Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Leren van de buren: integrale ouderenzorg

Overal in Europa is sprake van vergrijzing. Overal in Europa is de vraag wat ouderen willen. Overal in Europa zoekt men naar verbeteringen in de ouderenzorg. In haar proefschrift beschrijft Annerieke Stoop de pogingen in diverse Europese landen om integrale ouderenzorg te verbeteren. Dat valt nog niet mee. Het ontbreekt aan veel kennis, zo constateert ze.

Het proefschrift van Stoop gaat over integrale ouderenzorg. Zorg die te maken heeft met de fysieke, cognitieve, mentale en sociale situatie van ouderen. Ze gebruikt daarbij perspectieven van zorgverleners en ouderen zelf.

Gezondheidssituatie verschilt

Stoop laat zien dat de gezondheidssituatie van ouderen in diverse Europese landen behoorlijk verschilt. In grote lijnen kennen ouderen in Italië de meeste beperkingen en die in Nederland de minste. Dat komt door de verschillen in toegang en financiering van de ouderenzorg (community care and long term care) en de rol van de familie. In alle Europese landen vinden ouderen dezelfde dingen belangrijk: mobiliteit, een gezond verstand, wonen in een geschikte woning en een sociaal netwerk. En iedereen vindt het ook fijn om dat zelf te kunnen regelen. Maar wat dit concreet betekent voor zorg en ondersteuning, daar hebben ouderen en zorgverleners verschillende beelden bij.

Diverse initiatieven

In alle Europese landen probeert men de zorg voor ouderen meer persoonsgericht en integraal te maken. Er zijn zeer veel verschillende initiatieven. Stoop laat dat zien aan de hand van enkele EU-programma’s. De uitdagingen in de landen zijn vergelijkbaar. Het gaat overal over samenwerking en afstemming tussen verschillende disciplines. In alle landen spelen vraagstukken rond competenties, motivatie en werkdruk. Altijd is goede communicatie en informatie-uitwisseling een issue. Overal zoekt men naar wat persoonsgericht werken nu feitelijk is. Tenslotte worstelt iedereen met goede financiering en ondersteuning van integrale ouderenzorg.

Persoonsgericht werk

Stoop concentreert zich op verbeteringen van het persoonsgericht werken. Wat is daarvoor nodig? Ze noemt de volgende aandachtspunten.

Allereerst is het van belang om helderheid te hebben over de inrichting van zorgprocessen. Om dat duidelijk te krijgen moet je de situatie van ouderen integraal bekijken. Een instrument als de Comprehensive Geriatric Assessment kan hier goede diensten bewijzen.

Ten tweede is training van personeel van belang. Want hoe moet je in de praktijk persoonsgericht werken?

Het derde punt van aandacht is goede communicatie en informatie-uitwisseling tussen disciplines, met ouderen en hun mantelzorgers. Dit is alleen al van belang om verschillen van inzicht tussen zorgverleners en ouderen te ontdekken en te overbruggen.

Veranderen in de praktijk

De verbeteringen in integrale ouderenzorg, die Stoop beschrijft, zullen voor velen niet verrassend zijn. Hoe komt het dat ze vaak zo moeizaam gaan? Waarom ervaren ouderen verbeteringen minder positief dan de zorgverleners? Stoop zoekt de antwoorden in de implementatiewetenschap. Wat is nodig? De interventie moet duidelijk zijn. Ouderen en hulpverleners moeten participeren in het veranderingsproces. En je moet kijken naar de feitelijke impact van de maatregelen en daarvan leren.

Hoe moeilijk kan veranderen zijn?

Samenwerken, een interventie beschrijven, luisteren naar de mensen zelf, informatie uitwisselen, dat is niet verrassend en hoe moeilijk kan dit nu zijn, kan je denken na lezing van dit proefschrift. Dat valt tegen. Wil je ouderenzorg persoonsgericht en integraal maken, dan is het noodzakelijk om aandacht te hebben voor het veranderingsproces, zowel op de werkvloer als in de bestuurskamers van zorginstellingen en overheden. Het proefschrift van Stoop, waarop zij 30 oktober j.l. is gepromoveerd, houdt ons die spiegel voor. Het proces van veranderen vraagt om verdere ontwikkeling. Over de schuttingen kijken, niet alleen tussen de disciplines, ook over de landsgrenzen.

Léon Wever

Stoop, H. J. (2020). Improving integrated care for older people: An exploration from a European perspective. Ipskamp Printing.

Buurtbanen en wijkcoöperaties: innovaties in het sociale domein

Sociale basisinfrastructuur: Hoe verbinden we systeem- en leefwereld? Dat is de titel van de allereerste vlog in deze Nieuwsbrief. Anja van der Aa spreekt die uit. Zij geeft leiding aan de de Wijkcoöperatie Oost voor Elkaar in de wijk Utrecht-Oost. Met behulp van prachtige afbeeldingen legt zij uit hoe deze coöperatie zelfzorg, mantelzorg en vrijwilligerswerk (= leefwereld) enerzijds en anderzijds eerste lijn en Wmo (=systeemwereld) verbindt. Resultaat: meer buurtbanen, minder eenzaamheid en gezondere leefstijlen. De filosoof Habermas zou trots zijn op deze uitwerking van zijn gedachtengoed.

Preventieakkoord: hoop doet leven

De rapportage over één jaar Nationaal Preventieakkoord van het RIVM is hoopgevend – de partijen zijn nog aan boord en het schip vaart. Anja Koornstra, strategisch adviseur bij de GGD GHOR – Nederland constateert dat nog weinig wordt samengewerkt en er homeopathisch wordt toegediend: in zulke kleine aantallen dat je erin moet geloven om effecten te zien. De noodzaak voor een gezonde bevolking blijkt nu meer dan ooit, maar die urgentie blijkt nog niet uit de rapportage. Er is meer nodig om de doelen te behalen: meer samenhang en een betere financiering.

Metingen hoopgevend maar niet genoeg

Deze zomer bracht het RIVM de eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Preventieakkoord (NPA) uit, over de uitvoering in het eerste jaar. Het mooie van het NPA is dat de doelen en afspraken best wel concreet en dus meetbaar zijn. Die metingen zijn hoopgevend: alle meer dan 70 partijen doen mee en zo’n tweederde van de afspraken is in uitvoering. Een klein deel, minder dan 10% van de afspraken, was eind 2019 nog niet gestart. Geen vuiltje aan de lucht, lijkt. Maar we weten al vanaf het begin dat de afspraken niet voldoende zijn om de zeer ambitieuze doelen te behalen van het akkoord, dus is er wel iets aan de hand. We gaan op deze manier niet bereiken dat we in 2040 nog maar 5% rokers boven de 18 hebben in plaats van de ruim 22% in 2018, dat van de jongeren onder de 18 nog maar een kwart alcohol drinkt in plaats van de helft en dat we het aantal diabetes­patiënten van 1,2 miljoen terugdringen tot minder dan 700.000. Om maar een paar doelen te noemen.

De weerbarstige werkelijkheid

De trend is omgekeerd: er komen wekelijks 1200 mensen met diabetes erbij, het aantal binge-drinkende jongeren stijgt en  van de lageropgeleide jong-volwassenen rookt 55% – om maar wat cijfers te noemen. Dit gedrag schaadt de eigen gezondheid. De gevolgen zijn ook groot: pakweg 30% van de ziektelast en ook ziekteverzuim hangt samen met de factoren alcohol, overgewicht en roken. Dat betekent dat opleiders in met name het MBO, waar de studenten vaak opgeleid worden voor een praktisch vak, zich zorgen maken of hun studenten nog wel de ladder op kunnen om te schilderen of het kappersvak kunnen uitoefenen. Dat betekent ook dat lageropgeleiden jaren eerder zullen blijven overlijden dan hogeropgeleiden, die wel in meerderheid niet meer roken. En dat 1 op 3 mensen in de zorg nodig is voor deze leefstijl-gerelateerde gezondheidsschade. We zien nu bij corona dat de zorg snel overbelast is – maar dat was eigenlijk al langer gaande, sluipenderwijs door de trage verspreiding van wat vroeger bijna liefkozend welvaartsziekten werden genoemd, maar inmiddels beter armoedeziekten genoemd kunnen worden.

Samenhang niet in beeld

Want het is geen individueel probleem: dit ongezonde gedrag wordt veroorzaakt door de omgeving, de omstandigheden, zowel fysiek als sociaal. En daar gaat het Nationaal Preventieakkoord over: we hebben nu bijvoorbeeld afspraken om het huidige aantal van 21.000 (!) verkooppunten van tabak terug te dringen, om meer stoppen-met-roken ondersteuning te bieden en te zorgen voor rookvrije omgevingen. Zo wordt én de sociale omgeving, én de zorg én het ongezonde aanbod beïnvloed.

Het RIVM heeft alle afspraken goed op een rij gezet en gemeten om over de voortgang te rapporteren. Maar wat ontbreekt in de rapportage is inzicht in de samenhang: deze afspraken zijn effectief doordat ze bij elkaar optellen. En anders voelt een rookvrije omgeving meer als rokertje-pesten van het individu die in elke winkel verleid wordt om toch weer bij te tanken.

Hoop op nieuw kabinetsbeleid

Voor een integrale aanpak is ook meer nodig dan dit Preventieakkoord, we moeten harder aan het werk om de doelen te bereiken. De hoop is dat het komende kabinet stevig in zal zetten op preventie, met oog voor die samenhang. En met steun voor gemeenten, want zij voelen de lasten: hoe moeten de inkomsten uit alcohol en ongezonde producten bij sportclubs gecompenseerd worden? Wie steunt de speelvereniging om rookvrij te blijven? Gemeenten hebben het financieel moeilijk, dat was al zo voordat corona zich verspreidde, en nu is het financieel nog zwaarder. Daarom is er naast zicht op de samenhang in de afspraken ook zicht op de kosten nodig en de financiering ervan – niet alleen de directe projectkosten maar ook de vervolgkosten.

Financiering is cruciaal

De financiering van preventie gaat immers om meer dan de kosten van een cursus of een bordje “Rookvrij”. Het gaat om een langdurige en integrale aanpak en een flinke investering. Met als oogmerk om uiteindelijk onze jaarlijkse bijdrage van bijna 6000 per persoon aan de zorg om te buigen zodat we deze kunnen besteden aan andere zaken: goed onderwijs, gezonde werkplekken, duurzame samenleving.  Daarvoor moet de financiering in de zorg (en daarbuiten) ombuigen naar gezondheid, omgeving en gedrag.

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: op 26 november 2020 vindt het Congres Financiering van Preventie plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over dit onderwerp. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!

Kansen voor samenwerking in preventie

Omdat bij preventie en de bekostiging daarvan drie financiers (landelijke overheid, gemeenten en zorgverzekering) en vijf verschillende wetten betrokken zijn,  is samenwerking op de werkvloer, gezamenlijke programma’s en gezamenlijke financiering moeilijk te realiseren. Her en der zijn wel lokale initiatieven en projecten van zorgverzekeraars en gemeenten, maar de samenwerking is niet structureel en niet landelijk. Daarvoor moeten we de mogelijkheden van de verschillende wetten beter op elkaar aan laten sluiten en volledig benutten. Martien Bouwmans bespreekt vier voorbeelden en doet aanbevelingen.

Combineer selectieve en geïndiceerde preventie

Vanwege de verschillende kenmerken van gemeentelijk en verzekerd domein, is het lastig selectieve en geïndiceerde preventie te combineren. Maar de combinatie is wel de meest kansrijke en lucratieve. Hoe zou de organisatie en financiering van zulke combinatieprogramma’s vorm kunnen krijgen? Ik geef vier voorbeelden.

Stoppen met roken

In het zorgverzekeringspakket is een aanspraak vastgelegd voor hulp bij stoppen met roken. Verstokte rokers kunnen – mits zij gemotiveerd zijn – in aanmerking komen voor een begeleidingsprogramma, al of niet ondersteund door medicatie. De huisarts schrijft het voor (indiceert).

Op lokaal niveau zouden gemeenten bij hun acties om het roken verder te ontmoedigen in scholen en op sportvelden kunnen samenwerken met de plaatselijke huisartsen. Gemeentelijke instanties kunnen rokers in contact brengen met de huisarts; huisartsen kan gevraagd worden meer en gerichter het ‘stoppen met roken’-programma voor te schrijven. Dit vereist lokale afstemming en samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraar. Het programma van de gemeente wordt zo gecombineerd met bestaande aanspraken in de Zvw.

Gecombineerde leefstijlinterventie

Recent is de gecombineerde leefstijlinterventie (GLI) in het zorgverzekeringspakket opgenomen. Er wordt nog maar matig, maar wel steeds meer gebruik van gemaakt (7000 GLI-deelnemers in 2019  volgens het RIVM). De GLI is, zoals de titel zegt, een combinatie van acties op het gebied van gedrag, voeding en bewegen, meestal begeleid door een leefstijlcoach. Het onderdeel bewegen wordt niet uit de Zvw betaald.  Dat is op zichzelf begrijpelijk, want als we ‘meer bewegen’ uit het zorg-basispakket gaan betalen is het eind aan de reikwijdte van het pakket zoek. Voor het welslagen van de GLI is bewegen echter essentieel. Nu moet de leefstijlcoach leunen op lokale, gemeentelijk gefinancierde sport- en beweegactiviteiten. Dat vereist samenwerking en afstemming tussen gemeente en zorgverzekeraar, tussen sport- en zorgverlening. Die samenwerking komt niet vanzelf tot stand. Samenwerking geeft hoe dan ook een hoger rendement van de GLI , en nóg meer rendement als de leefstijlinterventies integraal verbonden worden met interventies in de fysieke en sociale leefomgeving (SER, Zorg voor de toekomst, pag. 111).  Leg daarom samenwerking met betrekking tot de GLI expliciet vast in de contractvoorwaarden en regelgeving en intensiveer het toezicht daarop.

Overgewicht bij kinderen

Het is aan gemeente, bij wijze van voorbeeld, om een programma te starten op scholen en wijken ter voorkoming of bestrijding van overgewicht bij kinderen. Daarbij zou  samenwerking met de eerstelijnszorg geregeld moeten worden.  Om de samenwerking structureel te borgen zou het goed zijn om binnen de programma’s van scholen en wijken díe kinderen, die expliciet aan een aantal zorgindicaties voldoen op te sporen. Een BMI hoger dan een bepaalde grenswaarde zou een goed criterium kunnen zijn om voor deze kinderen met ernstig overgewicht of obesitas de zorg voorop te stellen en het hele programma te vergoeden uit de Zvw.  Het overgewichtpreventieprogramma wordt dus door de gemeente gefinancierd voor een hele groep kinderen en daarbinnen is een aantal kinderen voor wie de zorgverzekeraar de kosten op zich neemt. Zo ontstaat gezamenlijke financiering van één lokaal programma.

In Amsterdam loopt al geruime tijd een dergelijk experiment Maar ook daar is de bekostiging het probleem. Om dit principe, de zorgverzekeraar betaalt voor individuen binnen de groep die het door de gemeente betaalde programma volgt,  landelijk tot methodiek te verheffen, dient de mogelijkheid om zo tefinancieren in de Zvw wettelijk te worden vastgelegd of toegestaan. Door de totale kosten van het programma te delen door het aantal deelnemers kan een prijs per persoon voor het programma bepaald worden.

Valpreventie

De directeur van het CPB riep recent op meer aan valpreventie te doen binnen de zorg.  ‘Verdient zichzelf terug’, aldus Hazekamp.. Zeker, maar hoe dan? Groepsgewijze valpreventie voor ouderen is in beginsel een gemeentelijke verantwoordelijkheid (selectieve preventie). Binnen de valpreventie-groepen bevinden zich ongetwijfeld individuele ouderen waarvoor het volgen van de cursus essentieel is. Denk aan ouderen die nu met een alarmapparaatje rond de hals lopen om bij vallen de thuiszorg te kunnen alarmeren. Dat is meteen een eenvoudig indicatiecriterium om de Zvw het valpreventieprogramma voor een oudere in zijn geheel te laten betalen (geïndiceerde preventie) . Zo zou aan valpreventieprogramma’s van de gemeente een aanzienlijke bijdrage uit de Zvw-kas geleverd kunnen worden. Door de gezamenlijke financiering wordt het mogelijk valpreventie structureler, breder en landelijk toe te passen, mits gemeenten het initiatief nemen tot de organisatie van valpreventieprogramma’s. Als de gemeente geen programma organiseert kan de Zvw er ook niet op aansluiten. De gezamenlijk financiering kan een sterke impuls aan zo’n programma geven.  De oplossing voor de toekomst is dus om binnen de groepsprogramma’s individuen op grond van eenvoudige criteria te selecteren en voor hen het volledige programma ten laste van de Zvw te brengen.

Meer preventie in het zorgstelsel? Faciliteer dan dat  de stelsels makkelijker met elkaar kunnen (en mogen) samenwerken en financieren. Zorg voor een prikkel tot samenwerking omdat samen financieren voor beide partijen interessant is. Lokale samenwerken tussen zorgverzekeraar en gemeente kan op meer gebieden dan alleen leefstijl. Ook op ggz- en jeugdissues kan preventiesamenwerking lonen. Denk bijvoorbeeld aan afspraken over de inzet en gezamenlijke bekostiging van de praktijkondersteuner ggz of jeugd in de huisartspraktijk.

Beter benutten van de mogelijkheden in de huidige stelselwetten maakt een preventiefonds niet meteen overbodig.  Een preventiefonds kan een goede aanvulling zijn voor alles wat niet binnen de stelsels geregeld kan worden. Zo leiden bijvoorbeeld betaalachterstanden voor de premie zorgverzekering tot schuldhulpverlening bij gemeenten. Vroegtijdige samenwerking kan dit voorkomen en zou goed via dat  fonds bekostigd kunnen worden.

Dit artikel verscheen eerder in Zorgvisie op 15 oktober 2020

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: op 26 november 2020 vindt het Congres Financiering van Preventie plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over dit onderwerp. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!

Verblijfsduur thuis van terminale patiënten wordt korter

‘Vanuit de helft van de Nederlandse ziekenhuizen komen aanmeldingen bij ons binnen voor terminale zorg thuis. Vijf jaar geleden duurde het gemiddeld zo’n 28 dagen voordat zij overleden. Nu is dat twaalf dagen. Dat is een feit. Hoe dat komt, weet ik niet zo goed.’  Aan het woord is Dietske van Maanen, bestuurder van de coöperatie Palliaterm. Dat is een grote aanbieder van terminale zorg thuis. Guus Schrijvers interviewde haar.

Wie is Dietske van Maanen?

‘Ik ben als HBO-verpleegkundige opgeleid.  Daarna volgde ik de Post hbo opleiding palliatieve zorg bij de Saxion Hogeschool en bestuurs- en organisatiewetenschappen bij de Radboud Universiteit. Ik ben gestart als verpleegkundige op de cardio care unit, later kreeg ik verschillende  bestuurs- en managementfuncties. In 2015  heb ik samen met collega’s Palliaterm opgericht. Deze is uitgegroeid tot een coöperatie van 140 verpleegkundigen en verzorgenden, allen ZZP’ers  met grote  passie en deskundigheid voor palliatieve en terminale zorg.  In 2019 boden wij zorg aan 230 patiënten.  Wij werken met zelfsturende teams rond een patiënt met huisarts en palliatief (wijk)verpleegkundige als spil. Wij hebben een gemeenschappelijke intakelijst  met vragen  ontwikkeld over medische symptomen, behandelingen als pijnbestrijding en sederen  en over alle psychische, sociale en spirituele aspecten  die in een terminale fase aan de orde zijn. Belangrijk hierbij is het doelgericht rapporteren: niet te veel en ook niet te weinig opschrijven voor informatie-overdracht aan collega’s en om de zorg goed te kunnen evalueren en bijstellen. Die intake vormt de basis voor een zorg-leefplan voor de resterende weken.’

Ik kom terug op die 28 en twaalf dagen

‘Nou ja, ik stel voorop dat er grote spreiding is in de duur van terminale zorg thuis. Soms beperkt deze zich tot een paar uren intensieve zorg en overlijdt de patiënt binnen één  of twee dagdelen.  Verblijfsduren van zes weken komen ook voor. Het gebeurt zelfs dat een patiënt door de intensieve zorg en begeleiding weer herstelt en wij de zorg afschalen naar gewone wijkverpleegkundige zorg.  Dit zie je vooral bij terminaal hart- of longfalen.

Om toch in te gaan op die daling van 28 naar twaalf dagen Weet, ik geef  alleen een indruk over de cijfers van Palliaterm. Ze gelden wellicht niet voor alle terminale patiënten thuis in Nederland.  Ik heb de indruk dat er tegenwoordig meer mogelijk is  qua behandeling  van oncologische patiënten.  Meer mogelijk op terreinen van medicatie,  chirurgie  en radiotherapeutische bestraling.  Als die nieuwe vormen van dergelijke gepersonaliseerde behandeling niet aanslaan, resteert alleen palliatieve zorg. Intussen zijn patiënten  wel zieker geworden. Dan vertoeven zij bij Palliaterm niet meer 28 maar slechts gemiddeld twaalf  dagen.’

Weinig gedeelde bersluitvorming

‘Wat mij ook opvalt bij de door ziekenhuizen aangemelde patiënten, is  dat zij  weinig betrokken waren bij besluitvorming. Gedeelde besluitvorming oftewel Shared Decision Making  komt niet altijd voor. Wij vragen wel door -op gepaste wijze-  over vragen als wel of niet reanimeren en sederen  en er wordt altijd afgesproken of  iemand niet meer opgenomen wordt in het ziekenhuis.  Ik hoor dit alles van één kant, van de patriëntenzijde. Wellicht hebben specialisten en verpleegkundigen in het ziekenhuis deze kwesties toch wel aangekaart. Maar wij merken dat niet altijd.’

 Er bestaat sinds kort een kwaliteitskader palliatieve zorg.  Is dat een belangrijke document voor jullie

‘Die hebben wij niet verspreid onder alle verpleegkundigen van de coöperatie maar is wel bekend want hij staat in ons digitale kwaliteitshandboek. Bij Palliaterm werken vier gespecialiseerde palliatieve verpleegkundigen. Die fungeren als vraagbaak voor de anderen, organiseren scholing en intervisie en houden nationale ontwikkelingen bij zoals het uitkomen van het kwaliteitskader.’

Werken jullie samen met palliatieve-zorgnetwerken?

Tja, palliatieve zorg aan het bed is zeer gespecialiseerde zorg. We zijn lid van een regionaal palliatief netwerk. Er is een groot verschil tussen  de regionale netwerken, sommigen zijn nogal bestuurlijk en stroperig. Het zijn geen intervisie- of leernetwerken. Wij doen wel mee, zoals hier in Apeldoorn waar ons centraal bureau zit.

Is palliatieve zorg  versnipperd?

‘Niet bij ons. Huisarts en onze verpleegkundige  komen samen een heel eind.  Is er dan nog hulp nodig, dan weet de huisarts lokaal wel de weg of wordt een consultatieteam benaderd. Wij hebben goede relaties met de ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Palliatieve zorg vind ik een vak waar veel kennis en ervaring nodig is. Je hebt het zwaar als wijkverpleegkundige of huisarts die een enkele keer per jaar terminale zorg verleent.’

Dus ook geen gedoe met zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoor?

‘Onze zorg wordt vooral betaald uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zowel de transferverpleegkundigen van het ziekenhuizen als onze collega’s kennen de regelingen. Wij vallen onder wijkverpleging.  Bij zorgkantoren ligt dat anders. Daar hebben we geen contracten mee. Als wij met hen samenwerken,  doen wij samen met de familie een aanvraag voor een Persoons Gebonden Budget (PGB). Dat levert meer ruimte om zorg op maat te leveren in die laatste weken.  Gemeenten zijn moeilijk als  een indicatie voor huishoudelijke hulp te lang op zich laat wachten. De huisartsen waarmee wij samenwerken hebben soms een  structureel contact met een sociaal wijkteam van de Wmo. Dan gaat het goed.  Heel soms is de indicatie volgens de Zvw aan de lage kant en wil de familie meer zorg. Dan kunnen zij bij ons bij betalen voor extra-uren. Maar dat is tricky. Doen wij liever niet. Het is beter om slechts één broodheer te hebben.’

Laatste vraag. Er zijn patiënten die met het Covid-19 virus zijn besmet en thuis willen sterven.  Bieden jullie hen zorg?

‘Wij hebben aparte teams opgezet en  gevraagd aan onze verpleegkundigen, wie hiervoor beschikbaar is. Dat waren er velen. We hadden bij de eerste corona-golf een hausse verwacht van patiënten, aangemeld door huisartsen. Dat was niet zo. Wij denken dat de situatie zo snel verslechterde dat de tijd ontbrak om ons in te schakelen. Covid -19 patiënten uit het ziekenhuis werden vaak naar speciale cohort afdelingen verwezen.

Er is nog steeds niet overal bekend dat er intensieve terminale thuiszorg mogelijk is. Men kent alleen routezorg van de reguliere thuiszorg aanbieders. Hierdoor gaan er nog steeds terminale cliënten naar een hospice die graag thuis hadden willen sterven. Wel kregen wij veel familie aan de lijn met verzoeken om hospice zorg thuis voor besmette Covid-19 patiënten in verband met de bezoekregelingen in de hospices en verpleeghuizen. Die verzoeken  liepen dus niet via de ziekenhuizen.  Uiteraard hebben wij deze terminale patiënten zo goed mogelijk geholpen.  Nu bij de tweede golf maken we ons zorgen of we aan de vraag kunnen voldoen met name omdat wij al geruime tijd ons budgetplafond bij CZ en Zilverenkruis hebben bereikt hebben en nog geen toezegging hebben voor extra budget. We hebben wel de mensen maar geen budget en nog twee maanden te gaan.’

Breid ggz uit met herstelacademies en thubbelen

Geef de ggz rust en ruimte  en geen nieuwe wetten. Wel andere financiële prikkels. En laat dokters doen waar zij goed in zijn. Deze hartenkreten kwamen naar voren tijdens het congres “Hervorming en ambulantisering van de ggz”. Het Trimbos Instituut en De Guus Schrijvers Academie organiseerde het  op 27 oktober.  Velen namen digitaal deel aan dit congres en sommigen fysiek. Bert van der Hoek, bestuurder van het Trimbosinstituut zat de dag voor, gedreven door de ambitie om de toegang tot de ggz open te houden in tijden van schaarste en de covid-19 pandemie. Guus Schrijvers doet hieronder verslag.

Vier domeinen aan het woord

Terugblikkend op het congres onderscheid ik in de ggz vier domeinen waar zij werkzaam is. Ze komen hieronder aan de orde met de sprekers die daarover spraken.

Het medische domein (1)

Huisartsen en hun praktijkondersteuners ggz vormen de belangrijkste  toegang tot dit domein. Zij hanteren de KOB-aanpak: zij vragen bij de patiënt de psychische Klacht uit evenals de Omstandighedenen gaan daarna Behandelen. Aldus Richard Starmans, huisarts en straatdokter te Den Haag. Hij is tevens voorzitter van de groep kaderhuisartsen voor de ggz. De psychische klacht betreft meestal een emotie: stress, angst, somberheid  en soms een cognitieve stoornis: vergeetachtigheid, het horen van stemmen, onvoldoende concentratie.  Een psychiatrische labeling naar ziektebeeld  is niet aan de orde.  Voor huisartsen is van belang dat zij een psychiater kunnen consulteren, indien zij bij het uitvragen van de klacht er niet uitkomen.  Als omstandigheden de klacht veroorzaken of verergeren, dan komt de praktijkondersteuner huisarts (poh) ggz in beeld of is een verwijzing naar het sociale  domein via bijvoorbeeld Welzijn-op-recept gepast. Starmans stelde ook het signaleren aan de orde. In de middag van het congres ondersteunde de Rotterdamse wethouder Sven de Langen deze. Hij riep zorgprofessionals op om door regelgeving vastgelopen casussen te melden bij politieke ambtsdragers. Zij zijn ervoor om soms van de regelgeving  af te wijken  of die aan te passen als de praktijk daartoe noodzaakt.

 Laat psychiaters doen waar ze goed in zijn 

‘Psychiaters bij ggz-instellingen zijn graag bereid  ANW-diensten te  doen en hun ZZP contracten terug te draaien naar vaste loondienstverbanden.  Maar betrek ze niet pas bij de hulpverlening als deze is uitgemond in een totale chaos.’  Woorden van deze strekking sprak Elnathan Prinsen, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.   Hij benoemde  drie taken die het werkplezier van psychiaters  en dat van hun medewerkers verhogen. 1. Het optreden als consultent van huisartsen zodat de laatsten meer en langer hun diensten kunnen aanbieden en de instroom naar de ggz vermindert. 2. Het leiding geven aan de voorkant van ggz-instellingen zodat de juiste diagnose, behandeling en/of  doorverwijzing naar andere domeinen mogelijk is. Hierbij hoort ook het opzetten en deelnemen van samenwerkingsprojectten met andere domeinen.  3. Het begeleiden en monitoren van personen met zulke  ernstige klachten dat hun leven erdoor ontwricht raakt.  Deze groep is al jaren stabiel en omvat ongeveer 220.000 Nederlanders.

Herstelacademies

UMC Utrecht hoogleraar Jim van Os ondersteunde die tweede brede taak van psychiaters. Hij wees het evidence based model van de DSM-5 af. Hij pleitte voor herstelacademies en wijkcommunities waar personen met vergelijkbare psychische klachten elkaar vinden, elkaar troosten en elkaars veerkracht herstellen of versterken.  De Nieuwsbrief  Zorg en Innovatie interviewde Van Os hierover al eerder.

Versterk het sociale domein  (2)

De eerder genoemde wethouder Sven de Langen  noemde zichzelf de GGZ-wethouder van Rotterdam. De helft van zijn WMO budget  gaat uit naar mensen met psychische klachten. Dat geld is bestemd voor sociale wijkteams, gespecialiseerde hulpverlening, de jeugdpsychiatrie  en de beschermende huisvesting van mensen die anders dakloos zouden zijn. Trots vertelde De Langen dat  zijn College van B & W  een cruiseschip had gehuurd voor huisvesting en hulp aan hen. Terugblikkend  op de periode sinds de decentralisaties in 2015 gaf hij aan dat zijn gemeente nu pas toe is aan visie-ontwikkeling  en gerichte monitoring van de uitvoering daarvan. Hij hield een pleidooi voor versterking van hun veerkracht van cliënten en het mobiliseren en ondersteunen van hun familie en buren.  

Thubbelen

Fennie Wiepkema is de bedenker van het nieuw werkwoord: thubbelen.  Het woord komt niet voor in Engelse woordenboeken. Het staat voor een digitaal hulpaanbod aan mensen die door omstandigheden met psychische klachten leven. De omstandigheden kunnen life events betreffen zoals een slechte diagnose van een ziekte, en echtscheiding of een plotseling ontslag. Of een kleine gebeurtenis die net even te veel is voor de aanwezige draagkracht.  Thubbelen is het terugvinden van de eigen veerkracht en het vinden van een nieuwe balans in het leven.  Deze digitale  aanpak is effectief, werkt zonder wachttijden en goedkoop. De grote zorgaanbieder Dimence  en zorgverzekeraar Zilveren Kruis  ondersteunen deze nieuwe behandeling ook al moeten de eerste wetenschappelijke publicaties nog komen.

Het huisvestingsdomein (3)

Het derde domein van de ggz betreft de huisvesting van mensen met ernstige psychische klachten.  Jan Berndsen is bestuursvoorzitter van Lister, een van de grootste  aanbieders van  begeleid  zelfstandig wonen thuis en beschermd wonen  in voorzieningen. Hij verwoordde het belang van zijn werk met de uitdrukking: Huis op orde = hoofd op orde. Voor hem had de Tilburgse hoogleraar  ambulantisering ggz Hans Kroon reeds aangegeven dat sinds 2012 het aantal bedden in psychiatrische ziekenhuizen met een derde was afgenomen. Maar de ambulantisering van intensieve begeleiding van ernstige patiënten thuis en woonvoorzieningen was niet in gelijke mate versterkt.  Berndsen pleitte voor door-decentralisatie. De afgelopen tien jaar kwam substitutie op gang van wonen in psychiatrische ziekenhuizen  naar wonen in beschermende woonvormen. De komende tien jaar gaat het om het verblijf aldaar om te zetten naar zelfstandig wonen thuis. Wethouder de Langen ondersteunde dit streven met een ja, maar: Vele Rotterdamse wijken zijn al kwetsbaar, pas op dat wij deze wijken niet verzwakken door veel woningen te bestemmen voor (ex-)psychiatrische patiënten.

Het veiligheidsdomein (4)

In het vierde en laatste domein speelt de mentale gezondheid van andere burgers dan de ggz-cliënt een  grote rol. Dit is het veiligheidsdomein. Zij willen geen  overlast van hun buren met externaliserende, psychische klachten. Ze willen veilig over straat lopen of in bossen  fietsen. Mede door de moord op oud-minister Borst  door een psychopaat is in Nederland de strenge Wet  Verplichte GGz  tot stand gekomen. Deze  tracht veiligheid  voor burgers te vergroten door velen in staat te stellen overlast te melden bij zeg maar een telefoonnummer  van de GGD. Gericht onderzoek van deze klacht levert  veel extra werk op in dit veiligheidsdomein. Bovendien wil de nieuwe wet de positie van mensen met psychische klachten versterken. Zij mogen bij dat gerichte onderzoek een vertrouwenspersoon inschakelen, iets wat slechts in één op de twee cliënten lukt.  Uiteindelijk blijkt een aantal van de meldingen terecht en is het wachten op een rechtelijke machtiging tot gedwongen ggz. Het verzoek hiertoe en de uitspraak duurt gemiddeld acht weken, zo vertelde spreker Ina Boerma. In die periode verkeert een gevaar opleverende cliënt in een niemandsland. Hulp (afgedwongen of niet)  is dan niet mogelijk door ggz-aanbieders. De GGD in deze regio Purmerend-Waterland waar Boerema werkt, start binnenkort op eigen  kosten een spreekuur voor cliënten gedurende deze acht weken.

Vier domeinen en één eco-systeem

Psychiater Jim van Os  noemde bovenstaande vier domeinen een eco-systeem. Zo’n systeem is niet via hiërarchie en wetgeving aan te sturen.  Het gaat erom dat vier domeinen met elkaar in evenwicht zijn en elk afzonderlijk goed functioneren.  Opvallend was de unanimiteit van alle sprekers in de afwijzing van stelselwijzigingen. Marieke Verlee is hoofd inkoop voor de ggz van zorgverzekeraar CS. Haar team van dertien personen koopt voor ruim één miljard euro ggz in.  Zij pleitte voor rust en ruimte van regering en kabinet voor zorgverzekeraars, gemeenten en zorgaanbieders, waardoor deze elkaar regionaal  kunnen vinden  op basis van waarden als continuïteit van zorg, respect voor elkaars domeinen  en maatschappelijke verantwoordelijkheid. 

Gewetensvragen over verzuim: doen wij aan onderhoud?

Er zijn weinig onderwerpen, buiten de lease-auto in de profit-sector, die tot zoveel discussie en beroering leiden als ziekteverzuim. In de directiekamer en op de werkvloer. Dit ontlokt uitspraken met veelbetekenende blikken als ‘Oh is hij alweer ziek!?’ tot ‘verlos ons van deze arbodienst’ en ‘hoe krijg ik mijn rooster nu rond?’ Met dit beeld voor ogen stelt Reinder Wijmenga, ervaren HR-specialist in de zorg, drie gewetensvragen.

De cijfers in contrast met zorgzaamheid in de sector

Het is op z’n minst ironisch te noemen dat de verzuimcijfers in de branche Zorg en Welzijn de hoogste zijn van alle branches in Nederland: van financiële dienstverlening tot industrie, zie de recente CBS-cijfers.  Immers, verzuim is toch bij uitstek dat wat met zorg en welzijn te maken heeft? Nou dan! Dan zou je verwachten dat de Zorg en Welzijnsbranche juist de laagste cijfers zou moeten laten zien. Verzuimpercentages op zorgafdelingen van boven de 15% zijn echter geen uitzondering. Hoog en te hoog verzuim legt een bom onder essentiële dienstverlening, leidt onvermijdelijk tot spanningen en maakt elke euro duurder dan ervoor.

Verzuim geeft zorg(en). Voor de afwezige zelf, voor collega’s, zorg voor het meewerkend unithoofd, voor de sector-manager, de personeelsfunctionaris en, als laatste, voor de bestuurder. Verzuim zelf heeft ook te maken met die andere betekenis van zorg, namelijk Zorg voor elkaar. Met een hoofdletter Z. Als werkwoord: dan is het een opdracht. Als zelfstandig naamwoord is het een dienst, nee, beter nog: dan is het aandacht.

De zorg voor onderhoud

Ik heb ooit in een fabriek gewerkt. Laaggeschoold personeel, ploegendienst, warm, lawaaierig en stoffig. Flink buffelen van tijd tot tijd. Opvallend was de liefde voor de machines. Om de zoveel tijd gingen ze op stil en in rust. De machines werden dan gepoetst tot ze glommen, ze werden geolied en gesmeerd, schroefje hier boutje daar et cetera. Zoveel zorg voor de machines, liefdevolle zorg. Aandacht. Termen die vaak te horen zijn in Zorg & Welzijn.

Gewetensvraag 1: lukt goed onderhoud?

Lukt het de leidinggevende om een paar keer per jaar met elk van zijn of haar medewerkers aandachtig te praten? En dan wel iets meer dan 5 minuten en niet tussen de bedrijven door. Dat gesprek, het woord ‘functioneringsgesprek’ heeft een te enge en te negatieve bijklank, maar is te vergelijken als het goed gedaan wordt, gaat over werkdruk, natuurlijk. Maar meer nog gaat het over plezier in het werk, en of je medewerker wel goed z’n talenten kan inzetten en zich nog wel voldoende kan ontwikkelen. En over nog wat van die typisch menselijke dingen. Gallup heeft een uitmuntende set vragen opgesteld die ze al jaren gebruiken en uitvoerig getest hebben. Het zijn er maar 12. De Q12. Gebruik die eens.

Gewetensvraag 2: spreekt men wel één taal in verzuimland?

De taal van de werkvloer in de sector is die van zorgen voor anderen, voor cliënten. Zodra men zich heeft afgemeld heet het verzuim, wordt het managementtaal in termen van wetten, regels en beleid: hier krijgt niemand in de zorg energie van. Zoveel onderling matig afgestemde geboden en verboden rond verzuim, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ARBO, privacy, bedrijfsarts, re-integratie en nog heel veel meer. Je – medewerker, personeelsfunctionaris, leidinggevende, organisatie – doet altijd wel iets fout of iets te veel of iets te weinig. Het is wat te veel van het goede en zo langzaamaan spannen de wetten en regels het paard achter de wagen. Een leidinggevende mag niet eens meer in taaktaal met zijn of haar zieke medewerker praten – bijvoorbeeld: ‘ik hoef niet te weten wat je klachten zijn maar kan je wel tafels dekken of wel vergaderen of juist niet?’– als de bedrijfsarts de zieke niet eerst heeft gezien en conclusies heeft getrokken en gedeeld. Bedrijfsartsen zijn schaars en duur. En ook voorzichtig. Het gewone gesprek wordt dus sterk bemoeilijkt na de melding.

Gewetensvraag 3. Heeft u het over ziekte, over verzuim of over arbeidsongeschiktheid?

 En spreekt u met en over verzuimers, zieken of medewerkers? Mensen zeggen wel eens: ‘ziek is ziek’ en dan bedoelen ze meestal dat ze vinden dat ze zichzelf niet moeten forceren om te gaan werken als ze zich, eh ja wat? ziek voelen. En zeggen dit ook tegen collega’s. Een advies- en trainingsbureau was hier ooit heel precies in, misschien heeft u er weleens van gehoord  van de leuze ‘ziekte overkomt je, verzuim is een keuze’. Bijna niemand snapte wat de mensen van dat bureau precies bedoelden en bijna alle medewerkers kregen pukkeltjes van alleen al het horen van deze op-zich-best-wel-prikkelende leuze. Taal maakt verhaal. En verhalen zijn onze brandstof. Over wie we zelf zijn, wat goed en fout is, wie vriend is en wie vijand. De taal die we gebruiken naar onze collega’s en medewerkers.

Verzuimcijfers impliceren anders omgaan met elkaar in Zorg en Welzijn

Het is een educated guess: 1,5 tot 2,5 % arbeidsverzuim is volledig lichamelijk van aard. Dat wil zeggen: er is een duidelijke fysieke component. Alles boven die ongeveer 2% heeft voornamelijk een zogenaamde psychosociale component. Let wel: dat hoeft niet te betekenen dat je je minder ellendig voelt en hoeft ook niet te betekenen dat je dan geen lichamelijke klachten hebt of dat er geen medische diagnose is. Maar de taal bevat dan woorden als stress, werkdruk, relatie met collega’s, relatie met leidinggevende, bureaucratie, regelruimte, autonomie, ontwikkelmogelijkheden, sociale steun thuis of op het werk, ‘life-events’, hersteltijd, aandacht, onderhoud. Dit is het gebied van het verhaal, van aandacht hebben voor.

Tot slot

In de fabriek die ik aanhaalde vond onderhoud stelselmatig plaats. En ja, het ziekteverzuim in die fabriek lag 2 jaar lang onder de 3%.  Doen wij het juiste onderhoud in de Zorg en Welzijnssector, of is dat een gewetensvraag?

De relatie tussen Preventie, Jeugd-GGZ, SOLK & @ease

In Nederland, zo blijkt uit onderzoek, groeien de meeste jongeren gezond en veilig op. Echter, we zien ook dat meer en meer jongeren spanning en stress ervaren ten gevolge van bijvoorbeeld een onveilige thuissituatie, een nare ingrijpende ervaring / gebeurtenis of door ervaren prestatiedruk op school. Duidelijk is dat corona maatregelen ook negatief effect hebben op jongeren; het maakt hen somberder en angstiger (Coronamaatregelen maakt jongeren angstiger en somberder. Willen voldoen aan de maatschappelijke norm van geluk, succes of het ideale plaatje wordt als “normaal” ervaren maar het is normaler om balans te leren vinden en behouden en om je eigen weg te ontdekken en te gaan (“The Hero’s Journey”). Dit vergt naast moed, energie en doorzettingsvermogen van jongeren zelf, ook een veilige context en betrokkenheid van ouders, leerkrachten en jeugdprofessionals. @ease is een initiatief dat dat biedt, daarover later meer.

Op de weg naar volwassenheid verandert er veel in het leven van jongeren, hetgeen op zichzelf al spanning en stress kan opleveren. Tegelijkertijd vindt er in de leeftijd van 14-23 jaar een fundamentele ‘reorganisatie’ van de hersenen plaats. Het is een uiterst belangrijke fase waarin het brein gevoeliger is voor prikkels dan op volwassen leeftijd. Bovendien is het bekend dat adolescenten die in de vroege jeugd blootgestaan hebben aan chronische stress, nog gevoeliger zijn voor stress in de adolescentiefase. De korte en lange termijneffecten op de gezondheid zijn enorm en van impact op de rest van iemands leven. Als gevolg is er een significant hogere kans op bijvoorbeeld het ontwikkelen van hart- en vaatziekten en kanker (Adverse Childhood Experiences – TED Talk Nadine Burke). Dit voorkomen is dus van groot belang.

In de gezondheidszorg en feitelijk in onze hele maatschappij zijn we gewend om vanuit cognitie, het biomedisch model en evidence based medicine, te zoeken naar de lichamelijke oorzaak van fysieke klachten. Lichamelijke klachten zijn in de praktijk echter (zeker wanneer zogenaamde alarmsymptomen ontbreken) vaak een signaal voor sociaal-emotionele en mentale / psychische problematiek; we spreken dan van psychosomatiek. In het geval van langdurig aanwezige lichamelijke klachten, waarvoor de medici geen verklaring hebben (bij lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek wordt niets gevonden), wordt onder hulpverleners en behandelaars (vooralsnog) gesproken van SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijk klachten). Een nieuwe term hiervoor die onlangs is voorgesteld door NOLK (nolk.info) is: aanhoudende lichamelijke klachten.SOLK is na dementie het meest kostbare gezondheidsprobleem. De prevalentie van SOLK onder jongeren is 10-15% en deze neemt toe met de leeftijd. Één op de 5 jeugdigen in de J-GGZ heeft SOLK!

Jongeren interpreteren klachten en problemen die zij ervaren, aanvankelijk veelal nog niet als zorgelijk, terwijl er wel degelijk sprake kan zijn van smeulende risico’s. Bij ervaren klachten gaan ze soms te lang door totdat mentaal of fysiek de koek echt op is en professionele hulp een noodzaak is geworden. De veerkracht en weerbaarheid die bij jongeren aanwezig is, kan dan ook een valkuil zijn en door aanhoudende klachten zijn rek verliezen. Dit kan ook te maken hebben met opvoeding (“stel je niet aan”), “het zelf willen doen”, schaamte of eerdere (slechte) ervaringen met hulpverlening en zorg. Met het stijgen van de leeftijd nemen emotionele problemen (somberheid, angst en paniek) sterk toe, deze hebben direct gevolgen in het hier-en-nu en kunnen wel degelijk schadelijk zijn voor een gezonde fysieke, mentale en emotionele ontwikkeling.

“Lekker in je vel zitten”, is een uitdrukking die u vast kent, net als veel gebruikte uitdrukkingen zoals; “op je tenen lopen”, “een brok in je keel hebben”, “iets ligt je zwaar op de maag”, “vlinders in je buik hebben” of “een zucht van verlichting”. Wat deze uitdrukkingen gemeen hebben is dat ze de taal van ons lijf zijn en verbinden het “hoofd met ons hart en buik” oftewel ons denken met ons voelen. De relatie tussen ons fysieke lichaam en brein (denken/voelen) is evident en je daarvan bewust zijn (of worden) is van grote waarde voor het behoud en onderhoud van je persoonlijke gezondheid en welbevinden. Toen ik nog werkzaam was als jeugdarts, sprak ik veel met jongeren waarbij sprake was van een verhoogd (en langdurig) schoolverzuim door ziekte. In eerste instantie was de reden van dit verzuim vaak een lichamelijke klacht; zoals buikpijn, hoofdpijn en/of vermoeidheid. Als gevolg hadden ze bijkomend last van slecht slapen, matige eetlust en minder of geen zin in sport of sociale contacten. Uit het gesprek bleek dat er lichamelijk vaak helemaal niets kapot is, dat “gerepareerd” diende te worden, maar dat ze niet “lekker in hun vel” zaten en reeds lange tijd rondliepen met nare gevoelens en gedachten. Veel jongeren staan ver af of zijn zich niet bewust van hun emoties. Overmatig studeren, veel ondernemen met vrienden of werken maar ook de afleiding zoeken in bijvoorbeeld een verslaving (sociale media, roken, alcohol en drugs etc.) zijn bekende afweermechanismen om pijnlijke emoties niet te hoeven voelen. Het wegstoppen van emotionele pijn of je er niet van bewust zijn, kan echter wel degelijk een oorzaak zijn van aanhoudende lichamelijke klachten en daarom is het oog hebben voor en bespreekbaar maken van je emoties; bijvoorbeeld de angst om niet goed genoeg te zijn of boosheid en verdriet door afwijzing, uiterst belangrijk.

Het is voor de ontwikkeling van jongeren van grote meerwaarde dat we hen – op tijd – de juiste laagdrempelige ondersteuning bieden. Het achterhalen wat het “signaal is achter de klacht” is, het scheppen van overzicht, het kunnen plaatsen van de klachten binnen de context van een jongere en het realiseren van inzicht is een uitdagende taak. Het bespreekbaar en inzichtelijk maken van emoties en gevoelens in relatie tot gezondheid heeft preventieve meerwaarde voor de gezonde ontwikkeling van kinderen. Je kunt niet vroeg genoeg aangeleerd krijgen hoe je je lichaam en geest (gevoelens en gedachten) traint en onderhoudt. Dit draagt bij aan weerbaarheid en lijkt momenteel urgenter en noodzakelijker dan ooit om je staande te kunnen houden in onze complexe maatschappij.

Voor het creëren van herstel en balans is het bespreken en geven van tips over leefstijl ondersteunend. Inzicht en kennis over bijvoorbeeld ontspanning, slaap, gezonde voeding, sport en bewegen maar ook de rol en impact van roken, alcohol, gaming en sociale media, is van grote meerwaarde omdat deze een positief effect hebben op herstel, het voorkomen van terugval ondersteunen en aspecten zijn waar je jezelf mee kunt helpen; je leven lang. Zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid ontwikkelen, nemen en krijgen ten aanzien van een gezonde leefstijl hoort ook bij opgroeien en het leven.

Minder lang doorlopen met fysiek klachten als gevolg van stress en spanningen om te voorkomen dat problemen erger worden en bij voorkeur voorkomen dat jongeren langdurig professionele hulp nodig hebben; dat is wat ik veel jongeren toewens en in ieders voordeel.

Van belang hierin is dat we jongere écht zien, horen wat er speelt. Oog hebben voor de diepere en lastige vragen, fundamentele problemen waar iemand mee worstelt maar ook aandacht hebben voor wat er wel goed gaat of welke wensen en dromen er zijn. Dit realiseer je door verder te durven kijken dan diagnostiek, het stellen van een diagnose en het naleven van protocollen en richtlijnen. De basis is het contact; verbinding maken, goed luisteren, vragen te stellen zodat een jongeren zich ook echt gezien, gehoord en begrepen voelt. Een dergelijke grondhouding maakt het verschil en vergroot de kans op verslechtering en bevordert herstel. Dit sluit naadloos aan bij het onlangs verschenen en waardevolle rapport van de RVS “Hoor Mij Nou”. Daarom vind ik het initiatief van @ease (en @ease-online) zo ontzettend gaaf en belangrijk. Ik ben blij dat ik aan de ontwikkeling en realisatie ervan mijn steentje kan bijdragen en dat steeds meer jongeren op steeds meer plekken in Nederland voor een écht gesprek, gratis en anoniem kunnen binnen lopen bij @ease. Het werkt! Op het congres dat hierover in het voorjaar van 2021 door de Guus Schrijvers academie wordt gehouden, zal ik u er alles over vertellen. Wedden dat u na het horen hierover, u de jongeren in uw woonplaats ook een @ease gunt.

Kan je niet wachten en wil je nu al meer weten; kijk dan alvast op www.ease.nl. En als je daar dan toch bent, neem dan ook eens kijkje op www.ziemijnu.nl en www.jongerenhulponline.nl.

De vraag die ik u mee wil geven ter voorbereiding op het congres is;

Waar liep u mee rond als kind en wat had u toen nodig gehad en met de kennis van nu; uzelf gewenst. M.a.w.; wat maakt het verschil?

Spoedzorg kan efficiënter

Najaar 2019 promoveerde huisarts Martijn Rutten aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift Acute primary care in the Netherlands; the cooperation between general practioner cooperatives and emergency departments.  Hieronder  volgen de belangrijkste conclusies van zijn veldstudie.

1. Samenwerking tussen huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulp (SEH) loont

Zijn onderzoek toont aan dat een meer efficiënte organisatie van de eerstelijns spoedzorg buiten kantoortijden kan worden gerealiseerd door een samenwerking tussen de HAP en de SEH in een spoedpost.

2. Zelfverwijzers eerst naar de huisartsenpost

Het onderzoek toont aan dat het doorsturen van zelfverwijzers van de SEH naar de HAP veilig, doelmatig en kosteneffectief gebeurt.

3. Huisarts benut toegang tot röntgendiagnostiek op de HAP

Toegang tot conventionele röntgendiagnostiek door de huisarts komt ten gunste van de patiënt en verstevigt de rol van de huisarts als poortwachter. De diagnostiek wordt op een adequate wijze ingezet.

4.  Meer samenwerking nodig tussen HAP en SEH

Het is aan te bevelen dat alle SEH’s een samenwerking aangaan met de HAP in een spoedpost, waarmee het aantal niet noodzakelijke specialistische consultaties op de SEH daalt.

5. En toch lossen deze vier conclusie niet alles op …

Hoewel deze vier punten hun meerwaarde hebben, dragen zij naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende bij om de toenemende problematiek in de gehele keten te keren (werkdruk, personeelstekorten, capaciteitsproblemen).

6. Daarom deze laatste conclusie

In diverse regio’s doen zich thans mogelijkheden doen zich voor om de spoedzorg in zijn totaliteit te reorganiseren in één voorziening, waarin alle aanbieders participeren. Hierin deelt men capaciteit, expertise, personeel en faciliteiten, met als doel een meer efficiëntere, duurzame en patiëntvriendelijk spoedzorg te creëren.

Congresagenda

Op donderdag 19 november 2020 relateert huisarts Martijn Rutten  zijn bevindingen aan de actualiteit van de Covid-19 pandemie en aan de Houtskoolschets. Dat doet hij tijdens het 21ste nationale spoedzorgcongres met als titel dit jaar Acute zorg voor, tijdens en na de Coronacrisis   Dit is een blended congres; het is zowel fysiek als via een lifestream te volgen.

Wetenschap en media, in Coronatijd geen gelukkig huwelijk

Ook in België speelt de vraag:  wie legt namens de overheid de corona maatregelen uit? Marcel de Krosse is strategisch adviseur voor langdurige zorg in Nederland. Hij woont tijdens de pandemie in Brussel en volgt ook de Belgische corona maatregelen. Hieronder volgen enkele observaties van zijn hand.

Wetenschappers en niet politici lichten de maatregelen toe

Aanvankelijk vond ik het wel een goed idee. In tegenstelling tot Nederland waar Marc Rutte en Hugo de Jonge de boegbeelden vormen voor de bestrijding van corona, waren het hier in België vooral de virologen en epidemiologen – zeg maar de wetenschappers – die op de diverse media uitleg gaven over de corona maatregelen. Zij hadden al zitting in de adviesraden van de regering en deden dat dus met veel gezag. Het zijn mannen en vrouwen met de nodige jaren ervaring en de meesten bekleden een leerstoel aan één van de Belgische universiteiten. En ze konden het allemaal ook nog eens in gewone mensentaal uitleggen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat dit heeft bijgedragen aan de acceptatie van de maatregelen, die aanvankelijk aanzienlijk strenger waren dan in Nederland.

Wetenschappers worden Bekende Belgen met opvattingen  buiten hun vakgebied

We zagen ze hier bijna dagelijks op de televisie, niet in het minst omdat ze al snel de status van Bekende Belg kregen. En jawel, even later zag je ze ook optreden in lichtere programma’s en zelfs in een spelshow. Dankzij de roddelbladen kregen we tevens een inkijkje in hun privéleven. En dan merk je na verloop van tijd dat het ook gewone mensen zijn, met hun eigenaardigheden en beperkingen. Hoewel aanvankelijk bevraagd op hun deskundigheidsgebied lieten de hooggeleerden zich al snel verleiden tot uitspraken over zaken die buiten hun deskundigheidsgebied lagen. Want ook hier kwam men er al snel achter dat alleen een puur technocratische benadering onvoldoende is. Voor het goed doen landen en beklijven van maatregelen zijn kennis van het gedrag van mensen en kennis over de meest efficiënte wijze van communiceren minstens net zo belangrijk. En dat is zeker van belang als maatregelen voor langere tijd genomen moeten worden, het algemene publiek wordt ze nu eenmaal snel moe.

Wetenschappers gaan van mening verschillen

Daarbij, wetenschap is nu eenmaal geen vast gegeven; door onderzoek en ontwikkelingen krijgen we nieuwe inzichten. Iedere wetenschapper weet ook dat onderzoeksresultaten onderhevig kunnen zijn aan verschillende – al dan niet foutieve – interpretaties en conclusies. Wetenschappelijk dispuut is essentieel om te komen tot nieuwe inzichten. En ook dat zag je hier gebeuren. Vakbroeders, mogelijk jaloers op de media-aandacht die collega´s kregen in combinatie met enige mate van ijdelheid, roerden zich in de discussie. Echter, niet alleen in wetenschappelijke tijdschriften maar ook de meer populaire media. En vooral als er schijnbaar sprake was van een tegengestelde mening waren het juist die media die daarvoor graag een platform boden. 

Economen en historici gaan medische uitspraken doen

Dit beperkte zich echter niet alleen tot vakbroeders, ook wetenschappers van andere vakgebieden deden van zich spreken en deden uitspraken over de ernst en het beloop van de pandemie. Zo vertelde een hoogleraar gezondheidseconomie op televisie dat de huidige corona pandemie niet meer was dan een jaarlijks griepje. Een emeritus hoogleraar geschiedenis onderbouwde die bewering nog eens met zelf gemaakte berekeningen.

Kortom, het leidde in sommige discussies letterlijk tot een deflatie van uitspraken van de wetenschappers tot  één van de vele meningen in die discussie. Het valt te raden dat dit geen positief effect heeft gehad op de acceptatie van de maatregelen.  


Wetenschappers stappen op

Inmiddels zijn de meeste wetenschappers van het eerste uur, al dan niet vrijwillig, opgestapt uit de diverse adviesgroepen, mede ook omdat bij het algemeen publiek het beeld ontstond dat zij volledig achter de regeringsmaatregelen stonden. Hoogtepunt van dit dispuut met de politiek was de radiostilte die deze wetenschappers twee weken geleden gedurende het weekend afkondigden en alle media doorverwezen naar de verantwoordelijk politici.

Waar zijn de Belgische politici?


Want hoe zit het nu met die politici hier in België? Er leek sprake van een zekere angst om verantwoordelijkheid te nemen over de toch zo noodzakelijke maatregelen. De situatie in België lijkt qua corona op die in Nederland. Maar waarom dan die terughoudendheid? Wellicht heeft die te maken met het feit dat we hier in België tot enige weken geleden te maken hadden met een regering van lopende zaken (in Nederland noemen we dat demissionair). Bijna 500 dagen na de verkiezingen hebben we eindelijk een nieuwe regering, na vele inspanningen van diverse preformateurs en formateurs. Onderdeel van dat proces is natuurlijk ook wie op welke plek komt. Wellicht redeneerden mogelijke kandidaten dat het verstandiger was nog maar even je mond te houden over zo’n gevoelig dossier als corona.

 
Bestuderen en Besturen

Maar de nieuwe regering is nu geïnstalleerd, alle namen zijn bekend. Zij  kan

direct beginnen met het in de praktijk brengen van de geleerde lessen van de afgelopen maanden, waaronder de inzet  van wetenschappers in de communicatie van de maatregelen. Wellicht kunnen de wetenschappers daarbij nog eens denken aan de woorden die burgemeester Aboutaleb van Rotterdam over  de pandemie onlangs uitsprak: “Wetenschappers zijn er om te bestuderen, bestuurders om te besturen”.  

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: op 3 december 2020 vindt het Congres Juiste Zorg op de Juiste Plek plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over dit onderwerp. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!