQ”  

Vroegsignalering en begeleiding specifieke doelgroepen

Enthousiast gaat Dantuma verder: “MijnKind.online ontwikkelt ook modules voor specifieke doelgroepen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het programma Connect2Grow  dat is ontwikkeld vanuit het programma Stevige Start    van de Gemeente Rotterdam en het Erasmus MC. Een team van zorgverleners steunen en volgen  ouders met risico op een verstoorde ouder-kindrelatie. Zij helpen bij het vorm geven aan een gezonde relatie met hun kind. In de module staan vragenlijsten en screeningsinstrumenten die de zwangere kan invullen, het behandelplan, registraties en verdere relevante informatie. Haar team van zorgverleners heeft toegang tot deze informatie. Uniek is dat ook de partners een eigen module krijgen”.

Samenwerking jeugdgezondheidszorg en Kansrijke Start is erbij gebaat

“Op deze wijze zijn alle betrokken zorgverleners op de hoogte van de actuele situatie en kunnen zij gemakkelijker hun zorg afstemmen.  Het is mogelijk om meer en op maat modules te ontwikkelen die bijvoorbeeld de samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg en geboortezorg (kraamverzorgenden, verloskundigen en gynaecologen) verder ondersteunen.  Het VWS programma Kansrijke Start en de jeugdgezondheidszorg blijken grote baat te hebben met MijnKind.online.”

Gebruik groeit

“Inmiddels gebruiken zo’n vijftien  Verloskundige Samenwerkingsverbanden en de zwangeren die van hen zorg ontvangen het programma. De zwangeren en haar zorgverleners signaleren hierdoor gemakkelijker tijdig problemen . We ontwikkelen altijd samen met de zorgverleners. Zij bepalen wat er in een module komt en hoe ze deze goed voor hen en de client kunnen laten werken”, aldus Dantuma. Zij vervolgt met enkele conclusies: “In de toekomst zal het gebruik van een dergelijke omgeving niet meer weg te denken zijn, Het is soms even wennen.  De zwangere of jonge moeder krijgt ‘huiswerk’ voordat zij weer op het spreekuur komt! Tegelijkertijd kan zij al haar relevante informatie inzien.   Het gesprek in de spreekkamer kan sneller en meer to-the-point verlopen. Immers de zorgverlener beschikt al over de meest actuele informatie en hoeft niet meer dezelfde vragen te stellen als haar collega- zorgverlener van het zorgnetwerk.”

Meer weten?

Wil je meer weten? www.mijnkind.online.  Of  bel/mail naar: 030 – 369 08 25  info@mijnkind.online. Op het congres  het relaxte kind  dat op 11 juni plaats vindt, is Anneke Dantuma een van de sprekers. Zij geeft dan toelichting op de meerwaarde van mijnkind.online en beantwoordt vragen van congresdeelnemers. Wil jij aan het congres deelnemen, online of fysiek, klik dan hier en schrijf je in.

Het relaxte kind staat centraal op 11 juni

Op 11 juni vindt het congres Het Relaxte Kind plaats. Tijdens dit interprofessionele congres geven zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers kennis en inzicht in de geestelijke gezondheid van de jeugd, de knelpunten, de vraagstukken en mogelijke oplossingen. De organiserende Guus Schrijvers Academie hoopt daarmee bij te dragen aan een optimale ontwikkeling van de jeugd en een podium te bieden aan zorginnovatie.

Antwoord op vele vragen

Tijdens het congres in stadion Galgenwaard te Utrecht beantwoorden deelnemers en sprekers de volgende vragen:

  • Hoe gaat het met de geestelijke gezondheid van onze jeugd? Marloes Kleinjan (Trimbos-instituut en Universiteit Utrecht) vertelt ons welke geestelijke gezondheidsproblemen onze jeugd heeft en in welke omvang die problemen voorkomen.
  • Welke innovatieve ontwikkelingen zien we in de geestelijke gezondheidszorg? Floortje Scheepers (Universiteit Utrecht) neemt ons mee met de innovatieve ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen en die voor de jeugd in het bijzonder. Zij geeft daarbij aan wat de betekenis van die innovaties is voor het functioneren van de preventie en zorg.
  • Welke effectieve aanpakken zijn er om problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid bij jeugd te voorkomen, vroeg te signaleren en aan te pakken? Esther van Efferen-Werma van het Erasmus MC gaat hierop in.
  • Hoe kun je de schaduwkanten van het ouderschap bespreekbaar maken? Ouderschap is kwetsbaar en staat soms onder druk als gevolg van ziekte of stress. Susan Ketner en Peter v.d. Ende (Hanze Hogeschool Groningen) vertellen welke strategieën ouders kunnen inzetten om hun ouderschap te vervullen.
  • Hoe kunnen we kwetsbaarheden in de adolescentie (12-25 jaar), voorkomen en tijdig signaleren om de kans op SOLK (Somatisch Onbegrepen Lichamelijke Klachten) te verkleinen? Wico Mulder (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ)) geeft aan wat er moet gebeuren. Daarbij wordt de methodiek van @ease toegelicht.
  • Hoe geeft je ketensamenwerking vorm? In Capelle aan den IJssel werken gemeente, CJG en scholen samen in preventie, signalering en ondersteuning van jongeren met depressieve klachten en/of suïcidale gedachten. Ingrid Aikema (VO) en Marlies Kraaijeveld (CJG) vertellen hoe ze dat doen.
  • Hoe kunnen we kinderen met psychische problematiek beter helpen? Hoe kan een kind beter worden ondersteund en geholpen? Anneke Dantuma (STBN) en Mark Weghorst (NCJ) gaan de dialoog hierover aan voor een kindvriendelijk alternatief.
  • Hoe vertalen we de speerpunten uit de landelijke nota gezondheidsbeleid van het ministerie van VWS, die betrekking hebben op de geestelijke gezondheid van jeugd, naar lokaal beleid? Jeroen Lammers (Trimbos Instituut) gaat met u in gesprek over de mogelijkheden.
  • Welke goede praktijkvoorbeelden zijn er? In workshops en flitspresentaties maakt u kennis met:
  1. – Ondersteuning voor kwetsbare gezinnen tijdens en na de zwangerschap: VoorZorg en
  2. – Stevig Ouderschap, Lieke Vermeulen (NCJ)
  3. – Leren omgaan met stress voor jongeren en voor ouders van een baby of peuter, EvaPotharst en Ed de Bruin (Minds / Universiteit van Amsterdam)
  4. – Care-free App, Naomy Rojnik, (Xonar /Fontys Hogescholen)
  5. Hoe  is het zorggebruik in de jeugdzorg af te remmen zonder kwaliteitsverlies en wachttijdverlenging  (Paul van de Velpen,oud-directeur GGD Amsterdam en Guus Schrijvers, gezondheidseconoom/
  • Wat zijn de nieuwe speerpunten in de zorg voor jeugd als het gaat om geestelijke gezondheidszorg? Deze vraag staat centraal in de plenaire discussie aan het eind van het congres.

Doelstellingen van het congres

De Guus Schrijvers Academie is verantwoordelijk voor dit interprofessionele congres voor zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers. Het congres heeft drie oogmerken: 1. Interprofessionele bijscholing aan leidinggevenden in beleid, veld en onderzoek over actuele ontwikkelingen in  mentale gezondheid en zorg aan kinderen 2. Een podium bieden aan ontwerpers van digitale en zorginnovaties en  3. het bijdragen aan kennis en inzichten over een optimale gezondheid voor de Nederlandse jeugd. 

Meer informatie

Door hier te klikken kom je bij het volledige congresprogramma en kun jij je inschrijven.

Tien jaar organisatorische vernieuwing in de geboortezorg

Het RIVM rapport “BETER WETEN: EEN BETER BEGIN” in perspectief.

Door Koos van der Velden en Peter Achterberg.

De geboortezorg heeft zich de afgelopen tien jaren gericht op het terugdringen van de babysterfte door een sterke inzet op integrale zorg. Vooral de betere samenwerking tussen medische partijen deed de babysterfte aanvankelijk sterk dalen, maar na 2015 is die daling gestagneerd en stijgt de sterfte zelfs weer. Opvallend daarbij is dat de ´opgelegde´ zorgstandaard integrale geboortezorg (ZIG) pas vanaf 2017 in werking is getreden. Het RIVM stelde op verzoek van VWS een rapport op om de trendverandering te duiden. Tegelijk is het RIVM gevraagd om aanbevelingen te geven om de geboortezorg te verbeteren. Die aanbevelingen zijn tot stand gekomen na interviews met vertegenwoordigers van alle betrokken beroepsgroepen, de Federatie VSV’s (Verloskundig Samenwerkings Verband), het CPZ (College Perinatale Zorg), Perined, de perinatal audit, het toezicht, de Patiëntenfederatie,  het NCJ (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid), verzekeraars en enkele organisatie experts. Zij allen riepen dat voor effectievere integrale zorg inclusief collectieve preventie nog veel sterkere, multidisciplinaire, organisatiestructuren nodig zijn.

De perinatale sterfte stijgt weer: wat is er aan de hand?

Het rapport keek naar de sterftetrend in de periode 2008-2018. In die periode is de perinatale sterfte met 30% gedaald, vooral bij op tijd geboren baby’s. Maar die winst was al in 2015 behaald. Het eerdere positieve effect van een aantal factoren op de babysterfte is nu uitgewerkt. Je kunt dan denken aan een geringer aantal rokende zwangeren, de invoering van de perinatale audit, de twintig weken echo, enkele nieuwe richtlijnen en minder tweelingen door veranderingen in het IVF protocol. Dominant probleem in de huidige situatie is het relatief hoge aantal vroeggeboorten. Dat is gekoppeld aan veel factoren, waaronder vooral een ongezonde leefstijl van de aanstaande moeder. Maar ook sociale factoren, zoals laaggeletterdheid, taalachterstand en armoede gaan gepaard met een verhoogd risico. Sommige risicofactoren (met name obesitas en niet-westerse herkomst van de moeder) nemen al jaren gestaag toe. Deze factoren versterken ook reeds bestaande sociaaleconomische verschillen  bij perinatale sterfte en vroeggeboorte. Deze verschillen doen zich zowel in achterstandswijken in de grote steden, als ook in de kwetsbare krimpregio’s van ons land voor. Ook zijn er berichten over onacceptabel hoge perinatale sterfte onder asielzoekers.

Deze problemen kunnen alleen worden opgelost als er meer inzet komt voor collectieve preventie en integrale geboortezorg, waaronder ook samenwerken met het sociale domein en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) valt. Dit laatste wordt al wel gestimuleerd via het actieprogramma Kansrijke Start. Alleen zo kunnen problemen bij aanstaande ouders en gezinnen tijdig worden aangepakt.

Vroeggeboorte tegengaan is niet alleen belangrijk om babysterfte tegen te gaan. Het voorkomt ook veel gezondheids- en sociaal-maatschappelijke problemen en hoge kosten die later in het leven van de te vroeggeboren kinderen optreden.

De visie en observaties van het veld: de zorg moet nog beter worden georganiseerd

Volgens de geïnterviewden kan de geboortezorg nog veel verder verbeteren als de diverse onderdelen meer samenwerken. De huidige vaak nog vrijblijvende lokale organisatie van de geboortezorg moet daarin worden ondersteund.

Daarnaast moeten patiëntengegevens beter en sneller kunnen worden uitgewisseld. Dan zijn een goede ICT-voorziening en goede kwaliteitsindicatoren belangrijk om de kwaliteit van de zorg te kunnen verbeteren.

Het rapport bevat de volgende serie aanbevelingen:

  • Versterk de centrale rol en positie van vsv’s: o Ondersteun vsv’s financieel om hun integrale organisatie in te richten en te verduurzamen, en bij de implementatie van de Zorgstandaard Integrale Geboortezorg.
  • Organiseer regionale ondersteuning voor vsv’s om hun PDCA-cyclus te ontwikkelen en in te richten.
  • Faciliteer dat alle vsv’s de BUZZ-methode en de bijbehorende ICT-vereisten landelijk kunnen implementeren.
  • Stel een multidisciplinair gremium in dat aan integrale kwaliteitsverbetering werkt en multidisciplinaire richtlijnen opstelt. De eerste focus is de integrale aanpak van vroeggeboorte en obesitas. Op termijn gaat het om vraagstukken die dan urgent zijn.
  • Stimuleer onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van vroeggeboorte en hoe dat via preventie en zorg mogelijk kan worden teruggedrongen.
  • Ontwerp een passende bekostigingsstructuur voor de integrale geboortezorg, met aandacht voor preventie, preconceptiezorg en de verbinding met de JGZ en het sociaal domein.
  • Schaf de eigen bijdragen af voor de poliklinische bevallen in het ziekenhuis, de kraamzorg en de NIPT-test.
  • Investeer in een snellere en betere perinatale registratie en een bredere data-infrastructuur van de integrale geboortezorg. Dit moet zorgen voor tijdige spiegelinformatie, goede kwaliteitsindicatoren en verbeterde mogelijkheden voor secundair gebruik. Stimuleer zo een belangrijke randvoorwaarde voor meer en beter onderzoek.
  • Organiseer een duurzame, effectieve verbinding van de geboortezorg met de activiteiten en opbrengsten van het Kansrijke Start programma.
  • Investeer snel en planmatig in de harmonisatie en verbetering van de interoperabiliteit van de ICT-infrastructuur in de geboortezorg.
  • Pas de governance van Perined en het CPZ aan om hun toekomstige rollen en taken effectief te kunnen uitvoeren.
  • Richt een perinataal monitoring centrum op

Hoe verder met de organisatie van de geboortezorg?

Vrijwel de gehele geboortezorg is georganiseerd in lokaal goed ingebedde VSVs, waarin alle betrokken partijen samenwerken maar dit is een traject met grote variatie in de organisatievormen. Deze variëren van goed functionerende integrale geboortezorgorganisaties (IGOs) tot zich nauwelijks ontwikkelende regionale organen met kat-uit-de-boom-kijkende  professionals. De intenties in de meeste VSVs zijn goed maar zolang er geen separaat gefinancierde ondersteuning komt, blijft het bij veelal liefdewerk oud papier en afhankelijkheid van de tijdelijke inzet en goede wil van enkelingen en zal verdere professionalisering op dit vlak uitblijven ten koste van moeder en kind. Wat zeker niet meehelpt bij de versterking van VSVs zijn de nog solo-werkende verloskundigen alsmede de huidige bekostigingsafspraken tussen ziekenhuizen en verzekeraars. Wat ook niet helpt is wanneer ziekenhuizen verloskundige praktijken gaan opkopen zonder eerst een goede populatiegerichte en waardegedreven (= op zijn minst vrouwvriendelijke) visie te ontwikkelen.

Wat wel zou helpen is wanneer regionale ondersteuningsstructuren (zoals de ROSsen (Regionale Ondersteunings Structuur) of de door ZonMW geïntroduceerde regionale consortia) de VSVs helpen bij de implementatie van een kwaliteitssysteem (bijvoorbeeld de PDCA cyclus) of perinatal audit, de verbetering van registratie en informatiesystemen en de implementatie van actuele wetenschappelijke inzichten. De gemeenten via hun GGDen en de verzekeraars zouden de lokale coalities van Kansrijke Start, waarin medisch (= geboortezorg en JGZ) en sociaal domein zijn verknoopt, kunnen ondersteunen.

Tot slot is er ook actie op nationaal niveau noodzakelijk. De vele organisaties die actief zijn in de zorg rond moeder, kind en gezin staan met hun besturen vol belangen een goede keten in de weg. We ontkomen er niet aan dat het Ministerie van VWS de regie moet pakken om de verschillende aanbevelingen landelijk te implementeren.  

Er zijn de afgelopen jaren vele goede stappen gezet om de zorg aan het begin van ons leven te verbeteren, waardoor we inmiddels in de Europese top tien staan, maar we zijn er, mede door nieuwe uitdagingen, nog lang niet  Een veel betere, werkelijk integrale, organisatie is een must, daarna volgt passende bekostiging.

Rapporten

Achterberg et al, Beter weten: een beter begin, RIVM, Bilthoven 2020

Struijs et al,  Monitoring integrale bekostiging geboortezorg, RIVM, Bilthoven 2020


Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 11 juni 2021 vindt het Congres Het relaxte kind plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over dit onderwerp. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!

Welbevinden van de jeugd: dit onderwerp staat centraal op 13 november

Op 13 november vindt het congres Pasgeborenen, kinderen, jeugd en geestelijke gezondheidszorg  plaats. Tijdens dit interprofessionele congres geven zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers kennis en   inzicht in de geestelijke gezondheid van de jeugd, de knelpunten, de vraagstukken en mogelijke oplossingen. De organiserende Guus Schrijvers Academie hoopt daarmee bij te dragen aan een optimale ontwikkeling van de jeugd en een podium te bieden aan zorginnovatie.

Antwoord op vele vragen

Tijdens het congres op 13 november 2020 in stadion Galgenwaard te Utrecht beantwoorden deelnemers en sprekers de volgende vragen:

•          Hoe gaat het met de geestelijke gezondheid van onze jeugd? Marloes Kleinjan (Trimbos-instituut en Universiteit Utrecht) 

•          Welke innovatieve ontwikkelingen zien we in de geestelijke gezondheidszorg? Floortje Scheepers (Universiteit Utrecht) 

•          Welke effectieve aanpakken zijn er om problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid bij de allerkleinsten te voorkomen, vroeg te signaleren en aan te pakken? Esther van Efferen-Wiersma, (Erasmus MC)

•          Hoe kun je de schaduwkanten van het ouderschap bespreekbaar maken?  Susan Ketner en Peter v.d. Ende (Hanze Hogeschool Groningen) vertellen welke strategieën ouders kunnen inzetten om hun ouderschap te vervullen.

•          Hoe kunnen we kwetsbaarheden in de adolescentie (12-25 jaar), voorkomen en tijdig signaleren om de kans op SOLK (Somatisch Onbegrepen Lichamelijke Klachten) te verkleinen? Wico Mulder (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ)) geeft aan wat er moet gebeuren. Daarbij wordt de methodiek van @ease toegelicht.

•          Hoe geeft je ketensamenwerking vorm? In Capelle aan den Ijssel werken gemeente, CJG en scholen samen in preventie, signalering en ondersteuning van jongeren met depressieve klachten en/of suïcidale gedachten. Ingrid Aikema (VO) en Marlies Kraaijeveld (CJG) vertellen hoe ze dat doen.

•          Hoe kunnen we kinderen met psychische problematiek beter helpen? Hoe kan een kind beter worden ondersteund en geholpen? Anneke Dantuma (STBN) en Mark Weghorst (NCJ) gaan de dialoog hierover aan voor een kindvriendelijk alternatief.

•          Hoe vertalen we de speerpunten uit de landelijke nota gezondheidsbeleid van het ministerie van VWS, die betrekking hebben op de geestelijke gezondheid van jeugd, naar lokaal beleid? Jeroen Lammers (Trimbos instituut) gaat met jou in gesprek over de mogelijkheden.

•          Welke goede praktijkvoorbeelden zijn er? In workshops en flitspresentaties maak je kennis met tal van digitale en zorginnovaties en met onderzoek dat pas gestart is. 

Het congres eindigt met een aantal praktische tips en een plenair debat over de vraag: wat zijn de nieuwe speerpunten in de zorg voor jeugd als het gaat om geestelijke gezondheidszorg?

Doelstellingen van het congres

De Guus Schrijvers Academie is verantwoordelijk voor dit interprofessionele congres voor zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers. Het congres heeft drie oogmerken: 1. Interprofessionele bijscholing aan leidinggevenden in beleid, veld en onderzoek over actuele ontwikkelingen in de ggz 2. Een podium bieden aan ontwerpers van digitale en zorginnovaties in de ggz en het bijdragen aan kennis en inzichten over een optimale gezondheid voor de Nederlandse jeugd.  

Meer informatie

Door hier te klikken kom je bij het volledige congresprogramma en kun jij je inschrijven. 

Integrale bekostiging in de geboortezorg: de stand van zaken

Sinds 1 januari 2017 is integrale bekostiging van de geboortezorg mogelijk. Verloskundige praktijken, kraamzorgorganisaties, ziekenhuizen en MSB’s (gynaecologen) kunnen ervoor kiezen hun geboortezorg (netwerkzorg) gezamenlijk te contracteren (onder één contract per zorgverzekeraar), via een gezamenlijke organisatie. In circa zes regio’s in Nederland werkt men al op deze wijze.

De theorie

Het integrale tarief wordt vastgelegd in het contract tussen een integrale geboortezorg organisatie (IGO) en een zorgverzekeraar. Binnen de IGO worden afspraken gemaakt tussen individuele aanbieders over de inrichting , organisatie en financiering van de geboortezorg. De betrokken organisaties kunnen zelf besluiten hoe zij de gezamenlijke opbrengsten van de IGO inzetten. Kortom: ze kunnen met elkaar besluiten waar zij geld willen inzetten om de zorgkwaliteit te verbeteren.

integrale bekostiging geboortezorg
De praktijk

Bovenstaande theorie is eenvoudig. Hoe werkt dat in de praktijk? Op het Congres ‘Vroeg Begonnen, Veel Gewonnen’ van de Guus Schrijvers Academie vertelde ik over dit onderwerp. Mijn presentatie kun je hier bekijken. Het is heel belangrijk dat organisaties die een IGO willen vormen een gezamenlijke visie hebben. Integrale bekostiging is een middel, geen doel: wat wil je bereiken met deze stap? Hoe ziet de gezamenlijke geboortezorg in de regio eruit over een paar jaar? Daarnaast is het belangrijk dat er een overlegstructuur is, die gebaseerd is op gelijkwaardige besluitvorming en vertrouwen tussen de betrokken organisaties. Een cultuur waarbij de ene zorgverlener kan besluiten over de autonomie en/of financiën van de andere zorgverlener gaat niet werken.

Gemakkelijk overstappen

Overstappen naar een integraal contract is niet langer ingewikkeld. Er zijn al organisatiemodellen uitgewerkt en er is uitgezocht hoe de organisatievorm zich verhoudt tot bestaande wetgeving. Zorgverzekeraars hebben inmiddels een transparant beleid voor het contracteren van integrale geboortezorg en weten welke koers ze willen varen.

Zorgvuldige afstemming

De stap naar integrale bekostiging vraagt wel tijd, en zorgvuldige afstemming. Organisaties die de stap met elkaar willen maken zullen veel overleg moeten plegen over het organisatiemodel, de inhoud van het contract en de tarieven. Overigens zal niet elke netwerksamenwerking in de geboortezorg aan deze stap toe zijn. Er liggen ook veel kansen die zonder integrale bekostiging verzilverd kunnen worden.

Voordelen

De voordelen zijn legio. De netwerksamenwerking wordt steviger, professioneler en de betrokken organisaties en zorgverleners komen dichter bij elkaar te staan en dragen meer gezamenlijke verantwoordelijkheid. Door met elkaar inzicht te krijgen in de financiële stromen kun je beter met elkaar bedenken hoe je het geld gaat inzetten en wil gaan innoveren. Mits iedereen hiertoe bereid is natuurlijk. Verder hebben de IGO’s meteen een gezamenlijke hoeveelheid geld beschikbaar om te besteden aan belangrijke zaken. Iets wat veel netwerkorganisaties niet hebben.

Nadelen

Nadelen zijn er ook. Het integraal declareren vraagt momenteel meer tijd van de betrokken organisaties. Daarnaast zijn er meer overheadkosten, want voor het runnen van zo’n gezamenlijke organisatie is extra mankracht nodig. De ‘winst’, de meerwaarde komt pas later.

De toekomst

Het heeft tijd nodig! Er zullen oplossingen moeten komen voor de extra administratieve last die deze contractvorm met zich mee brengt. Met name de systemen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders dienen aangepast te worden. De overheadkosten kunnen mogelijk dalen, zeker als het administratieve proces beter gaat verlopen. Maar helemaal zonder overhead kan je niet. Als integrale bekostiging kwaliteitsverhogend werkt, dan nemen we deze extra kosten wellicht wel voor lief. Of we ‘werken ze weg’. Dat kan als blijkt dat integrale bekostiging kwaliteitsverhogend en kostenverlagend werkt. Bijvoorbeeld doordat IGO’s zich meer richten op preventie, waardoor complexe/duurdere zorg voorkomen wordt.

Resultaten

De komende jaren zal duidelijk moeten worden of de IGO’s hun zorg kunnen innoveren en of integrale bekostiging daadwerkelijk een middel is dat kwaliteitsverhogend werkt. Ook dat heeft tijd nodig. Geboortezorg anders organiseren, financieren, inrichten, taken en geld verschuiven doe je niet van vandaag op morgen.

Verbreden naar jeugdgezondheidszorg?

IGO’s hebben de basis gelegd voor de innovatie van de geboortezorg, waarbij ze zelf kunnen besluiten over de inrichting van de zorg, inzet van mensen en middelen. Als we verder gaan met creatief denken, kunnen we de integrale bekostiging van de geboortezorg wellicht verbreden naar andere organisaties, bijvoorbeeld de Jeugdgezondheidszorg. Gedurende de preconceptie, prenatale- en postnatale fase kruisen de paden van verloskundigen, kraamverzorgenden, gynaecologen en wijkverpleegkundigen elkaar regelmatig. Denk maar aan intake, kwetsbare zwangeren, hielprik, gehoorscreening en dergelijke. Je zou (onderdelen van) de jeugdgezondheidszorg in een gezamenlijk tarief kunnen bundelen. Gezien vanuit de zwangere een hele logische manier om geboortezorg te financieren: alle zorgverleners die zij tegenkomt werken vanuit één (overkoepelende) organisatie en vanuit één gezamenlijke financiering. Zorg georganiseerd en bekostigd rondom de zwangere, over de grenzen van de organisaties heen dus.

Anneke Dantuma, Adjunct-directeur STBN en Manager Coöperatie Integrale Geboortezorg Salland

Zijn cliëntenraden voor specifieke patiëntengroepen zinvol?

In de geboortezorg bestaan adviesraden van zwangeren en (jonge) ouders die het kwaliteitsjaarverslag en de beleidsplannen beoordelen van maatschappen van verloskundigen of gynaecologen. Zijn dit soort adviesraden ook zinvol voor andere patiëntengroepen?

Zorgstandaard Integrale Geboortezorg

Een van de goede dingen van de de nieuwe Zorgstandaard Integrale Geboortezorg (ZIG), is dat het aangeeft dat er in de geboortezorgorganisaties samengewerkt wordt met een adviesraad van cliënten. Hierbij kun je denken aan maatschappen van verloskundigen, maatschappen van gynaecologen en aanbieders van kraamzorg instellingen voor jeugdgezondheidszorg. Hun koepel heet Verloskundig SamenwerkingsVerband (VSV). De gezamenlijke VSV’s hebben die Zorgstandaard Integrale Geboortezorg ontworpen. Rond elk ziekenhuis bestaat één VSV.

Participatieladder

Aan elke VSV is zo’n adviesraad verbonden. Daarin zitten zwangeren en (jonge) ouders. Zij denken mee over het beleid van de VSV en adviseren vanuit de positie van de aanstaande ouders. De adviesraad heeft als specifieke taak het bespreken van het kwaliteitsjaarverslag en de beleidsplannen. Dat is niet niks! Hieruit blijkt dat cliëntparticipatie op een serieus niveau wordt ingestoken, namelijk op de derde trede van de participatieladder (zie afbeelding). Dit model wordt ook toegepast bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis, waar een heuse kinderraad bestaat.

Is adviesraad zinvol?

Gelet op deze successen komt de vraag naar voren of zo’n adviesraad voor specifieke patiëntengroepen zinvol is. In de afgelopen Jaren kwam in mijn eigen werk deze vraag naar voren bij borstkankercentra, multidisciplinaire pijncentra, zorggroepen van mensen met chronische aandoeningen en gezondheidscentra in de eerste lijn. Bij de regionale overlegorganen acute zorg kwam de vraag naar voren of de zorgbelangorganisaties kunnen meebeslissen over beleidsstukken.

Patiëntparticipatie

Ik denk dat patiëntparticipatie op de derde (adviseren) en vierde trede (coproductie) van de ladder zinvol is bij focusklinieken en multidisciplinaire centra. Wie anders dan de cliënt of patiënt kan beter de verbindende schakel zijn? Ik denk dat een raad van specifieke cliënten uitstekend geschikt is om het kwaliteitsjaarverslag te beoordelen en inhoudelijke beleidsnota’s van commentaar te voorzien.

Aanvullend

Ik zie dergelijke cliëntenraden als aanvulling op de bestaande raden die werken voor een totale instelling. Deze nieuwe raden bemoeien zich uitsluitend met de kwaliteit en de inhoud van de zorg. De afstemming van bijvoorbeeld een VSV met overige afdelingen van een ziekenhuis blijft bij de bestaande cliëntenraden.

Congres 12 april

Tijdens het congres De patiënt aan het roer op 12 april in Utrecht ga ik in een plenaire voordracht in op deze specifieke cliëntenraden. In dit bericht besteed ik geen aandacht aan de haalbaarheid van deze raden. Dat doe ik wel op 12 april. Wil je patiëntenparticipatie professionaliseren en uitbreiden? Meld je dan aan. Meer informatie over het congres, het uitgebreide programma en de sprekers vind je hier.


SPARK verbetert geboortezorg en jeugdgezondheidszorg

Vrijdag 17 mei spreekt SPARK-grondlegger Ingrid Staal op het congres Vroeg Begonnen Veel Gewonnen. Zij is verpleegkundige, promoveerde op de SPARK, werkt bij de GGD Zeeland en woont in Zeeuws Vlaanderen. Zij draait vele projecten in Nederland en Vlaanderen. Die gaan over betere begeleiding tijdens de zwangerschap, de eerste duizend dagen en de kleutertijd tot zeg maar 60 maanden. Op het congres doet Staal verslag van haar levenswerk. De hele dag is zij beschikbaar om vragen van copngresdeelnemers te beantwoorden. Haar optreden is aanleiding tot onderstaande voorbeschouwing over SPARK.

Perspectief ouders en expertise professional samenbrengen

SPARK staat voor Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen. Het is een gestructureerd vraaggesprek, waarin het perspectief en de ervaring van de ouder wordt gecombineerd met de expertise van de JGZ-professional. De SPARK brengt de zorgbehoefte van ouders in kaart. Dit leidt tot vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen. Ouders en JGZ-professional maken samen met elkaar afspraken (gezamenlijke besluitvorming) over de daarbij passende vervolgacties. Verder komen de JGZ-professionals met de SPARK tot een onderbouwde inschatting voor (laag, verhoogd, of hoog) risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen.

Transitiemoment

De eerste SPARK (SPARK18), is ontwikkeld voor de transitie van zuigeling naar peuter (18 maanden). De SPARK18 bestaat uit 16 domeinen, variërend van fysieke gezondheid tot gezinszaken. Een transitiemoment is een belangrijk overgangsmoment in het leven van kinderen en ouders. Om als ouders de overgang naar de volgende fase te kunnen maken, is een goede afsluiting van de voorafgaande fase nodig. Daarna blik je vooruit naar de volgende fase van het kind.

Verschillende vraaggesprekken

De SPARK-methode wordt momenteel uitgewerkt tot een longitudinaal systeem op verschillende leeftijden, passend bij transitiemomenten. Op dit moment zijn de volgende structurele vraaggesprekken beschikbaar: preSPARK (te gebruiken tijdens het prenatale huisbezoek door de jeugdverpleegkundige), SPARK18 (te gebruiken tijdens het contactmoment bij een leeftijd van 18 maanden) en de SPARK60 (te gebruiken tijdens het PGO van 5 jaar). Via de SPARK kan op valide en betrouwbare wijze invulling gegeven worden aan de evaluatiemomenten van professionals.

Wetenschappelijk bewezen

De SPARK18 is uitgebreid onderzocht en gevalideerd. Diverse studies laten zien dat de SPARK18 valide, betrouwbaar en praktisch toepasbaar is. Het gebruik van de SPARK18 op het consultatiebureau resulteert in betere signalering van kinderen met een hoog- of verhoogd risico dan bij een ‘care-as-usual’ consult. Tijdens een huisbezoek worden meer kinderen met hoog risico gevonden,via de SPARK18. Bovendien gaven zowel ouders als jeugdverpleegkundigen tijdens een huisbezoek vaker zorgbehoeften aan. Daarnaast vinden ouders het huisbezoek prettiger dan een bezoek aan het consultatiebureau. Het bezoeken van het gezin in de thuissituatie levert meer en betere informatie op. Ouders en kinderen zijn in hun eigen omgeving beter op hun gemak. Daarnaast kan de interactie tussen kind en ouder(s) in de eigen omgeving geobserveerd worden en het totale gezin wordt vaker bereikt.

Voorspeller toekomstige opvoed- en opgroeiproblemen

Ook ouders van kinderen met laag risico lijken te profiteren van een huisbezoek. Zij bespreken meer en vragen vaker om informatie tijdens een huisbezoek, dan tijdens een bezoek aan het consultatiebureau. Door gebruik van de SPARK sluiten de vervolgacties beter aan op de behoefte van ouders en de mate van risico voor het kind. De overall risico-inschatting van de SPARK door de jeugdverpleegkundige blijkt daarnaast een sterke voorspeller voor toekomstige ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. En ‘last but not least’ blijken de verschillen tussen JGZ-professionals door het werken met de SPARK verkleind. De SPARK is opgenomen in de JGZ richtlijn opvoedondersteuning, in de JGZ richtlijn vroegsignalering van psychosociale problemen en in de JGZ richtlijn kindermishandeling.

Veel waardering

In het Nederlands Tijdschrift Voor Evidence Based Practice is een review van het proefschrift geschreven. Munten (Tijdschrift Voor Evidence Based Practice, 2016; 5: 15-16) concludeert daarin dat ‘het proefschrift indrukwekkend is door het aantal verschillende grote studies waaruit het is opgebouwd en de zorgvuldige wijze waarop de SPARK in gezamenlijkheid met betrokkenen is ontwikkeld’. ‘Bovendien blijven door de in de SPARK opgenomen interactieve werkwijze ouders zelf in de regie. Een werkwijze die goed past bij onze participatiemaatschappij en de nieuwe definitie van positieve gezondheid van Machteld Huber’.

Innovatieprijs

De onderzoekers ontvingen voor dit onderzoek in 2008 de JGZ-innovatieprijs en waren met het artikel ‘Early detection of parenting and developmental problems in toddlers: a randomized trial of home visits versus well-baby clinic visits in the Netherlands. Preventive Medicine’ genomineerd voor de Anna Reynvaan Wetenschapsprijs in 2016.

Vier projecten

Er zijn in Nederland drie projecten gestart vanuit het idee om op transitiemomenten gevalideerd, breed te kijken en van daaruit de tussenliggende periode in dialoog met ouders in te richten. Binnenkort gaat een vierde project van start. De projecten worden gesubsidieerd door ZonMw. Het eerste project heeft als doel het testen van de validiteit en betrouwbaarheid van de SPARK methode tijdens een prenataal huisbezoek.

Draagkracht en draaglast ouders

Het tweede project richt zich op het bepalen van draagkracht en draaglast bij ouders van jonge kinderen via de SPARK. Het PGO5 wordt geherstructureerd door de SPARK op 60 maanden te gebruiken, in combinatie met het testen van de motoriek van het kind. Daarnaast is er een korte vragenlijst ontwikkeld, om te onderzoeken hoe ouders hun eigen draagkracht en draaglast behoordelen en in hoeverre de SPARK en de vervolgacties daaraan bijdragen.

E-consulten

Het derde project beoogt meer te weten komen over het zorgpad met e-consulten voor peuters met een laag risico op opvoed-en opgroeiproblemen. Voor brede toepassing moet eerst duidelijk zijn of het e-consult voldoende meerwaarde heeft ten opzichte van een fysiek consult. Voorwaarde hierbij is een even goede gezonde en veilige ontwikkeling voor het kind.

Kosteneffectiviteit

Het vierde traject dat deze zomer van start gaat betreft een kosteneffectiviteitstudie naar de SPARK. Er is nog geen kennis over langere termijn effecten en kosteneffectiviteit van de SPARK. Deze kennis is belangrijk voor organisaties en gemeenten om een weloverwogen besluit te kunnen nemen over het implementeren van de SPARK.

Vlaanderen

Naast deze Nederlandse vervolgprojecten is begin dit jaar een studie naar toepassing van de SPARK binnen het CLB (Centrum Leerlingbegeleiding) in Vlaanderen van start gegaan. Dit is een samenwerking tussen de VWVJ(Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg), KU Leuven (Katholieke Universiteit Leuven) en de ontwikkelaars van de SPARK. Hiervoor is een SPARK-36 (voor het eerste kleuterconsult binnen het CLB) ontwikkeld. Deze wordt nu getest binnen een cross-sectionele studie, waarbij de interventie (SPARK-36) wordt vergeleken met ‘care as usual’ (controle).

Vroeg begonnen, veel gewonnen!

Wil jij als professional beter communiceren met ouders tijdens de zwangerschap, de eerste duizend dagen en in de kleutertijd? Wil jij komen tot gezamenlijke besluitvorming bij het opvoeden en gezondheidsrisico’s voorkomen? Klik dan hier, lees het congresprogramma, schrijf je in en neem kennis van die sprankelende SPARK. De allerkleinsten zullen je over vele jaren dankbaar zijn.