Gezondheid en welzijn van de Nederlandse jeugd behoren tot de beste ter wereld, zo blijkt keer op keer uit vergelijkend onderzoek van de WHO en UNICEF. Toch nam de laatste jaren de vraag naar jeugd-ggz, ondersteuning en speciaal onderwijs enorm toe. Het ombuigen van deze trend lukt niet door alleen alle jeugdhulp te decentraliseren naar de gemeenten. Gemeenten moeten innoveren, zowel inhoudelijk, digitaal als financieel. En tegelijkertijd.
Het jeugdstelsel staat voor de vraag of het mogelijk is de kosten van ondersteuning en zorg te verlagen met behoud van welzijn en gezondheid van de burger én kwaliteit van zorg. Dat kan als gemeenten drie innovaties tegelijk oppakken:
- professionele zorgpaden ontwerpen;
- het jeugdstelsel digitaliseren;
- werken met ‘beleidsvolle’ financiële prikkels die kwaliteit van zorg en doelmatigheid bevorderen.
Zorgpaden
Bij innovatieve zorgverlening staat het werken met doelgroepen en van daaruit standaardisering van zorgpaden centraal. Standaardisering met behoud van maatwerk staat hoog op de zorgagenda. Dat is echter niet het geval in de wijk- en jeugdteams. Daar is de doelgroepbenadering vloeken in de kerk. Een zorgpad begint met een beslisboom die de vraag beantwoordt: wie heeft toch zorg nodig nadat de eigen kracht en het onderlinge hulpbetoon uitgeput zijn? Gemeentebestuurders zouden professionals moeten vragen om die zorgpaden-als-het-niet-anders-kan te ontwikkelen.
Digitalisering
Tegelijkertijd moet de digitalisering sterk verbeteren. Want de gegevens van de wijk- en jeugdteams moeten gemakkelijk door naar de gespecialiseerde jeugdhulp en de jeugd-ggz. Anders doen die dubbel werk. Vele jeugdigen willen blended hulpverlening: een beetje via het internet en een beetje face-to-face. Voor professionals is een dynamische digitale sociale kaart van belang, die altijd up-to-date is. En wethouders en raadsleden moeten tijdig kwantitatieve rapportages krijgen over welzijn en gezondheid in hun wijken, dorpen en steden.
Financiële prikkels
Beleidsvolle financiële prikkels stimuleren wijkteams en zorgverleners om gezondheid te bevorderen, kwaliteit van zorg te verbeteren en kosten constant te houden. Daarvoor heb ik het ‘Cappuccinomodel’ bedacht. Dat houdt in dat wijkteams werken met een eigen budget voor de wijk, een soort basisbedrag. Dat is de eerste laag van het Cappuccinomodel: de koffie. Daarbovenop komt een klein bedrag per contact met burgers, om wachtlijsten te voorkomen. Dat lijkt op het lage huisartsentarief van 9 euro per consult. Dit is de tweede laag: de melk. Verder kunnen gemeentebestuurders overwegen de transformatiekosten van innovaties apart te betalen. Want het ontwerpen en invoeren van een zorgpad, het inrichten van een wijktoegangsteam of het schrijven van software voor een digitale sociale kaart vraagt investeringen: de kost gaat voor de baat uit. Die aparte bekostiging van innovaties vormt de derde laag van het Cappuccinomodel: het toefje room.
Nu de bestuurlijke decentralisaties achter de rug zijn, is er ruimte voor gelijktijdige en samenhangende inhoudelijke, digitale en financiële innovaties. Mijn nieuwe boek Zorginnovatie volgens het Cappuccinomodel gaat over deze drie innovaties. Ik kom nahet lezen van vele artikelen tot de theorie dat alleen parallelle, gelijktijdige innovaties werken en zich snel verspreiden.
Beste lezer, klopt mijn theorie? Doe jij aan inhoudelijke innovatie zonder digitale en financiële innovatie, en werkt dat? Of doe je aan gelijktijdige innovatie? En hoe werkt dat? Graag hoor ik een reactie van jou. Ik ben altijd bereid mijn studeerkamerkennis in te ruilen voor een betere theorie.
Dit artikel is ook gepubliceerd op het blog van Kennisnet Jeugd.
Innovatie is in elke sector belangrijk. Zo ook in de jeugdhulp. Er is meer personeel nodig en dat personeel moet ook getraind zij met de kennis die wij vandaag hebben.