Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Zorg redt levens, preventie generaties

Door Igor Ivakic, directeur Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

Nederland telt honderden organisaties die zich dag in dag uit inzetten voor het redden van levens; en dat is een groot goed in een beschaafd land. Er zijn er op dit moment circa 38 organisaties die alles doen om generaties te redden. Er staat dus wat op het spel. Binnen het Nederlandse jeugddomein is de positie van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) uniek. Als enige professionals hebben de JGZ-ers een jarenlange relatie met bijna alle kinderen en gezinnen in Nederland. Dat schept een vertrouwensband en een verantwoordelijkheid die verder reikt dan een kortdurend cliëntcontact. Bovendien hebben zij daardoor een uitstekend inzicht in normalisering van problemen van opgroeien en opvoeden van het kind. Meer nog dan huisartsen zien zij vele gezonde kinderen en hebben zij een scherp pluis/niet-pluis gevoel bij het ontmoeten van hen.. Dit artikel belicht  vier ontwikkelingen: 1. Digitalisering 2. De toenemende professionaliteit  en 3. De fundering op een wetenschappelijke basis en 4. Toenemende samenwerking. Deze ontwikkelingen duiden  de urgentie van duurzaam investeren in preventie door de jeugdgezondheidszorg. Zij belichten  de kans om deze sector nog slimmer te verbinden met andere velden binnen het jeugddomein.

1.  De digitalisering

De Coronacrisis heeft de JGZ doen hollen en stilstaan.  Zij is in staat geweest deze crisis ook als een kans te zien om een begin te maken zich opnieuw uit te vinden en nog beter aan te sluiten bij de (be)leefwereld van jeugdigen en ouders. Door digitalisering breed te omarmen is het gelukt om de 24/7 bereikbaarheid steeds beter te verbinden aan het primaire proces. Met de online platforms, zoals GroeiGids en JouwGGD is de JGZ goed in beeld bij jeugdigen en ouders. De tijdelijke ouderchat van de GroeiGids is een succes gebleken. Echter gebrek aan de structurele middelen maken dat vele innovaties geen continuïteit vinden. Duurzaamheid van verandering is hiermee in geding, Vandaar dat de sector onlangs een gemeenschappelijke toekomstagenda opgesteld heeft met de concrete vraag aan de overheid om voor preventie te kiezen en structureel te investeren in de JGZ, inclusief I-JGZ.

Innovatie kreeg ruimte tijdens de coronacrisis

Ondertussen ging de Jeugdgezondheidszorg  tijdens de coronacrisis digitaal aan de slag. De eerste weken en maanden werd outreachend richting kwetsbare gezinnen en/of kinderen gewerkt. Diegenen die professionals  in beeld hadden, verloren zij niet uit het oog. Contact met ouders en kinderen ging echter niet vanzelf. Door tekort of zelfs géén beschermingsmateriaal was het voor professionals een groot risico om ouders en kinderen fysiek te spreken. Doordat onderwijs online gegeven werd, was men in de klas ook niet present. Innovatie kreeg ruimte en de E-consulten werden ingericht. Om deze vernieuwing te verduurzamen en een vast onderdeel van de JGZ expertise  te maken is het nodig tijd vrij te maken.

Kunstmatige intelligentie werkt!

Vroegsignaleren en inzetten op interventies leveren op jonge leeftijd de grootste winst op, voor individu en maatschappij. De inzet van de kunstmatige intelligentie zal de kostenontwikkeling in de zorgsector positief beïnvloeden; De JGZ is daar op kleine schaal al mee bezig. Maatschappelijke vraagstukken, zoals kansenongelijkheid, voorkomen van de kindermishandeling of vroegtijdig opsporen van risico’s op overgewicht hebben de JGZ ook aangespoord te werken met algoritmes en bigdata analyses. Zo is het een aantal jaar geleden de Detectietool Kindermishandeling ontwikkeld. Uit onderzoek in onder meer Amsterdam en Groningen blijkt dat het toepassen van textmining-algoritmes de signalering van vermoedens van kindermishandeling verbetert. De signalen worden eerder opgepikt en minder signalen worden gemist. Met de toepassing van deze techniek kunnen naar verwachting jaarlijks 2500 signalen voor (vermoedens van) kindermishandeling extra worden gevonden.

Niet alleen kindermishandeling eerder ontdekken, ook obesitas en pesten

JGZ Zuid-Holland West heeft recent een algoritme ontwikkeld waarmee op zeer jonge leeftijd voorspeld kan worden welke kinderen op latere leeftijd obesitas zullen ontwikkelen. Dit is ook mogelijk op andere probleemgebieden zoals middelen- en alcoholgebruik, roken, pesten en sexting. Door de samenwerking met Erasmus Universiteit is het gelukt een breed AI-project van de grond te krijgen. Centraal staat de vraag hoe (aanstaande) ouders het beste en meest effectief ondersteund kunnen worden tijdens de eerste duizend kritieke dagen. Het project gaat in drie regio’s met ouders én professionals in de geboortezorg en de jeugdgezondheidszorg aan de slag met de resultaten van het onderzoek.

Uniforme informatie standaard

Met de JGZ kan je dus meer mogelijk maken. De JGZ heeft een uniforme informatiestandaard. Dat stelt de sector in staat op dezelfde manier te registreren. Dat biedt ook veel meer duidelijkheid voor alle gebruikers van het dossier. Door uniforme en longitudinale registratie genereert de JGZ miljoenen gegevens over alle kinderen in Nederland. Deze data, mits zorgvuldig en betrouwbaar ontsloten op goed beveiligde en juist beschermde dataplatforms, kunnen nieuwe waardevolle kennis opleveren over de missing links omtrent de oorzaken van de maatschappelijke vraagstukken, zoals kansenongelijkheid of gezondheidsverschillen. Het kan juist het onder de bevolking aanwezige gezondheidspotentieel blootleggen. Het kan ten slotte de bouwstenen leveren voor ‘het nieuwe rioolsysteem’ waar men naar op zoek is.

2.  Professionaliteit is goud waard, maar ook een kwetsbaar en schaars goed

Jeugdgezondheidszorg is erop gericht breed te kijken naar de ontwikkeling van de jeugdigen in de context van de omgeving waarin het kind opgroeit. Het maakt  haar professionals geschikt om integraal samen te werken met aan de ene kant de professionals uit de geboortezorg en aan de andere kant de professionals in het brede sociaal domein. Daarnaast zijn de professionals ouders tot steun om een hechte relatie op te bouwen met hun kinderen. Ze weten welke risico- en beschermingsfactoren hier een positieve respectievelijk negatieve rol spelen.  Ze kunnen daar juiste en effectieve interventies op plegen. Dit is de basis van opvoedingsondersteuning: een van de kerntaken van de JGZ.

De professionaliteit in de jeugdgezondheidszorg staat onder druk.

De zo unieke kennis en kunde  verdwijnt als gemeenten niet ingrijpen. Er is niet alleen sprake van de schaarste aan mensen die voor het vak jeugdgezondheidszorg  kiezen, dit is het probleem waarmee alle publieke sectoren, van zorg tot onderwijs te maken hebben. Opeenvolgende crises maken ten slotte deze sector  kwetsbaar. In de coronacrisis zijn professionals  in de jeugdgezondheidszorg  dikwijls ingezet in de crisisorganisatie. Dat heeft de JGZ en de preventie geen goed gedaan. In beeld zijn en er zijn voor de jeugdigen en ouders was niet langer vanzelfsprekend. Door het wegvallen van fysiek contact en het onderwijs dat online gegeven werd, kwam de collectieve preventie in de knel.

Oekraïne

De nieuwe crisis dient zich al weer aan. Oekraïense vluchtelingen, waaronder veel moeders met (jonge) kinderen worden ook in Nederland opgevangen. Dat vraagt van de jeugdgezondheidszorg ook extra inspanning en wendbaarheid als het gaat om de uitvoering van haar reguliere kerntaken. Er zullen witte vlekken in de volksgezondheid ontstaan. De toekomst zal uitwijzen wat niet gezien is. We zullen alle zeilen moeten bijzetten om te voorkomen dat deze witte vlekken géén blinde vlekken worden.

3.  Toenemende wetenschappelijke onderbouwing

Kenmerkend voor het werk van de Jeugdgezondheidszorg is de solide wetenschappelijke basis. Dat geldt ook voor de vele interventies die ingezet worden voor (zeer) kwetsbare kinderen en ouders. Ontsproten uit de dagelijks praktijk heeft de professionaliteit in deze sector tot de nieuwe wetenschappelijke kennis geleid. Zij kan haar werk alleen naar behoren doen met Evidence Based Practice (EBP): de praktijk die gebaseerd is op de unieke situatie van kind en gezin, de ervaring van de professional en het wetenschappelijk bewijs. EBP is diep geworteld in de Publieke Gezondheid en de JGZ. Denk aan het Rijksvaccinatieprogramma en de neonatale hielprik. Enkele voorbeelden van EBP komen hieronder aan bod.

Voorzorg, Spark en stevig ouderschap en andere bewezen, goede, voorbeelden

Vroegtijdig opsporen van taalproblemen bij kinderen kan met de juiste interventies voorkomen dat ze laaggeletterd worden, dat blijven en het later doorgeven aan hun kinderen. Met VoorZorg kan de jeugdgezondheidszorg zeer kwetsbare (aanstaande) moeders helpen om een kansrijke start met hun kind(eren) te maken. Zij voorkomt daarmee, dat kinderen uit huis gaan en in de jeugdbescherming terecht komen. Met GIZ geeft de JGZ een stem aan kinderen die mede bepalen wat goede zorg voor hen is. En SPARK stelt de jeugdverpleegkundige in staat tot een betrouwbare inschatting of het om een laag, verhoogd of hoog risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen gaat. Met MAZL kan de JGZ elke school in Nederland helpen met het inrichten van een effectieve ziekteverzuim-aanpak voor alle leerlingen. Daarmee kun je kwetsbare leerlingen op tijd zien en adequaat helpen, zodat ze op school blijven in plaats van thuis zitten. Ouderschap maakt alle ouders onzeker en kwetsbaar. Voor sommigen gaat het ouderschap niet vanzelf. Stevig Ouderschap helpt deze onzekere ouders meer vertrouwen in zichzelf als ouder te krijgen. Zo ziet u hoe de expertise in de jeugdgezondheidszorg zich voortdurend verbetert. Zij  weet zich te verrijken met interventies die én effectief zijn én zorgkosten (op termijn) besparen.

4.  Toenemende samenwerking

Het zicht van de overheid op de jeugdgezondheidszorg wordt dikwijls belemmerd door de veelheid aan serieuze problemen die andere stelsels hebben. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft al eerder geconstateerd dat decentralisaties stagneren. In een eerder artikel schreef ik over de uitdagingen van de jeugdhulp. De oplossingen die grip geven op het groeiende gebruik en daarmee gepaarde kosten zijn niet binnen het jeugdhulpstelsel zelf te vinden. De Commissie van wijzen over de structurele financiering van de jeugdzorg doet in haar advies een aanbeveling om de jeugdhulpplicht te begrenzen en in te zetten op normalisering. Professionals in de jeugdgezondheidszorg, kunnen dat als geen ander. Bovendien zijn ze nu al een vraagbaak voor ouders en kinderen met lichte (opvoed)problemen. Guus Schrijvers [GS1] gaat in deze special van de Nieuwsbrief nader hierop in.

Hervormingsagenda dreigt te mislukken

Het verbaast ons niet dat de Hervormingsagenda van de Jeugdhulp dreigt te mislukken. De overheid zou breder of anders moeten kijken. Niet de stelsels centraal stellen en zich  richten op de beheersing ervan of het fiksen van de (financiële) bugs. Maar de blik richten op de leefwereld en -leefomgeving van jeugdigen en hun ouders en dan zien hoe de verschillende stelsels juist op elkaar inwerken voor een kansrijk leven van generaties. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft in zijn rapport Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op sociaaleconomische gezondheidsverschillen de overheid erop gewezen zich niet blind te staren op het fiksen van de gezondheidsverschillen, maar haar blik te verbreden en haar beleid te bouwen op het onder de bevolking aanwezige gezondheidspotentieel. De initiatieven, zoals de Kansrijke Start en het Nationaal Preventie Akkoord zijn een teken van de goede wil en een bescheiden invulling van de steeds luidere roep om preventie. Dat geldt ook voor de  recente wettelijke verankering van het prenataal huisbezoek. Echter, dit is bij lange na niet genoeg. Voor de jeugdgezondheidszorg  is een claim van 300 miljoen euro structureel verwoord in de sector brede Toekomstagenda. Die zijn nodig om de basis op orde te krijgen, haar effectieve interventies landelijk op te schalen, structureel en stevig in beeld te zijn voor de jeugdigen in het onderwijs en een solide en innovatief informatiehuishouden. Het is aan het Rijk en de gemeenten om hier samen de handen ineen te slaan en met een bestuurlijk akkoord stevig impuls te geven aan  de unieke en bijzonder effectieve expertise  van de jeugdgezondheidszorg. Niets doen  is géén optie.

Kortom

De Jeugdgezondheidszorg kan haar taken uitbreiden door klaar te staan voor jeugdigen en hun ouders bij lichte problematiek. Dan kan zij ook als toegangspoort voor de Jeugdwet functioneren. Dan kan daar het gebruik omlaag. Binnen de wijkteams van de Wmo kan de JGZ haar  biopsychosociale model aanreiken als aanvulling op sociaal wetenschappelijke en opvoedkundige expertise. Elke 1 euro die nu naar de Jeugdgezondheidszorg gaat, levert 11 euro op aan voorkomen van zorgkosten. Zet je de Jeugdgezondheidszorg en haar preventie-expertise slim in in het brede jeugddomein dan kan het nog waardevoller voor de maatschappij zijn.

Bouwen aan een effectief lokaal preventie-netwerk

Door Paul van der Velpen.

De urgentie om te werken aan mentale gezondheid wordt onderschreven, zowel landelijk als regionaal en lokaal: een verschuiving van zorg naar preventie wordt gezien als noodzakelijk. Aldus het Trimbos instituut op basis van een recent onderzoek waarin landelijke en lokale partijen zijn geconsulteerd. De ondervraagden geven diverse argumenten voor deze noodzakelijke verschuiving: de intrinsieke waarde voor mensen met mentale klachten, tot vastlopen van de zorg. Ik zou er één reden aan willen toevoegen: het versterken van mentale gezondheid zal ook een positief effect hebben op de instroom in jeugdzorg.

Voor wie de preventie in de gemeenten wil versterken vijf adviezen:

  1. Ontwikkel (en gebruik) een gezamenlijke visie;
  2. Maak analyse van huidige situatie;
  3. Kies voor effectieve interventies;
  4. Creëer samenhang;
  5. Spreek partijen aan op hun verantwoordelijkheid      

Aan het eind voeg ik de adviezen samen tot enkele aanbevelingen voor de nieuwe Colleges die in de gemeenten zijn gestart.

1.  Ontwikkel een gezamenlijke visie

Om succesvol met preventie aan de slag te gaan zijn diverse partijen nodig: jongeren, ouders, gemeenten, onderwijs en hulpverlening. Een van belangrijkste elementen bij samenwerking is een gezamenlijke visie. 

Hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Wouter Staal geeft een inspirerende visie op psychische kwetsbaarheid. Kort samengevat: als we alle vormen van psychische kwetsbaarheid (internaliserend, externaliserend, psychotische ervaringen) op één hoop vegen wordt in de literatuur gesproken over de p-factor[1]. Het is volgens Staal, redelijkerwijs aan te nemen dat deze p-factor zich als een wiskundige normale verdeling in de bevolking presenteert, net als vele andere eigenschappen (o.a. lengte, intelligentie, gewicht). Of die psychische kwetsbaarheid zich ontwikkelt tot een ziekte hangt niet af van het individu, maar van de omgeving.

Hiermee geeft Wouter Staal richting aan een preventieve aanpak van mentale gezondheid:

1. Voor het overgrote deel van de bevolking is het zaak om ziekmakende factoren (prestatiedruk, exclusie, bestaansonzekerheid etc.) vanuit de omgeving (gezin, wijk, school, bedrijf, maatschappij) terug te dringen en beschermende factoren (een sterk sociaal netwerk) te versterken.

2. Voor een heel klein deel van de bevolking is vroegsignalering van belang, omdat psychische kwetsbaarheid ziekmakend zal zijn, ongeacht het type omgeving.

3. Geef meer aandacht aan preventie. Daar wil ik aan toevoegen: gebruik verschillende soorten preventie. Een veel gebruikt onderscheid tussen verschillende vormen van preventie   [2]

PreventievormDoelgroep
Universele (of collectieve) preventieTotale populatie
Selectieve preventieGroep met verhoogd risico
Geïndiceerde preventieIndividuen met beginnende klachten

Om impact te hebben is een cocktail nodig van de diverse preventie-vormen. Neem roken. Om te zorgen dat minder mensen roken moet de prijs van tabak drastisch omhoog en het aantal verkooppunten omlaag (=universele preventie). Voorlichtingsactiviteiten zijn nodig, gericht op jongeren in met name  de praktische opleidingen (=selectieve preventie). Rokers moeten gestimuleerd worden om naar een stop-met-roken-cursus te gaan (=geïndiceerde preventie). Als het gaat om mentale gezondheid is ook een preventie-cocktail nodig.

Schematisch zijn deze drie soorten preventie als volgt te verbinden met de normaalverdeling:

2. Maak een analyse van de huidige situatie

Om de stap van visie naar uitvoering te kunnen zetten is een analyse van de huidige situatie nodig.   Welke preventieve interventies worden al aangeboden?  Daarbij kan gebruikt worden gemaakt van de preventiematrix. Door te vergelijken met de interventies op www.oogvoorpreventie.nu wordt duidelijk of er gaten zitten in het lokale preventie-landschap. In de analyse is het ook belangrijk om naar de klantstromen te kijken: wordt met een interventie de juiste doelgroep bereikt? In voldoende mate? Hoe groot is het deel van de verwijzingen naar de jeugdhulp dat onterecht is (te licht?) en/of te laat? Van welke verwijzers komen die verwijzingen?

3. Kies voor effectieve interventies

Om de visie concreet in de praktijk uit te voeren zijn interventies nodig. In de database effectieve jeugdinterventies  zijn meer dan 200 erkende interventies opgenomen, ook op gebied van mentale gezondheid. Zowel interventies die gericht zijn op universele preventie, als op de andere twee vormen van preventie.

Ze zijn ingedeeld in vier niveaus. De voorkeur heeft een interventie op het hoogste niveau; het komt regelmatig voor dat een eigen interventie wordt ontwikkeld, omdat de financier de kosten te hoog vindt. Maar is dat slim als je de effecten niet kent? Soms heerst het idee dat bij preventie geldt “baat het niet, het schaadt niet”. Dat is echter niet waar

4. Creëer samenhang

Er is weinig samenhang in de activiteiten, constateert Trimbos-instituut op basis van onderzoek. Maar losstaande interventies aanbieden is niet effectief. Er is in een gemeente een samenhangend stelsel van preventieve interventies nodig. In een kamerbrief heeft de minister het over een preventie-infrastructuur. Stel er wordt een cursus aangeboden, dan moeten er ook activiteiten worden ondernomen om te zorgen dat de juiste doelgroep wordt bereikt (=toeleiding)

Er zijn twee landelijke programma’s die relevant zijn voor het thema mentale gezondheid: ‘Kansrijke start’ en ‘de gezonde school’. Door daarbij aan te sluiten legt een gemeente meteen een fundament voor een preventie-infrastructuur:

4.1. baby’s en kleuters: kansrijke start

Omdat zowel voor de fysieke als psychische ontwikkeling de eerste 1000 dagen cruciaal zijn[3] is door VWS het programma Kansrijke start gestart.  Op de website www.kansrijkestartnl.nl  staat hoe een compleet preventie-landschap voor kinderen tot 2 jaar en hun ouders eruit zou moeten zien.  Meer dan de helft van de gemeenten doet mee aan het programma, en nog niet alle relevante interventies[4] worden in elke gemeente aangeboden.

4.2. kinderen en jongeren: de gezonde school

De school is voor alle kinderen en jongeren het tweede opvoedmilieu (en voor een aantal misschien wel het eerste). Daarom is volgens hoogleraar kinder en jeugdpsychiatrie Wouter Staal de school een belangrijke omgeving om aan mentale gezondheid te werken.  Zijn stelling “zet het kind niet centraal , kijk vooral naar de omgeving én de interactie met de leerkrachten”, sluit aan bij de bevindingen van veel andere onderzoekers[5]. Voor hen is de school géén vindplaats voor specialistische jeugdhulpverlening, maar een werkplaats  voor de sociaal-emotionele ontwikkeling  van kinderen (en hun opvoeders). Het bevorderen van het welbevinden van leerlingen binnen een positief pedagogisch klimaat verbetert ook de leerprestaties (= cognitieve ontwikkeling) en voorkomt bovendien psychische problemen op latere leeftijd.

Voor ’n structurele effectieve aanpak van mentale gezondheid in het onderwijs is het nodig de aanpak van het programma de gezonde school te volgen en te investeren in vier pijlers: educatie, schoolomgeving, signaleren en beleid. De module welbevinden is een goede basis, maar moet verder worden aangevuld met effectieve interventies, en met interventies buiten het onderwijs. Voor kinderen, jongeren en hun opvoeders is de school een zeer relevante omgeving, maar ook buiten de school moeten interventies worden aangeboden. In elk geval voor kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP), omdat bekend is dat tweederde van de kinderen van ouders met een depressie of angststoornis heeft op 35-jarige leeftijd zelf een depressie of angststoornis of heeft deze gehad.. Een uitgebreid overzicht interventies, voor zowel primair onderwijs, voortgezet onderwijs als (v)mbo en ook interventies buiten het onderwijs, is te vinden op de website http://www.oogvoorpreventie.nu.[6]  Op deze website ook:

1. Aandacht voor noodzakelijke verbindingen tussen de activiteiten in en buiten het onderwijs, tussen sociaal en medisch domein zijn goede verbindingen nodig;

2. Een score per preventie-activiteit,  in hoeverre (volgens mij)de interventies een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de instroom naar jeugdzorg;

3. Bouwstenen voor het opstellen van een plan van aanpak in een gemeente (of regio)

5. Spreek partijen aan op hun verantwoordelijkheden

Als een gemeente, een onderwijsinstelling of een andere organisatie in lokale situatie aan de slag wil met mentale gezondheid van jongeren is naast motivatie ook sturing nodig: wie is waarvoor verantwoordelijk.

Uit een vooronderzoek dat FNO heeft laten doen blijkt dat de verantwoordelijkheden niet glashelder zijn.  Maar er zijn wel enkele wettelijke ankers:

  1. De (wettelijke) verantwoordelijkheden voor preventie op gebied van mentale gezondheid liggen vooral bij gemeenten en onderwijs.  Het Rijk[7]  en de zorgverzekeraar hebben geen rol t.a.v. preventie.
  2. De Wet op primair onderwijs biedt een aanknopingspunt, omdat de school verantwoordelijk is voor sociale veiligheid (o.a.pesten moet voorkomen)
  3. Scholen kunnen worden aangesproken op hun zorgplicht en basisondersteuning. Basisondersteuning is niet wettelijk concreet omschreven[8]. Alle samenwerkende gewone scholen in een regio bepalen samen wat er onder de valt.

De aangewezen plek voor onderwijs en gemeente [9]om afspraken te maken over een samenhangende preventie-infrastructuur is  het Op Overeenstemming Gericht Overleg (ogoo).

Aanbevelingen voor de nieuwe colleges

Gezien deze adviezen zeven aanbevelingen voor een college van B&W dat de veerkracht, het welbevinden, de mentale gezondheid van de jeugd wil versterken (en daarmee de druk op jeugdzorg wil verlichten)

1. Sluit aan bij het programma Kansrijke Start (rek het op totdat een kind 4 jaar is) en stimuleer scholen om mee te doen aan het programma De Gezonde school (module welbevinden). Zo kan gemeente gebruik maken van landelijk ontwikkelde documenten, en financiën. Voor b.v.het aanbieden van Kansrijke Start in elke gemeente is 23 miljoen structureel vrijgemaakt.  Let op: niet alleen wethouder jeugd dit laten trekken, ook wethouder onderwijs, volksgezondheid en sport.

2. In de media aankondigen dat gemeente nieuw beleid voor mentale gezondheid van de jeugd gaat ontwikkelen. Hierdoor aansluiting zoeken met burgerinitiatieven.

3. Aanbieders van jeugdhulp, jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg, ggz  en onderwijs wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de mentale gezondheid van de jeugd. Hen uitnodigen om een gezamenlijke visie te ontwikkelen aansluitend op Kansrijke Start en De Gezonde School.

4. Gezamenlijk inkopen opstarten met de preferente zorgverzekeraar in de gemeente. Alleen bewezen effectieve zorg in kopen en alleen aanbieders contracteren die samenwerken met andere lokale aanbieders.  Zorg ook dat er aandacht is voor e-health. Op www.jongerenhulponline.nl staan alle belangrijke chat, telefoonlijnen, etc voor jongeren, maar daar moeten de jongeren in de lokale situatie wel van op de hoogte worden gebracht.

5. De leidinggevenden van enkel grote zorgaanbieders waarvan bekend is dat zij nieuw beleid willen, uitnodigen om hun grootste probleem te noemen. Daarop beleid maken.

6. Alle GGD’en voeren eens per vier jaar een onderzoek uit naar de gezondheid van de jeugd, de jeugdmonitor. Nodig de GGD uit om aansluitend op de monitor van Kansrijke Start de jeugdmonitor zo in te richten dat daaruit subgroepen van jeugdigen naar voren komen waarvan de mentale gezondheid in het gedrang komt zodat de effectiviteit van de werkzaamheden die in gang worden gezet wordt gevolgd.

7. Zorg voor adequate begeleiding van de lokale samenwerking. VWS  financiert Pharos om lokale coalities Kansrijke Start te begeleiden. Zorgverzekeraars financieren ROS’ en om samenwerking in de eerste lijn te begeleiden. GGD ’en kunnen scholen begeleiden die meedoen aan het programma De Gezonde school.


[1] Caspi, A. & Moffitt, T.E. (2018). All for One and One for All: Mental Disorders in One Dimension. American Journal of Psychiatry. 175. (9), 831-844

[2] Zorggerelateerde preventie, de vierde vorm, laat ik buiten beschouwing omdat het strikt genomen geen preventie is, er is namelijk al sprake van een ziekte.

[3] De eerste 1000 dagen. Tessa Roseboom. De tijdstroom,utrecht,2018.

[4] De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s. Advies gezondheidraad 2018.

[5]  O.a. Mia Kosters, hans koot en marcel van der wal. Benut de kansen voor preventie in de jeugdzorg beter.

En: Mulloy, M.A., & Weist, M.D. (2013). Implementing a Public Mental Health Framework within Schools”. In: Public Mental Health. Knifton, L. & Quinn, N.(eds). New York: McGraw-Hill.

En: Lammers, J. (2016).  Bevorderen van het psychisch welbevinden op school: wat werkt? Utrecht: Trimbos-
instituut/Pharos

[6] Er is o.a .gebruik gemaakt van een overzicht van het Trimbos-instituut

[7] De verwachting is dat er een Nationaal preventieakkoord mentale gezondheid komt

[8] In een brief aan de kamer over “verbeteraanpak passend onderwijs en route naar inclusiever onderwijs” geeft de minister aan dat er een landelijke norm voor basisondersteuning” komt

[9] Krachtens de Wet publieke gezondheid, de jeugdwet en de WMO

Kansrijke Start als voorloper van nieuw preventiebeleid

Door Paul van der Velpen.

De eerste 1000 dagen van een kind, met start in de baarmoeder, is cruciaal voor de verdere ontwikkeling. Om (aanstaande) kwetsbare ouders  te helpen hun kind zo goed mogelijk hun leven te starten is VWS in 2018  gestart met het programma Kansrijke Start. Paul van der Velpen kent het programma, en als hij de recente kamerbrief over preventie leest blijkt het een voorloper van het nieuwe preventiebeleid.

Kenmerken Kansrijke Start

Allereerst de sturing. Kansrijke Start is een programma, dat op landelijk niveau wordt gestuurd door VWS in samenspraak met een breed samengestelde landelijke coalitie. Er zijn concrete doelen opgesteld en het programma wordt gemonitord door het RIVM. Doelen zijn uitgewerkt in 15 concrete indicatoren die zowel zijn gericht op het proces (o.a. hoeveel lokale coalities zijn er gevormd) , de interventies (o.a. hoeveel gemeenten bieden VoorZorg aan), als inhoudelijke effecten (o.a. hoeveel uithuisplaatsingen, hoeveel kinderen met overgewicht). De doelen met de monitoring bieden alle betrokkenen een gemeenschappelijke focus.

Een lokale coalitie Kansrijke Start is een samenwerking tussen betrokken professionals uit het sociale domein (o.a. jeugdgezondheidszorg, welzijn, schuldhulpverlening, werk & inkomen en huisvesting) en professionals uit het medische domein (o.a. verloskundigen, gynaecologen en kraamzorg, huisartsen en de volwassenen GGZ). De lokale coalitie maakt gezamenlijke afspraken over het eerder bereiken van kwetsbare ouders, over signalering, doorverwijzing en over hoe begeleiding rond kwetsbare gezinnen voor en tijdens de zwangerschap en na de geboorte, verbeterd kan worden. Centraal hierbij staan de wensen en behoeften van ervaringsdeskundigen

Het programma deelt het zorg- en hulplandschap op in drie zones:

1.de basiszorg, zoals huisartsenzorg, geboortezorg, kraamzorg, jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus).  Een deel wordt gefinancierd door zorgverzekeraars (zorgverzekeringswet), een ander deel door gemeenten (wet publieke gezondheid). Het wordt aangeboden aan de totale doelgroep (aanstaande) ouders, wel of niet kwetsbaar.

2. aan circa 15% van de betrokkenen wordt veelal tijdelijk,  naast de basiszorg, een steuntje in de rug geboden. Daartoe behoren o.a. stevig ouderschap en home-start (kwetsbare ouders worden ondersteund door andere ouders). Deze interventies worden gefinancierd door gemeenten, maar worden nog niet in alle gemeenten aangeboden.

3.Voor een heel klein groepje (tussen de 0,5 en 3%) is nog extra steun nodig. Dit kan tijdelijk zijn, maar ook structureel. Zoals VoorZorg en activiteiten in kader van de kinderbescherming. Ook deze activiteiten worden betaald door gemeenten, maar niet allemaal in alle gemeenten aangeboden.

Binnen het programma wordt hard gewerkt aan goede afstemming tussen de instellingen. Om te zorgen dat de juiste hulp op de juiste plek komt moeten er in elke lokale coalitie antwoorden gevonden worden op de volgende  cruciale vragen:

1.Realiseren we de doelen?

2.is het zorg- en hulplandschap in de regio compleet?

3.zijn de onderdelen in het landschap, vanuit de klanten gezien, goed op elkaar aangesloten?

4.bereiken we in voldoende mate de juiste doelgroepen?

Bouwstenen preventiebeleid in de Kamerbrief.

De  kamerbrief “bouwstenen voor een fundament onder toekomstig preventiebeleid” van 7 juli j.l. richt zich op een breed scala van thema’s. Van overgewicht tot mentale gezondheid. Opvallend is dat de kenmerken van het programma Kansrijke Start volstrekt overeen komen met de visie die in deze kamerbrief van 16 pagina’s wordt geschetst. Ofschoon het programma Kansrijke Start niet expliciet wordt genoemd.

Contouren van een toekomstig preventiebeleid

Wie beleid en uitvoering van het programma Kansrijke Start beschouwt en de kamerbrief leest ziet de volgende contouren van  een toekomstig preventiebeleid:

1.In de Kamerbrief wordt het verankeren van landelijke gezondheidsdoelen gezien als één van de bouwstenen. In een andere bouwsteen wordt aangegeven wat de inhoud van zo’n landelijk gezondheidsdoel zou moeten zijn: “verminderen van gezondheidsachterstanden met een brede aanpak over domeinen heen”. Dit sluit ook aan bij een document dat door meerdere ministeries twee jaar geleden is uitgebracht en aan de Kamer is gestuurd. “Gezondheid en zorg” wordt als één van de vier top-sectoren beschouwd en als missie wordt geformuleerd: In 2040 leven alle Nederlanders tenminste vijf jaar langer in goede gezondheid, en zijn de gezondheidsverschillen tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% afgenomen.

In programma Kansrijke Start wordt ook doelgericht gewerkt. De algemene missie is “het bieden van een Kansrijke Start voor kinderen in kwetsbare gezinnen”, maar dat is samen met betrokkenen uitgewerkt in 15 concrete indicatoren die middels een monitor (dashboard) worden gevolgd door het RIVM.

2.Er worden meer zaken wettelijk vastgelegd. In de kamerbrief wordt “invulling van plicht tot gezondheidsbevordering in de wet” beschouwd als tweede bouwsteen, omdat overheden wettelijk mogelijkheden nodig hebben om te sturen bijvoorbeeld om een gezonde fysieke voedselomgeving in te richten. Ook moet er, volgens de kamerbrief, meer experimenteerruimte komen in de wet voor zorgverzekeraars voor nieuwe initiatieven op het snijvlak van selectieve en geïndiceerde preventie. Voor wat betreft Kansrijke Start wordt gewerkt aan duurzame borging. Onlangs is door de Tweede Kamer besloten om één activiteit (prenataal huisbezoek jeugdgezondheidszorg) dat de afgelopen jaren veelal is wegbezuinigd wettelijk vast te leggen.

3.Tot nu toe was VWS vooral bezig om taken naar gemeenten te schuiven. Ten aanzien van Kansrijke Start is gekozen voor een programmatische samenwerking tussen Rijk, gemeenten, zorgverzekeraars, organisaties en beroepsverenigingen. “Faciliteren van regionale en lokale aanpak vanuit het Rijk”, wordt in de kamerbrief genoemd als derde bouwsteen. Bij Kansrijke Start financiert het Rijk de begeleiding van lokale coalities. Regionale samenwerking gaat niet vanzelf, kost geld, moet gefaciliteerd worden. Gefinancierd door het rijk

4.Het inzetten op losse interventies heeft geen zin. Lokale coalities Kansrijke Start zijn gericht op het verbinden met interventies tot een sluitend aanbod, waarbinnen diverse klantroutes mogelijk zijn zodat de juiste doelgroep wordt bereikt met de juiste interventie. In de kamerbrief wordt herhaaldelijk gesproken over het bouwen van een preventie-infrastructuur (soms regionale preventie-infrastructuur of  basisinfrastructuur genoemd). In de kamerbrief wordt dit gezien als een gezamenlijke inspanningvan VWS, VNG,GGD GHOR en ZN)

5.De financiering van preventie is op dit moment een fikse hobbel. Niet alleen het geringe budget, worden veel interventies niet duurzaam gefinancierd, maar ook het “wrong pocket” probleem is weerbarstig. Als investeringen van partij X voordelen opleveren voor partij Y, zal X niet gaan investeren. Daarom werken binnen Kansrijke Start gemeenten en zorgverzekeraars samen, maar in de kamerbrief kondigt VWS verdergaande stappen aan: een financieringsvorm die dienstbaar is aan de inzet op preventiebeleid en de regionale samenwerking; geoormerkte en duurzame financiering van de samenwerkingsstructuur en van interventies.

6.Een belangrijke les is om effectiviteitsstudies zo snel mogelijk te starten bij een nieuwe preventiemaatregel. Maar, aldus de kamerbrief, de huidige kennisinfrastructuur, waarin de samenwerking en uitwisseling van bestaande kennis tussen het RIVM, de GGD en gemeenten een belangrijke schakel vormt, verdient versterking.

7.In de kamerbrief wordt, zoals in veel recente beleidsstukken, gesproken over regionale samenwerking. Binnen Kansrijke Start wordt gewerkt met lokale, regionale coalities..

8.Prijs, marketing en aanbod/verkoop het meest effectief om gezond gedrag te beïnvloeden en daarmee overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik terug te dringen, staat er in de kamerbrief. Dit is een belangrijke aanvulling op het preventiebeleid van de afgelopen 20 jaar, dat vooral was gericht op individuele verantwoordelijkheid en leefstijl.

9. In de kamerbrief wordt in mijn ogen één belangrijk punt niet genoemd: digitale interventies en digitale uitwisseling van data. Beide zaken kunnen niet bij 352 gemeenten worden neergelegd, zelf niet bij 25 regio’s. Hier zal landelijk op gestuurd moeten worden, binnen een programma duidelijk verbonden met de fysieke uitvoering. Binnen Kansrijke Start gebeurt dat gedeeltelijk, met het programma babyconnect wordt digitale gegevensuitwisseling verbeterd.

Tot slot

Vergelijking van de opzet van “Kansrijke Start” met  de recente kamerbrief laat zien dat de contouren voor een nieuw preventiebeleid zich helder af lijken te tekenen. Zo concreet als “Kansrijke Start” nu al is, zo concreet zou dat preventiebeleid zich in de komende regeerperiode kunnen ontvouwen. Er zijn weliswaar nog keuzes te maken en hobbels te nemen, o.a. besluiten wie nu waar precies voor verantwoordelijk is en hoe sturing en financiering daadwerkelijk plaatsvindt, maar door de oogharen is een nieuw preventiebeleid te ontwaren.

Nabeschouwing Congres ‘Vroeg begonnen, veel gewonnen’

Het gaat goed met de Nederlandse jeugd blijkt uit veel cijfers. Tegelijkertijd dreigt een op tien jongeren overboord te slaan en verloren te raken. Behalve meer budget voor hulp en preventie, vraagt aanpak van dit probleem vooral veel durf, inhoudelijke moed en oprecht vertrouwen in ouders en kinderen.

Probleem- en diagnosegestuurde aanpak

Het gaat goed en het gaat niet goed met onze jeugd. Niet goed gaat het met de jeugdhulp in Nederland. Door een probleem- en diagnosegestuurde aanpak worden veel te veel jongeren de specialistische jeugdzorg ingejaagd. Het aantal jongeren dat daar een beroep op doet, is sinds de eeuwwisseling verdubbeld tot ruim 400.000 nu. Er wordt echt samengewerkt, maar er is ook een enorme administratieve belasting. De transitie van de jeugdzorg lijkt deze trend nog niet te kunnen keren.

Positieve cijfers

Andere (cijfer)signalen staan gelukkig wel op groen: de jeugd is alsmaar gezonder, gelukkiger, succesvoller en beter opgeleid. Europees gezien doet de Nederlandse jeugd het prima. Bijna altijd staan ze in de top vijf.

Langetermijnvisie en lef

Er is kortom een merkwaardige, maar ook verontrustende discrepantie gaande. Waar het aan de ene kant goed gaat met de Nederlandse jeugd, dreigt tegelijk een groot aantal van hen – Prof. Van Yperen sprak al over een op tien – overboord te slaan en verloren te raken. Dit vraagt om een totaal andere reactie dan de huidige roep om meer budget voor nog meer specialistische zorg: er moet geld naar de voorkant! Maar dat vraagt lef en een langetermijnvisie.

Preventie loont

Tijdens het congres Vroeg begonnen, veel gewonnen!’ van de Guus Schrijvers Academie en de JeugdZaak op 17 mei in Utrecht, waren daarvan de eerste tekenen zichtbaar. Hoogleraar Tessa Roosenboom poneerde de stelling dat niets beter werkt dan vroege preventie. Zij verwees hierbij onder meer naar Heckman’s studie over economisch rendement van preventieve aanpakken.

Goede voorbeelden

Steun op maat voor alle kinderen en ouders in de eerste 1.000 dagen, opdat elk kind een kansrijke start krijgt. Tessa Roseboom gaf diverse voorbeelden van rendabele en effectieve preventieve ingrepen hiervoor. Zij deed dit samen met onder meer verloskundige Katja van Groesen, de Apeldoornse huisarts Martin Dieleman, orthopedagoge Saskia Blom, jeugdarts Mascha Kamphuis en jeugdverpleegkundige Liesbeth Staal. Talloze goede voorbeelden passeerden de revue op 17 mei. Van Centering Pregnancy tot VoorZorg. Van de SPARK tot de gehoorscreening en van het preventief conceptieconsult tot wraparound care, of de Vlaamse Huizen van het Kind.

Participatie en samenwerking

Vroegtijdig echt doen wat nodig is vanuit een preventief ondersteunende beroepshouding die ouders in hun kracht zet, biedt een positief tegenwicht aan de toenemende problematisering van de Nederlandse jeugd. Dat daarvoor budget nodig is, spreekt voor zich. Wethouder Marcelle Hendrickx van Tilburg liet in een inspirerende voordracht zien hoe daar vanuit haar gemeente aan gewerkt wordt, door de bevolking -waar dat maar mogelijk is- erbij te betrekken. Participatie is dan niet alleen een naamwoord, maar vooral een werkwoord, dat verwijst naar de noodzakelijke samenwerking van beleid (gemeente), uitvoerders (professionals) en gebruikers (ouders, patiënten, burgers).

Vroeg is niet vroeg genoeg

Onder het motto “vroeg is niet vroeg genoeg” bevordert men in Tilburg een kansrijke start voor alle kinderen. Los van je postcode en al voorafgaande aan de zwangerschap. Steeds is daarbij de vraag:

  1. Wat kan ik zelf doen als ouder, kind, professional of beleidsmaker?
  2. Als ik niets kan, wie kan ik dan inschakelen om iets te doen?
Normaliseren van opvoed- en opgroeiproblemen

Bovenstaande vragen mogen en moeten altijd gesteld worden, opdat professionele en persoonlijke handelingsverlegenheid verdwijnt. En het nodeloos verwijzen en doorschuiven van cliënten afneemt. Daarmee wordt het ongewenst shoppen van cliënten in de jeugdzorg tegen gegaan en kan het normaliseren van opvoed- en opgroeiproblemen beginnen. Dit indringende appèl werd door de zaal met enthousiasme ontvangen. Een ding is hierbij duidelijk: dat vraagt behalve budget voor de basisvoorzieningen en preventieve instanties vooral veel durf, inhoudelijke moed en een oprecht vertrouwen in ouders en kinderen.

Bert Prinsen, senior-adviseur de JeugdZaak

NCJ en Nederlands Jeugdinstituut op congres ‘Vroeg begonnen, veel gewonnen!’

Op het congres ‘Vroeg begonnen, veel gewonnen!’ op 17 mei vertellen vier flitspresentatoren over nieuwe innovaties, projecten en initiatieven om (alle) kinderen in de eerste 1.000 dagen een goede start te bieden.

Jeugdhulp op het goede pad

Prof. Jo Hermanns is Emeritus hoogleraar opvoedkunde bij de Universiteit van Amsterdam en onafhankelijk adviseur jeugdbeleid en jeugdhulp. Hij ontwierp in 2007 de Centra voor Jeugd en Gezin en blikt op het jeugdpreventiecongres kort terug hierop en kijkt vooruit: Wat gaat goed en wat kan beter in de hulpverlening aan de allerkleinsten en hun ouders? Zijn er ondanks herstructureringen en bezuinigingen toch boeiende inhoudelijke innovaties tot stand gekomen? Hermanns is positief gestemd: een aantal recente innovaties pakken goed uit in de praktijk.

Gemeenten aan de slag met opvoeden en ouderschap

De tweede flitspresentatie op het congres over een kansrijke start voor de allerkleinste wordt verzorg door het Nederlands Jeugdinstituut. Su’en Verweij-Kwok en Esther van Beekhoven zijn respectievelijk adviseur en projectleider aldaar. Zij gaan in op het feit dat (aanstaande) ouders tijdens de eerste 1.000 dagen van hun kind zeer ontvankelijker zijn voor informatie en kennis over opvoeden en ouderschap. Ze zijn vaak onzeker en hebben veel (praktische) vragen. Laagdrempelige steun in deze periode is belangrijk om het zelfvertrouwen en de eigen kracht van gezinnen te versterken. Daarom presenteren zij aan de congresdeelnemers vijf tips van gemeenten om laagdrempelige en daadkrachtige steun bij opvoeden en ouderschap te realiseren.

De preventiematrix

Gemeenten, zijn tegenwoordig verantwoordelijk voor de uitvoering van veel wetten. Zij zijn daarbij op zoek naar manieren om invulling te geven aan een duurzaam preventiebeleid. Een landelijke werkgroep ontwikkelde een concrete aanpak daarvoor: de preventiematrix. Marga Beckers is adviseur bij het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). In haar presentatie op het congres vertelt zij hoe de preventiematrix helpt bij het in- en overzichtelijk maken van activiteiten en interventies die een gemeente heeft voor verschillende doelgroepen. Daarbij wordt meteen duidelijk welke onderwerpen of doelgroepen nog aandacht nodig hebben. De matrix kan op verschillende manieren worden gebruikt door gemeenten en/of professionals, eventueel samen met burgers.

Nieuwe verloskundige zorg

Katja van Groesen, is voorzitter van CenteringPregnancy. Zij houdt de vierde flitspresentatie op het congres en vertelt: ‘In Nederland bestaat verloskundige zorg tijdens de zwangerschap doorgaans uit een eerste individueel consult waar de anamnese wordt afgenomen, gevolgd door ongeveer twaalf korte, individuele consulten. Dat kan ook anders: Bij CenteringPregnancy vinden de vervolgcontroles na het eerste individuele amanese-consult niet individueel, maar aan een groep zwangere vrouwen aangeboden. Tijdens zo’n sessie wordt de medische zorg, zoals controle van de bloeddruk en de groei van de baby, gecombineerd met voorlichting, uitwisselen van kennis en ervaringen, het leren van gezondheidsvaardigheden en het stimuleren van onderlinge ondersteuning.

Langere consulten

Elke groep zwangeren komt tien keer bij elkaar en word begeleid door twee vaste personen: een verloskundige en een andere professional uit de gezondheidszorg. De groepsbijeenkomsten duren veel langer (120 minuten) dan het gangbare individueel consult (gemiddeld 15 minuten). Daardoor heeft de zorgverlener meert tijd om de factoren te bespreken die van invloed zijn op de zwangerschap en de gezondheid van moeder en kind.

kansrijke start

Naast deze vier flitspresentaties komen nog tal van andere recente interventies, projecten en ontwikkelingen aan bod om alle kinderen een kansrijke start te bieden. Wil jij de meest recente kennis daarover opdoen en kunnen toepassen? Werk je in de geboortezorg, de jeugdgezondheidszorg of de jeugdzorg? Werk je op de afdeling Jeugdzaken van een gemeente? Klik dan hier, lees het programma en meld je aan.

Auteur ‘Eerste 1.000 dagen’ opent congres over kansrijke start kinderen

17 mei houdt prof. Tessa Roseboom de openingsvoordracht op het congres Vroeg Begonnen, veel gewonnen. Zij legt uit waarom geboortezorg zo belangrijk is voor de gezondheid op latere leeftijd. Bij wijze van voorbeschouwing op het congres vroeg ik Pamela Jacobs, medewerker bij adviesbureau De Jeugdzaak, om een recensie te schrijven over Rosebooms boek De eerste 1.000 dagen.

Tessa Roseboom, De eerste 1000 dagen, het fundamentele belang van een goed begin vanuit biologisch, medisch en maatschappelijk perspectief, De Tijdstroom uitgeverij, Utrecht, 2018

Samenvatting

In tien hoofdstukken en 182 pagina’s geeft Roseboom op bondige wijze een overzicht van factoren die rondom de geboorte van invloed kunnen zijn op de gezondheid en het welzijn op latere leeftijd. Het boek laat goed zien dat het een samenspel is tussen sociaaleconomische en biologische factoren. Roseboom wil dat gemeenten, zorgprofessionals en zorgverzekeraars beter gaan samenwerken, om een integraal preventiebeleid te ontwikkelen. Het boek laat zien welke factoren de eerste 1.000 dagen heeft op ziektes op latere leeftijd. Artsen en andere zorgverleners hebben na dit boek meer handvatten om het ontstaan van ziekten bij volwassenen te kunnen verklaren.

Doelgroep

De artikelen die worden aangehaald hebben over het algemeen een internationaal karakter. Dit maakt het boek onder meer interessant voor professionals die zich inzetten voor de gezondheid van inwoners uit lagere sociale klassen. Een Engelse uitgave van dit boek zou geen slecht idee zijn. Het vergt nog wel wat werk om een vertaling te maken naar de Nederlandse situatie. Er is een scala aan preventiemethodes, maar welke risico’s zijn het meest urgent? Een vraag die bij mij opkwam voor de auteur: als zij minister van volksgezondheid zou zijn en een preventieprogramma zou ontwikkelen, waarop zou zijn dan de nadruk leggen?

Indeling boek

De indeling is interessant, maar door de gekozen opdeling mis je soms de holistische kijk en de samenhang van factoren. Denk bijvoorbeeld aan een concept zoals positieve gezondheid van Machteld Huber. Dat zou meer handvatten geven voor mensen die zich met jeugdpreventie bezighouden.

Wetenschappelijke onderbouwing

Daarnaast trek ik de artikelen die ze heeft gebruikt soms in twijfel. De beweringen die zij doet, zijn niet allemaal evengoed onderbouwd (ontbreken van referenties). Ze drukt verhoogde en verlaagde kans niet uit in absolute en relatieve waarden. Dit is lastig om te doen, maar het biedt hierdoor geen concrete aangrijpingspunten. Ik weet namelijk niet welke factoren bepalend zijn en welke factoren minder van invloed zijn.

Vormgeving

Het boek bevat veel illustraties, die soms ook erg nuttig zijn. Die zijn echter wel in het Engels. Je zou nog meer met illustraties kunnen doen, bijvoorbeeld figuren gebruiken die de tekst samenvatten. Keynotes en een kort overzicht wat per hoofdstuk is beschreven zou ook helpen voor de leesbaarheid. Dan is het boek denk ik ook veel beter te gebruiken voor beleidsontwikkelaars.

Preventieve interventies

Tot zover recensent Pamela Jacobs van De jeugdzaak. Het boek verkoopt overigens uitstekend en is een bestseller. Roseboom benoemt op 17 mei in haar voordracht eerst de conclusies van haar boek. Daarna doet zij beleidsvoorstellen en slaat daarmee een brug naar de vele innovaties die later op de congresdag de revue passeren.

Wil jij in één dag op de hoogte raken van het waarom van vroegtijdige preventieve interventies? Wil jij de meest recente kennis daarover opdoen en kunnen toepassen? Werk je in de geboortezorg, de jeugdgezondheidszorg of de jeugdzorg? Werk je op de afdeling Jeugdzaken van een gemeente? Klik dan hier, lees het programma en meld je aan.

Kansrijke start voor elk kind: het kan!

Ieder kind verdient de best mogelijke start en een optimale kans op een goede toekomst. De eerste 1.000 dagen van een kind zijn cruciaal hierbij. De komende jaren stelt het Ministerie van VWS 41 miljoen euro beschikbaar via het Actieprogramma Kansrijke Start. Dat geld is bestemd voor projecten gericht op kinderen met een minder-kansrijke start.

Vroeg begonnen, veel gewonnen

Samen met de Jeugdzaak organiseert de Guus Schrijvers Academie een congres over de eerste 1.000 dagen met als titel: Vroeg begonnen, veel gewonnen! Dat vindt plaats op 17 mei in Utrecht. Hieronder volgt een bespreking van het programma Kansrijke Start als voorbeschouwing op dit congres.

Kwetsbare gezinnen

De gezondheid van een kind voor, tijdens en na de geboorte blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van problemen op latere leeftijd. Zowel fysiek als mentaal. Met deze zinnen begint het actieprogramma Kansrijke start dat september 2018 uitkwam. Enkele cijfers: In 2017 zijn 167.595 kinderen geboren. Circa 0,5-1% van de kinderen (tussen de 800 en 1.700 per jaar) wordt geboren in (zeer) kwetsbare gezinnen. Zij lopen het risico om uit huis geplaatst te worden. Circa 14% van de kinderen (bijna 25.000 per jaar) heeft geen goede start bij de geboorte door vroeggeboorte, een te laag geboortegewicht of een combinatie daarvan.

Problemen op latere leeftijd

Kinderen met een valse start bij de geboorte krijgen later vaker groei- en (psychische) ontwikkelingsproblemen. Ook hebben ze vaker last van suikerziekte, hart- en vaatziekten en overgewicht. De meest recente geboortecijfers laten gelukkig zien dat er flinke winst geboekt is. De babysterfte in Nederland (vanaf 22 weken zwangerschap tot en met 28 dagen na de geboorte) is tussen 2010 en 2016 gedaald met bijna 20%, van 9,0 per 1.000 baby’s in 2010 naar 7,3 per 1.000 in 2016.

Eerste 1.000 dagen

Tessa Roseboom, hoogleraar Vroege ontwikkeling en gezondheid, doet onderzoek naar de eerste 1.000 dagen. Zij spreekt op het congres op 17 mei. Zij zegt hierover: ‘De ontwikkeling die we doormaken van de eerste cel tot aan tweejarige peuter is fenomenaal en vormt ons voor een belangrijk deel tot wie we zijn. In geen enkele andere periode in het leven worden zo veel mijlpalen bereikt. Alle organen worden aangelegd, onze afweer wordt opgebouwd, we hechten ons aan anderen, we leren kruipen, staan en lopen, we leren eten en drinken, we leren communiceren, spreken onze eerste woordjes, en leren essentiële levenslessen over oorzaak en gevolg. Op dit fundament bouwen we de rest van ons leven. Deze periode is dan ook cruciaal voor een goede ontwikkeling van jonge kinderen, hun gezondheid op volwassen leeftijd en de gezondheid van volgende generaties. Als je deze periode niet goed doorloopt, dan is het alsof je een valse start maakt.’

Ondersteuning kwetsbare ouders

Mei 2018 heeft de Gezondheidsraad het advies De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s uitgebracht. Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is het cruciaal dat het kind een goede start maakt in de eerste 1000 dagen, zo stelt de Gezondheidsraad. Die start bestaat uit een gezonde zwangerschap, zo min mogelijk negatieve jeugdervaringen en ouders die in staat zijn om sensitief te reageren op het kind. Daarom moeten met name kwetsbare ouders passende ondersteuning krijgen, gericht op het wegnemen van stress en op het bevorderen van sensitief ouderschap. Daarnaast is het belangrijk om kinderen van kwetsbare ouders zo goed mogelijk te ondersteunen.

Actieprogramma Stevige Start

In Rotterdam registreerden professionals en gemeente in verschillende achterstandsbuurten en -wijken meer vroeggeboorten, meer baby’s met een te laag geboortegewicht en een hogere babysterfte, dan in andere wijken van de stad. Verloskundigen merkten dat meer aanstaande moeders sociale ondersteuning nodig hadden. Ze zagen tegelijkertijd onvoldoende aansluiting tussen het medische en het sociale domein en misten duidelijke zorgpaden. Er was een stijging van huiselijk geweld en een toename van het aantal uithuisplaatsingen. Daarom ontwierp Rotterdam in 2016 samen met de professionals in de stad het programma Stevige Start, om meer kinderen in Rotterdam gezond ter wereld te laten komen en optimale ontwikkelingskansen te bieden.

Voorbeeldfunctie

Hanneke de Graaf van het Erasmus MC werkt al tien jaar met hart en ziel aan dit en andere Rotterdamse preventieprogramma’s. Op het congres 17 mei vertelt zij over de grote betekenis van dit project voor de gezondheid van de allerkleinsten in Rotterdam. Ook geeft zij aan hoe dit project als voorbeeld kan dienen voor andere steden.

Andere preventieprogramma’s

Het actieprogramma Kansrijke Start heeft tot doel om kinderen een kansrijke start te geven. Andere actieprogramma’s richten zich op andere levensfasen van kinderen. Zo draait Zorg voor de Jeugd om het verbeteren van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, zodat kinderen, jongeren en ouders op tijd passende hulp ontvangen. Het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis richt zich op het eerder en beter signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en op het stoppen en duurzaam oplossen ervan om de schade te beperken. Scheiden zonder Schade wil schade bij kinderen als gevolg van (huwelijks)scheidingen van hun ouders tegengaan. Het Nationaal Preventieakkoord richt zich op specifieke thema’s zoals roken en alcohol, die eveneens invloed kunnen hebben op de eerste 1000 dagen van kinderen. Het traject Preventie en ondersteuning rondom onbedoelde (tiener)zwangerschappen draagt bij aan het verminderen van dergelijke zwangerschappen.

Nieuwe interventies

De activiteiten van Kansrijke Start zijn geordend naar drie lijnen: Vòòr de zwangerschap, tijdens de zwangerschap en na de geboorte. Bij elke actielijn staan de volgende zaken centraal: Het vormen van coalities van burgers en professionals (1), het maken van een perinatale atlas zodat duidelijk is in welke wijk de grootste problemen zich voordoen (2) en (3) het maken van een menukaart van interventies die werken zoals VoorZorg, Samen Starten en Stevig Ouderschap. De nieuwste versies van deze interventies komen op het congres Vroeg begonnen, veel gewonnen op 17 mei uitgebreid aan de orde in diverse parallelsessies.

Voorbeelden uit de praktijk

Ook de besteding van de €41 miljoen voor het genoemde actieprogramma komt aan bod op het congres. Marcelle Hendrickx (Wethouder Gemeente Tilburg) en Mascha Kamphuis (oud-voorzitter AJN Jeugdartsen Nederland en nauw betrokken bij het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling) houden plenaire voordrachten over een Kansrijke Starten geven voorbeelden van actielijnen, coalities, menukaarten en interventies die werken.

Meepraten en meedenken

Naast plenaire sprekers zijn er parallelsessies, workshops en flitspresentaties over diverse medische en sociale onderwerpen. Van interessante innovatieve projecten zoals Het huis van het Kind in Vlaanderen en SPARK tot het verhogen van de vaccinatiegraad. Wil je in een dag op de hoogte raken van alle actuele ontwikkelingen rond preventie in de eerste 1.000 dagen? Wil je actief meepraten en meedenken over een kansrijke start voor de allerkleinsten? En wil je inspirerende collega’s en andere professionals ontmoeten? Bekijk dan hier het uitgebreide programma en de sprekers en meld je aan.