Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Advies Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving; van schuld naar schone lei

Bespreking advies Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving dd. 20042022 Van schuld naar schone lei.

Door Vera Kampschöer, voormalig huisarts en manager huisartsenzorg en nu lid van de Adviesraad Sociaal Domein te Almere.

De conclusie van dit advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving is helder: de huidige schuldenproblematiek is een maatschappelijk probleem, waarvoor een nationale saneringsopgave nodig is. En het vraagstuk van de problematische schulden is niet op te lossen zonder de onderliggende oorzaak aan te pakken, namelijk het versterken van de bestaanszekerheid van een groot deel van de Nederlandse bevolking. De Raad formuleert hierbij twee leidende beginselen voor een omslag in het denken op korte termijn.

Dit niet al te dikke rapport van 30 pagina’s geeft een goed overzicht van de schuldenproblematiek in Nederland, met een analyse van de knelpunten, een terugblik op de maatregelen in de afgelopen vijf jaar en aanbevelingen wat er anders zou moeten. Het laat zien dat het ook voor de gezondheidszorg loont om aandacht te schenken aan het voorkómen en vroegtijdig oplossen van dit schuldenvraagstuk.

Hoe komt de Raad tot dit advies?

De Raad neemt afscheid van de veel gehoorde opvatting dat problematische schulden toch vooral een individueel probleem zijn, van niet al te slimme mensen met een uitkering. Cijfers laten zien dat problematische schulden iedereen kunnen overkomen en dat ze vaak niets te maken hebben met financieel wanbeheer of verkwisting.

De cijfers zijn schokkend: Eén op de vijf huishoudens heeft risicovolle schulden of betalingsproblemen. En één op de dertien huishoudens (614.000 in totaal) heeft problematische schulden, dat wil zeggen, schulden zo hoog, dat ze daar niet meer op eigen kracht vanaf komen.

De Raad analyseert de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van deze problematische schulden. Begrijpelijkerwijs spelen hierin situaties met een plotselinge inkomensval een grote rol, zoals baanverlies, ziekte, arbeidsongeschiktheid, scheiding, een flexibel contract of wegvallen van werk als ZZP’er.

Maar de grootste bron van ellende is ons toeslagensysteem in combinatie met wisselende inkomens, waarvoor achteraf correcties worden toegepast, waardoor mensen geld moeten terugbetalen in een situatie waarin er geen financiële buffer is. Het uitgebreide systeem van 27 (zevenentwintig!!) inkomensondersteunende maatregelen, met verschillende definities van partner, inkomen, vermogen, vraagt om bovenmatige intelligentie op financieel niveau. Onderdeel hiervan is de informatieplicht met betrekking tot relevante wijzigingen. Wat relevant is, verschilt weer per regeling. En het niet-informeren van de overheid leidt tot het label fraude, waardoor je uitgesloten wordt van elke schuldhulpverlening.

Dit verklaart ook waarom de overheid/belastingdienst de belangrijkste schuldeiser is, met 26% van de totale schuld. Zij worden alleen overtroffen door de kosten van de incasso-ondernemingen met 28%.

De cijfers laten zien, dat de schuldenproblematiek een lucratieve onderneming is, waarin veel mensen werken en waarin veel geld verdiend wordt. De totale omvang van alle schulden wordt geschat op € 3,5 miljard.  De Argumentenfabriek schat de directe kosten van de schuldhulpverlening op € 8 miljard, met nog eens zo’n € 9 miljard voor de indirecte maatschappelijke kosten, zo vermeldt de Raad.

Problematische schulden vormen niet alleen een financieel en juridisch vraagstuk, maar ook een volksgezondheidsprobleem. Financiële problemen en gezondheidsklachten hangen immers nauw met elkaar samen. Mensen met problematische schulden hebben vaker en meer chronische aandoeningen, leven vaker ongezonder, en hebben een kortere levensverwachting. Ook hebben ze meer psychische problemen en aandoeningen. Chronische stress, het (ervaren) verlies van zelfvertrouwen en autonomie, een kleiner wordend sociaal netwerk, eenzaamheid en sociale uitsluiting spelen een rol bij het ontstaan van deze gezondheidsproblemen.

Wat is er de afgelopen 5 jaar gedaan en bereikt:

In 2018 heeft het kabinet een breed pakket van veertig maatregelen gepresenteerd om het hele traject van schuldhulpverlening te verbeteren. De Raad laat in haar terugblik zien dat de intenties goed waren maar de resultaten nog mager. De verbeteringen verlopen langs drie trajecten:

  • Technisch ontzorgen door wetgeving, zoals het afschaffen van de fraude-clausule, het eenvoudig berekenen van de belastingvrije voet, het garanderen van een bestaansminimum bij het beslagrecht.
  • Het sociaal incasseren van schulden, meer maatwerk, sneller herkennen van schulden, een app voor het gebruik maken van toeslagen, het saneringskrediet.
  • Sociaal ontzorgen door meer toegankelijke en goede hulpverlening, vooral door de inspanning van vele gemeentes.

De meeste wijzigingen sinds 2018 zijn vormgegeven in pilots en onderzoeken en moeten nog vorm krijgen in verder beleid. Ze lijken een verbetering te zijn, maar het is nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden. Maar tussen de regels van het RVS-rapport lezen we dat dit beleid de schuldenproblematiek niet gaat oplossen.

Wat dan wel?

De Raad concludeert dan ook dat de huidige benadering en aanpassingen in de schuldhulpverlening ontoereikend zijn. De Raad roept op tot een nationale saneringsopgave, met naast inspanningen voor het voorkómen en verhelpen van schulden, een focus op het verbeteren van (volks)gezondheid en welzijn en het (direct en indirect) voorkomen van zorggebruik. Daarbij zijn twee sporen nodig:

1 Voor de lange termijn moet er gewerkt worden aan de onderliggende oorzaken van problematische schulden. Dit betekent dat de bestaanszekerheid van een groot deel van de Nederlandse bevolking structureel moet worden verstrekt: met werk dat loont, betaalbare huisvesting, toegankelijk onderwijs en een betrouwbare en voorspelbare overheid. De Raad bereidt momenteel een advies voor over dit grotere maatschappelijke vraagstuk.

2. Voor de korte termijn is er een nationale saneringsopgave nodig. De omslag die binnen het systeem van schuldhulpverlening in gang is gezet, moet verder worden versterkt en versneld. De Raad ziet hiervoor twee leidende beginselen, namelijk: a. de norm dat de overheid niemand in een perspectiefloze situatie mag brengen of houden; b. dat de overheid haar burgers die met schulden te maken hebben altijd een menswaardig bestaan moet garanderen. Dit betekent onder andere dat de zorg voor inwoners in kwetsbare omstandigheden bij de overheid voorrang moet krijgen boven de angst voor individuele fraude.

Nu maar hopen, dat dit rapport niet verdwijnt op de stapel van meer dan honderd al bestaande rapporten over de schuldenproblematiek. Mensen met problematische schulden verdienen de toepassing van deze twee leidende beginselen: een situatie die eindelijk perspectief biedt, en de mogelijkheid van een menswaardig bestaan.

Digitalisering van zorg, kleine stapjes vooruit

Door Dianne Jaspers, huisarts.

Recensie van: EHealth monitor 2021 stand van zaken.  Kwantitatieve resultaten van aanbod en gebruik van digitale middelen in de zorg, de nulmeting over 2021. Het RIVM voert de E-healthmonitor  uit in opdracht van VWS. Dit instituut doet dat in samenwerking met het Nivel en National eHealth Living Lab (NeLL). Zorgaanbieders, ontwikkelaars van digitale toepassingen, beleidsmakers en zorggebruikers kunnen de resultaten gebruiken om e-health in de toekomst zinvol in te zetten.

Inleiding

Digitalisering zou een bijdrage kunnen hebben tot het betaalbaar houden en toegankelijk houden van de zorg. De COVID-19 pandemie is een externe prikkel geweest die zorgverlener en zorggebruiker meer kennis heeft laten maken met de mogelijkheden van de digitale zorg. In dit onderzoek is een opsomming gegeven van het gebruik en implementatie van digitale zorg. Het RIVM benutte hiervoor grote steekproeven van mensen met chronische aandoeningen en van professionals. De monitor bevat een uitgebreide verantwoording van de ontwikkelde vragenlijsten en de statistische analyses  van de antwoorden.  De onderzoekers relateren de gegeven antwoorden met enkele maatschappelijke uitdagingen: organiseerbaarheid van zorg, kwaliteit van zorg, arbeidsmarktuitdagingen, regie van de patiënt, attitude, preventie van (meer) zorg en toegankelijkheid.  Bij elke uitdaging houden zij boeiende beschouwingen en geven zij betekenis aan de gevonden uitkomsten. Hieronder volgt een bespreking van de passages over preventie van (meer) zorg. De andere uitdagingen en de onderzoeksmethoden vallen buiten de focus van dit artikel.

Waarde van preventie blijft in het midden

Hieronder volgen eerst enkele uitkomsten van het hier besproken vragenlijstonderzoek. Zorggebruikers zoeken frequent online naar informatie over gezondheid. Ook zoeken mensen steeds meer naar informatie over leefstijl, zoals voeding, beweging en/of hun mentale gezondheid. Ze houden ook eigen gegevens bij over beweging (48%) en over voeding of dieet (27%) in apps en met wearables. De trend daarin stijgt. Meer dan zeventig procent van hen is het eens met de stelling:  Websites, apps en wearables ondersteunen mij om mijn gedrag aan te passen zodat ik gezondere keuzes maak.  Een minderheid (41%) is het eens met de stelling dat digitale toepassingen inzicht geven in de eigen gezondheid.  In hoeverre digitale toepassingen leiden tot het beter onder controle houden van de eigen gezondheid, of voor het maken van bewuste keuzes voor de eigen gezondheid blijft in het midden: ongeveer een kwart vindt van wel, een kwart vindt van niet en de helft staat hier neutraal tegenover. Mensen met een chronische aandoening verschillen hierover niet veel van mening met zorggebruikers.

Weinig invloed van zelf meten op gezondheid

Een minderheid van de mensen met een chronische aandoening (23%) ervaart of verwacht te ervaren dat het zelf meten van gezondheidswaarden leidt tot meer inzicht in de invloed van hun gedrag op hun gezondheid. Vergelijkbaar ziet 19% het vroegtijdig kunnen aanpassen van gedrag of medicatie als een positief gevolg van het zelf meten van gezondheidswaarden. Ruim een kwart (24%) vindt het een voordeel dat je zo eerder weet of je contact op moet nemen met de eigen zorgverlener.

Weinig invloed van apps op zorggebruik

De helft (48%) van de zorggebruikers geeft aan via websites of apps informatie te hebben gezocht om te bepalen of hij/zij wel of niet met een bepaald probleem naar de huisarts zou moeten gaan. Voor mensen met een chronische aandoening ligt dit percentage op 58%. Binnen deze groep geeft 21% aan dat dit hun beslissing om wel of juist niet naar de huisarts te gaan heeft beïnvloed, terwijl 69% hier niet door werd beïnvloed. Dit wijst erop dat ondanks het gebruik van digitale toepassingen om informatie op te zoeken, de invloed hiervan op het daadwerkelijk hulp zoeken, en daarmee preventie van (meer) zorg, van mensen beperkt is.

Een uitkomst die verbazing wekt

Deze laatste uitkomst verbaasde mij omdat  bekend is dat juist bij het ontstaan van chronische ziekten eerder actie ondernemen aandoeningen of verergering kan voorkomen. Hoe eerder  een professional de mens hierop attendeert en bijdraagt aan een gezondere leefstijl, hoe groter het effect op langere termijn. De mensen die nu het meeste baat hebben bij preventie is ook de groep die het meest digitaal vaardig is dus dat lijkt mij klip en klaar. Door nu in deze grote groep te investeren met digitale middelen voorkom je chronische ziekten en zorggebruik over tien tot twintig jaar. Onbegrijpelijk is dat de relatie van digitalisering en preventie nog niet is ingedaald bij zorgverlener en gebruiker.

Tijdig ehealth modules aanbieden

Al lang voordat er klachten worden ervaren kan er al voorspeld worden of een persoon gezondheidsrisico’s loopt. Het tijdig aanbieden van EHealth modules draagt bij aan mentale of fysieke weerbaarheid die het leven vraagt. Het aanleren van gezondheidsvaardigheden is goed digitaal aan te bieden.  Als dat blended moet, kan ik daar ook wel mee leven. Ook bij chronische patiënten speelt preventie een belangrijke rol. Bijvoorbeeld COPD-patiënten, als zij hun klachten digitaal monitoren kan hierbij veel sneller een advies of actie worden ingezet door de patiënt zelf waarmee je exacerbaties voorkomt. Ook de gewichtstoename bij diabeten is een goede voorspeller voor een hogere glucosewaarde. Als de patiënt sneller op een gewichtstoename wordt geattendeerd doormiddel van een digitaal advies of waarschuwing kan dit de patiënt veel sneller naar die gedragsverandering kan leiden dan dat iemand op een controle komt na drie maanden waarbij de gewichtstoename al tot vijf  kilogram is gestegen. Zijn dit soort initiatieven dan niet duidelijk genoeg waardoor we het antwoord op de vraag of het bijdraagt aan preventie van zorg niet weten?  

Zorggebruikers gaan wel op zoek

Uit dit onderzoek bleek wel dat het aantal zorggebruikers dat informatie over gezondheid en zorg bijhoudt via website of met telefoon, tablet of ander apparaat toeneemt! Dus de gebruiker gaat op zoek! Dat is een mooie ontwikkeling waar we juist op in moeten springen. Rondom het bewegen wordt meer gemonitord dan vorig jaar, dus ik denk dat die stappenteller zit er wel goed in zit! We hebben de tsunami van chronische patiënten en die nog gaat komen, onderschat en hier te laat op ingespeeld. Als we nu niet geloven dat digitale middelen kunnen helpen in de preventie van zorg dan is de kans groot dat we de komende jaren achter de feiten aanlopen, zeker is wel dat we hier onvoldoende medewerkers voor hebben om deze groepen te begeleiden. Het zal echt wat meer bij de burger moeten worden neergelegd met goede digitale producten.

Zorggroepen gemeenten: maak preventie-plannen

Hierbij roep ik zorggroepen en gemeentes dan ook op om gezamenlijk om tafel te gaan en plannen te maken rondom preventie:

  • Zet fors in op de gezondheidsvaardigheden bij de nu nog jonge, relatief gezonde mensen.
  • Ondersteun de chronische patiënt op afstand met zijn aandoening.
  • Vergroot door dit gezamenlijk op te pakken het vertrouwen bij de gebruiker en help hen om keuzes te maken.

Pas dan ben ik overtuigd dat we in 2030 wel de vraag of digitale zorg meerwaarde heeft op preventie positief kunnen beantwoorden. Zou jammer zijn als we deze kans voorbij laten gaan.

Is de Circle of Life ook van toepassing op de digitale vaardigheden?

Digitale vaardigheden in de huisartsenzorg. 

Door Dianne Jaspers, huisarts.

Recensie van: Lotte Kortland, Digitale vaardigheden in de huisartsenzorg. Onderzoek naar digitale vaardigheden in de huisartsenzorg (SSFH e.a.).

Inleiding

Het Nivel had in een eerder onderzoek al beschreven dat opschaling van digitalisering ook sterk afhangt van de digitale vaardigheden van de patiënt en zorgverleners. Dit onderzoek beschrijft hoe groot dit probleem is en wat hier mogelijke oplossingen voor zijn.  

Methode

De SSFH heeft 964 huisartsenzorgmedewerkers zelfscans laten invullen (3% respons) en daarnaast zijn er 27 semigestructureerd interviews afgenomen bij verschillende zorgmedewerkers. De zelfscan bevat vier onderdelen: Algemene digitale vaardigheden, Huisartseninformatiesysteem (HIS), Programma’s en applicaties, (veilig) Werken met internet. Daarnaast worden ook demografische gegevens opgevraagd als leeftijd, regio, functiegroep en ervaringsjaren. Drie uitkomsten van de zelfscan zijn mogelijk: digistarter, digivaardig en digiweet. 

Resultaten

16,8 % wordt gekenmerkt als digistarter waarbij de patiëntgerelateerde beroepen beduidend hoger scoren dan de administratieve – managementfuncties. Hoe ouder de medewerker hoe groter het percentage digistarter is (27% in de groep > 50 jaar) en in 27% worden de digitale vaardigheden van zijn of haar collega’s als digitale starter beoordeeld. De slechtst scorende items zijn Programma’s en Applicaties (27%) en Huisartseninformatiesysteem (23%). Algemene vaardigheden scoort 39% een 9 of hoger. Meer dan de helft vindt dat ze met te veel applicaties moet werken en dat deze ook niet goed samenwerken. Beeldbellen komt hierbij als slechtst scorende applicatie uit de enquête.

Leerstijlen om digitale vaardigheden te verbeteren zijn erg wisselend. Maar er is wel overeenstemming dat er graag ontwikkelingsmogelijkheden zijn op het terrein van de huisartsenzorg. Opleidingsmogelijkheden zijn vaak niet bekend of worden niet besproken.

Schaamte en/of taboe, weerstand en motivatie spelen mogelijk een rol in de mindere digitale vaardigheden en 90% geeft aan het belangrijk te vinden om de digitale vaardigheden te verbeteren omdat ze overtuigd zijn dat het meer werkplezier, tijdwinst en ontspanning oplevert. 

 Aanbevelingen 

  1. Focus op de oudere werknemers in patiëntgerelateerde functies
  2. Benadruk het belang van digitale vaardigheden voor het effectief en efficiënt werken als noodzaak en niet als keuze en creëer een veilige cultuur. 
  3. Doorbreek het afschuifsysteem waarbij collega’s structureel digitale taken van elkaar overnemen
  4. Onderwerpen waar winst te behalen valt zijn HIS, beeldbellen en specifieke applicaties. 
  5. Besteed aandacht aan het makkelijker toegankelijker maken van praktijkspecifieke programma’s en applicaties. Evt. minder programma’s en meer functionaliteiten bundelen
  6. Zorg voor de juiste middelen voor beeldbellen te integreren met voldoende instructies.
  7. Besteed aandacht aan digitale vaardigheden in functioneringsgesprekken
  8. Sluit ontwikkelingsmogelijkheden aan op leerstijlen
  9. Besteed aandacht aan het onbewust onbekwame, soms zijn er makkelijkere en snellere manieren om iets te doen wat mensen niet kennen. 
  10. Neem digitale vaardigheden op in het curriculum van het opleidingsaanbod als bijscholing. 

Reactie 

De uitkomsten van de zelfscans waren op zich niet verrassend en ook de slechte uitkomst van het beeldbellen was al duidelijk in de praktijk. Een groot deel van de aanbevelingen om de digitale vaardigheden te verbeteren zijn uitermate bruikbaar in de praktijk. Een extra aanbeveling vind ik het stimuleren om meer feedback te geven aan softwareleveranciers. Ik denk dat leveranciers hier enorm mee geholpen zijn zodat ze hun product kunnen optimaliseren en gebruiksvriendelijker maken. En ja, juist feedback van de digistarter is essentieel. Uit het onderzoek blijkt dat leeftijd een factor is bij digitale vaardigheden: is de huidige ‘digiweet’ dan niet de ‘digistarter’ over 20 jaar? Ondergaan we  met zijn allen niet deze cyclus? En is het omgaan met deze verschillen in digitale vaardigheden dan niet de grootste uitdaging voor de zorg? 

De aanbeveling om een set van minimale digitale vaardigheden vast te stellen kan zeker bijdragen aan acceptatie en de polarisatie tegengaan die heel makkelijk kan ontstaan binnen de teams. De vraag is wel: waar leg je de grens? En in hoeverre kan dit een knelpunt opleveren in de verdere dynamiek: organisatiepsychologen pleiten juist om meer nadruk te leggen op de goede kwaliteiten van je personeel in plaats van verbeteren van je negatieve eigenschappen. Dat kan een interessante discussie opleveren in de praktijk.

Het artikel zou wegens de huidige maatschappelijke relevantie hoog op de agenda moeten staan van iedere zorgpraktijk. Niet vanwege de cijfers die hierin beschreven staan maar wel om het gesprek aan te gaan rondom digitale vaardigheden in de huisartspraktijk. Ik geef het de volle 5 sterren.  

Reanimeren! Of toch niet? De betekenis van een niet-reanimeren verklaring voor patiënt en hulpverlener.

Riet ten Hoeve-Lafeber, voormalig huisarts, Heerenveen.

Casus: Een normaal ochtendspreekuur, terwijl ik bezig ben een patiënt te onderzoeken belt de assistente in. Er is zojuist gebeld door een bekende patiënt: zijn vrouw is plotseling onwel geworden. Ze ligt nu op de grond in de slaapkamer. Zo’n telefoontje levert een adrenaline-boost op. Nu snel handelen. Het contact met de aanwezige patiënt moet direct beëindigd worden. De tas mee en de auto in en zo snel mogelijk naar het opgegeven adres. Daar tref ik inderdaad een vrouw aan zonder pols en naar het lijkt een laatste ademrochel. Nee… er is een ademstilstand. Reanimatie starten! Het is de tijd voor de AED. De partner waarschuwt intussen 112 en na korte tijd zijn de ambulances aanwezig en nemen zij de reanimatie over.

Wanneer ik met patiënten sprak over behandelbeperkingen werden deze genoteerd en opgeborgen als formulier in het medisch dossier en later ingebracht in het epd. Patiënten kwamen soms zelf met een vraag hierover, of ik besprak dit met hen in het kader van advance care planning. Bij een eigen patiënt en/of bij een aanwezige partner, is dan meestal bekend of de patiënt heeft aangegeven niet-gereanimeerd te willen worden. Maar in een situatie met een onbekende patiënt, zoals meestal tijdens waarnemingen en diensten op de huisartsenpost, dan is er onzekerheid. Ik heb het niet meegemaakt dat er op dat moment een schriftelijke wilsbeschikking voorhanden was. Maar misschien lag deze wel ergens in een la? Maar als ik een tattoo of penning had aangetroffen had ik dan ook inderdaad moeten besluiten niet te reanimeren? Bij de reanimatiecursussen die ik volgde is dit aspect niet aan de orde geweest. In de acute fase ga je er vanuit dat reanimatie gewenst is.

In deze bijdrage aan de nieuwsbrief wil ik aan de hand van enkele publicaties duidelijkheid geven over de niet-reanimerenverklaring en de consequenties hiervan voor patiënt en zorgverlener. Wanneer men te maken krijgt met een situatie waarin reanimeren de enige mogelijkheid is om levensreddend te handelen en men als hulpverlener een schriftelijke niet-reanimeren-verklaring aantreft dan moeten er geen vragen zijn of men wel of niet gehouden is aan deze verklaring. Niet-reanimerenbeleid moet helder en eenduidig zijn voor een ieder die hiermee te maken krijgt.

Reanimeren behoort niet tot de voorbehouden handelingen (bron wet BIG) en dit betekent dat een ieder die zich bekwaam weet in het reanimeren daartoe ook bevoegd is. Professionele zorgverleners worden meestal regelmatig in het reanimeren getraind op basis van de regelingen die daarover in de instelling gelden (zoals in de huisartspraktijk, de huisartsenpost, het ziekenhuis of de zorginstelling). Niet-professionele zorgverleners hebben de vaardigheid opgedaan door het volgen van een reanimatiecursus, zoals die bijvoorbeeld door het Rode Kruis in het hele land wordt gegeven.

Een wilsverklaring betreffende de wens niet gereanimeerd te worden moet om de identificatie van de drager te bevestigen de volgende gegevens bevatten:volledige naam, geboortedatum, handtekening, herkenbare pasfoto en het besluit om niet gereanimeerd te willen worden. In de brief van Minister Klink aan de Tweede kamer: Kamerstuk 23-09-2010) wordt het BW geciteerd (7:450, lid 3, BW). Waarin als eis aan de wilsverklaring staat dat deze in schriftelijke vorm moet zijn geuit. Om aan deze eis te voldoen, is het voldoende dat er sprake is van het vastleggen van de wilsuiting in «schrift»; dat wil zeggen: met gebruik van schrifttekens. Zowel de schriftelijke wilsverklaring, de penning als een tatoeage op het lichaam van de patiënt voldoen aan de eis die in het BW wordt genoemd. Zij zijn alle rechtsgeldig.De schriftelijke wilsverklaring moet wel snel te vinden zijn in de acute situatie. In ziekenhuizen wordt op de band die de patiënt ter identificatie draagt vaak met een picto of een code aangegeven of er bij de patiënt een niet-reanimatiebeleid is afgesproken.

In de kamerbrief wordt ook de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 19 april 2007 aangehaald over een negatieve wilsverklaring. In deze uitspraak stelt het Centraal Tuchtcollege twee zorgvuldigheidseisen. Kort samengevat, komen die er op neer dat een hulpverlener zich er van moet overtuigen dat de wilsverklaring afkomstig is van de patiënt en dat de omstandigheden overeenstemmen met het behandelverbod zoals in de verklaring aangeduid.

Hoe men moet handelen wanneer men bij de patiënt een niet-reanimerenpenning aantreft wordt helder beschreven op het Kennisplein van de Patiëntenfederatie (dd 03/11/2020). Zie het stuk hieronder. Ditzelfde geldt natuurlijk ook wanneer men een wilsverklaring op papier of een tatoeage aantreft.

Een niet-reanimerenpenning is een behandelverbod. Dit betekent dat zorgverleners bij het zien van de niet-reanimerenpenning niet mogen reanimeren. Er is een verschil tussen hoe professionele zorgverleners en niet professionele zorgverleners om moeten gaan met een niet-reanimerenpenning.

Professionele zorgverleners

Professionele zorgverleners zijn wettelijk verplicht om te stoppen met reanimeren als zij een niet-reanimerenpenning zien. Professionele zorgverleners zijn hulpverleners die geneeskundige zorg leveren volgens de wet BIG, zoals bijvoorbeeld artsen en verpleegkundigen.

Maar als iedere seconde telt, hoeft een professionele zorgverlener niet eerst op zoek te gaan naar een penning. Daarom is het belangrijk om de penning duidelijk zichtbaar te dragen. Alleen bij gegronde redenen mogen zorgverleners afwijken. Een reden om af te wijken kan zijn als niet duidelijk is of de penning bij de persoon hoort. Bijvoorbeeld als het niet mogelijk is de persoon te identificeren.

Niet-professionele zorgverleners

Niet-professionele zorgverleners zijn bijvoorbeeld voorbijgangers, EHBO’ers, burgerhulpverleners en bedrijfshulpverleners (bhv’ers). Niet-professionele zorgverleners zijn niet verplicht te stoppen met reanimeren, maar zij zijn ook niet verplicht om (door) te gaan met reanimeren als zij een niet-reanimerenpenning aantreffen. Zij mogen zelf beslissen, totdat een professionele zorgverlener ter plaatste is.

In het vervolg van de Kamerbrief staat: De drager van een niet-reanimerenpenning of -verklaring accepteert met het dragen van die penning of verklaring een zeker risico dat het behandelverbod wordt opgevolgd in situaties die de drager bij het opstellen/aanvragen van zijn verklaring niet heeft voorzien, bijvoorbeeld een situatie waarin een goede kans bestaat dat hij na reanimatie zonder enig nadelig restverschijnsel kan doorleven. Ik (de minister) vind het dan ook belangrijk dat de persoon die besluit tot het opstellen/aanvragen en bij zich dragen van een niet-reanimerenpenning of een verklaring in een andere verschijningsvorm, die beslissing weloverwogen neemt en zich vooraf vergewist van de te verwachten gevolgen en risico’s. Bij voorkeur overlegt hij hierover met zijn (huis)arts, maar te allen tijde blijft de persoon zélf verantwoordelijk voor zijn besluit.  Uitgangspunt is dat een negatieve wilsverklaring, geschreven op papier of op ander materiaal dat geschikt is om de geschreven verklaring te bevatten en weer te geven, in beginsel altijd dient te worden opgevolgd. Met het oog op de rechtsbescherming van hulpverleners die geconfronteerd worden met de acute noodzaak van levensreddend handelen wil ik (de minister), een drietal redenen geven op grond waarvan in voorkomende gevallen van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Namelijk indien:

1. het levensreddend handelen zodanig acuut moet plaatsvinden dat er redelijkerwijs geen tijd is om na te gaan of de patiënt een wilsverklaring bij of op zich draagt;

2. de hulpverlener gegronde redenen heeft om te twijfelen of de penning wel bij deze persoon behoort; of

3. de hulpverlener gegronde redenen heeft om aan te nemen dat desbetreffende persoon de wilsverklaring niet voor de gegeven situatie heeft bedoeld.  

Tot slot.

De beslissing wel of niet te reanimeren is van levensbelang. Waarschijnlijk is niet iedereen die bekwaam is in het reanimeren op de hoogte van de eventuele beperkingen. Wanneer aan de regelgeving hieromtrent aandacht wordt besteed bij reanimatiecursussen of in de media kan de onzekerheid over de juistheid van het handelen in de acute situatie verminderen.

Specialist ouderengeneeskunde = gespecialiseerde huisarts

Door Martien Bouwmans, adviseur in zorg en welzijn.

Doordat oudere mensen langer thuis blijven wonen is in de eerstelijnszorg aanvullende, gespecialiseerde kennis nodig.  Verpleeghuizen kennen en kenden verpleeghuisartsen. Die zijn daar nu minder nodig, terwijl in de behoefte aan gespecialiseerde ondersteuning ten behoeve van ouderen met complexe problematiek groeit. Daarvoor is nu de specialist ouderengeneeskunde (SO) in beeld gekomen. Die kan met zijn of haar expertise een rol in de eerstelijnszorg vervullen. Vooralsnog wordt voor de SO in de wijk een nieuwe positie gecreëerd, met een eigen bekostiging en aparte contractering door de zorgverzekeraars. Weer een nieuwe, individuele, hulpverlener in de eerstelijnszorg. Dat kan anders.

Specifieke doelgroepen

 De NZA heeft het terrein en de zorgverlening van de SO  afgebakend. De SO staat onder het kopje: geneeskundige zorg voor specifieke doelgroepen. De huisarts bepaalt, vaak in overleg met de SO, wanneer iemand in aanmerking komt voor zorgverlening door de SO. Met andere woorden of de persoon in kwestie hoort tot de specifieke doelgroep van kwetsbare, oudere patiënten. De SO zet dan het “volledig professioneel arsenaal” in dat hij te bieden heeft. Overigens benadrukt de NZa dat de hier bedoelde zorg voor een specifieke doelgroep “generalistische zorg” betreft, gericht op kwetsbare, oudere patiënten.

Gespecialiseerd maar niet specialistisch

Zo ontstaat in de eerstelijnszorg een geheel nieuwe categorie zorg: zorg voor bijzondere doelgroepen. Gespecialiseerde zorg, maar geen specialistische zorg. Met het afbakenen van deze zorg begint niet de samenwerking maar het gedoe. Veel huisartsen laten de eerstelijnszorg in de kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen liever over aan de SO. De huisarts wil hen wel als patiënt  inschrijven in hun praktijk en de regie houden De huisarts borgt hiermee zijn positie als poortwachter. Al heeft hij minder verstand van de zorg die in dit specifieke geval nodig is, hij bepaalt wel óf het nodig is. Zo wordt een gespecialiseerde zorgverlener toch ondergeschikt aan de huisarts..

Contracteren

Wellicht zijn er meer doelgroepen te onderscheiden voor wie gespecialiseerde eerstelijnszorg wenselijk is. Komt er voor iedere nieuwe doelgroep weer een specifieke regeling?

Individuele SO’s kunnen een contract afsluiten met zorgverzekeraars maar deze laatste hebben weinig trek in dat individueel contracteren.

De zorgverzekeraar moet bij het contracteren van de SO goed opletten (en controleren) dat er geen overlap bestaat met de kosten voor eerstelijnsverblijf of geriatrische revalidatie. Anders betaalt hij dubbelop

Meerdere SO’s kunnen ook een groepspraktijk openen en als zodanig gecontracteerd worden.

Kaderartsen

Voor ggz-cliënten kennen we binnen de huisartsenzorg  gespecialiseerde huisartsen: kaderartsen GGZ. Zo wordt samen met de poh-GGZ deze populatie steeds beter bediend. Er zijn ook huisartsen met een specialisatie ouderenzorg (de kaderhuisarts ouderengeneeskunde). Kent een andere geschiedenis, natuurlijk, dan de specialist ouderengeneeskunde. Maar je hebt er een harde dobber aan om het onderscheid tussen een huisarts met specialisatie ouderen goed te onderscheiden van een specialist ouderengeneeskunde.

Deel van het huisartsenteam

Er is geen twijfel dat er behoefte is aan kennis om de ouderenpopulatie goed te kunnen bedienen vanuit de huisartsenpraktijk of gezondheidscentrum. In ieder huisartsenteam zou een op de ouderen gespecialiseerde huisarts moeten zitten. Ik kan geen goede reden bedenken waarom de huidige SO niet deel uit zou kunnen maken van het huisartsenteam. Zo moeilijk kan het niet zijn een SO (een verpleeghuisarts) om te scholen tot huisarts. De ‘oude’ verpleeghuisarts gaf en geeft in het verpleeghuis toch ook de volledige huisartsenzorg. De huisarts/specialist ouderengeneeskunde kan dan gewoon betaald worden binnen de huisartsenbekostiging. Een vraagbaak voor alle huisartsen en andere medewerkers in de praktijk of het gezondheidscentrum. Met deze nieuwe ‘ouderenhuisartsen’ kan dan meteen het dreigende tekort aan huisartsen worden opgelost.

In Nederland bakenen we de terreinen nauwkeurig af. Ieder zijn domein, ieder zijn (productiegericht)  tarief, ieder zijn contract. Daarmee wordt stroeve in plaats van soepele samenwerking als het ware op voorhand ingebouwd. Overigens, als je googelt op “huisarts met specialisatie ouderen”, krijg je allerlei berichten over de specialist ouderengeneeskunde. Zelfs Google snapt het verschil niet meer.

Dit artikel verscheen op 25 november ook in Zorgvisie

Spoedzorg kan efficiënter

Najaar 2019 promoveerde huisarts Martijn Rutten aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift Acute primary care in the Netherlands; the cooperation between general practioner cooperatives and emergency departments.  Hieronder  volgen de belangrijkste conclusies van zijn veldstudie.

1. Samenwerking tussen huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulp (SEH) loont

Zijn onderzoek toont aan dat een meer efficiënte organisatie van de eerstelijns spoedzorg buiten kantoortijden kan worden gerealiseerd door een samenwerking tussen de HAP en de SEH in een spoedpost.

2. Zelfverwijzers eerst naar de huisartsenpost

Het onderzoek toont aan dat het doorsturen van zelfverwijzers van de SEH naar de HAP veilig, doelmatig en kosteneffectief gebeurt.

3. Huisarts benut toegang tot röntgendiagnostiek op de HAP

Toegang tot conventionele röntgendiagnostiek door de huisarts komt ten gunste van de patiënt en verstevigt de rol van de huisarts als poortwachter. De diagnostiek wordt op een adequate wijze ingezet.

4.  Meer samenwerking nodig tussen HAP en SEH

Het is aan te bevelen dat alle SEH’s een samenwerking aangaan met de HAP in een spoedpost, waarmee het aantal niet noodzakelijke specialistische consultaties op de SEH daalt.

5. En toch lossen deze vier conclusie niet alles op …

Hoewel deze vier punten hun meerwaarde hebben, dragen zij naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende bij om de toenemende problematiek in de gehele keten te keren (werkdruk, personeelstekorten, capaciteitsproblemen).

6. Daarom deze laatste conclusie

In diverse regio’s doen zich thans mogelijkheden doen zich voor om de spoedzorg in zijn totaliteit te reorganiseren in één voorziening, waarin alle aanbieders participeren. Hierin deelt men capaciteit, expertise, personeel en faciliteiten, met als doel een meer efficiëntere, duurzame en patiëntvriendelijk spoedzorg te creëren.

Congresagenda

Op donderdag 19 november 2020 relateert huisarts Martijn Rutten  zijn bevindingen aan de actualiteit van de Covid-19 pandemie en aan de Houtskoolschets. Dat doet hij tijdens het 21ste nationale spoedzorgcongres met als titel dit jaar Acute zorg voor, tijdens en na de Coronacrisis   Dit is een blended congres; het is zowel fysiek als via een lifestream te volgen.

Apotheker in Almere is farmaceutisch expert

Interview met Apotheker Rob Linde

Apothekers moeten niet alleen controleren of geneesmiddelen worden afgeleverd conform het recept van de huisarts en veilig kunnen worden gebruikt door de patiënt. Belangwekkender is dat zij bijvoorbeeld kennisnemen van de laboratoriumwaarden van belang om risico’s bij geneesmiddelgebruik in te kunnen schatten.   Dan kunnen zij de patiënt en  de arts adviseren om, bijvoorbeeld, de dosis aan te passen, te stoppen met de  kuur of over te stappen op andere medicatie. Hiervoor is nodig dat de apotheker eenvoudig kennis kan nemen van die laboratoriumwaarden, betaald wordt voor dit werk,  één apotheker dossierhouder wordt en ook dat  huisarts en apotheker elkaar kennen. Dan worden de apothekers weer  wat zij al eeuwen is: de expert op het terrein van gebruik van geneesmiddelen. Met woorden van deze strekking start apotheker Rob Linde (62 jaar) het interview, nog voordat ik mijn eerste vraag heb gesteld. Het gesprek vindt plaats als onderdeel van een serie voorbeschouwingen op het congres De Eerste Lijn 2020 – 2030: regionalisatie, zorgvernieuwing en governance.  Dat vindt op 6 maart 2020 plaats in het Stadion Galgenwaard te Utrecht.  Linde werkt in Almere sinds 1988. Eerst in een van de gezondheidscentra van de Zorggroep Almere  en later als (een van de) leidinggevende voor alle Almeerse apotheken (Zorggroep Almere).  Tijdens zijn carrière heeft hij vele kwaliteitsprojecten gedraaid, steeds gericht op het verbeteren en doelmatiger maken van de farmaceutische zorg. Hij stichtte vanuit de eerste lijn  de poliklinische apotheek in het Almeerse Flevoziekenhuis.

Wat je nu vertelde, geldt dat alleen voor Almere?

Nee, we zijn een onderdeel van een brede beweging.  Centraal staat in Almere en elders de landelijke informatiestandaard versie 9  voor het Medicatieproces. Ik hoop dat het Zorginstituut deze binnenkort vaststelt.  De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) hebben deze standaard in de afgelopen jaren voorbereid. Centraal staat de scheiding van informatie over de farmacotherapie en de logistieke levering.

NIctiz heeft hierbij een makkelijk te volgen filmpje gemaakt. Wie precies wil weten, wat de standaard inhoudt, verwijs ik naar de toelichting erop. Ik zeg nu kortweg: Vanwege de medicatieveiligheid betreft de uitwisseling volgens de nieuwe standaard uiteraard de medicatiegegevens maar ook informatie over geneesmiddelovergevoeligheden, contra-indicaties en uitslagen van laboratoriumonderzoek. De standaard bepleit ook bijvoorbeeld het noteren van wijzigingen in doseringen, of het eerder stoppen of juist langer toedienen van medicatie. Hierdoor ontstaat een compleet beeld van de medicatie van een patiënt.  Dat ontbreekt nu vaak. Het is nu zaak dat alle voorschrijvers en apothekers deze standaard omarmen en dat de praktijkautomatiseerders deze zo spoedig mogelijk inbouwen!

Is de standaard al in pilots uitgeprobeerd?

Diverse onderdelen van deze Informatiestandaard zijn of worden momenteel beproefd in Proof of Concepts (PoC) of pilots bij specifieke interacties. Niet alle onderdelen en interacties zijn al beproefd in pilots. Om die reden heeft de Informatiestandaard Medicatieproces als geheel volwassenheidsniveau 2. Onderdelen ervan zitten al op niveau  4. We proberen nu in Almere in samenwerking met onze softwareleverancier de standaard versie 9 in onze software te bouwen. Dat is niet eenvoudig. Want informatie over therapie gaan we scheiden van de logistieke levering.

Als artsen meer informatie  aan patiënten en aan ander professionals in de zorgketen horen te geven, krijgen zij het dan nog drukker?

Wekelijks worden in Nederland meer dan 1.200 mensen in het ziekenhuis opgenomen door medicatie-incidenten. Bijna de helft hiervan is vermijdbaar: ruim 27.000 vermijdbare opnamen per jaar. De invoering van de standaard bij zowel huisarts als apotheker betekent minder opnames en  minder werk voor vele professionals. De overdracht bij goed dossierbeheer gaat, bij toestemming door de patiënt, automatisch.  De apotheker kan verder op basis van deze informatie de huisarts ontzorgen.  Want patiënten komen minder vaak terug op het spreekuur vanwege onveilige medicatiegebruik. Op basis van deze informatie en onderlinge afspraken kan de apotheker meer medicijn gerelateerde problemen zelfstandig afhandelen.  Vanwege jouw vraag ga ik nu alleen in op de werkdruk van artsen. Veel belangrijker aspect is dat de versie 9 veel leed en ongemak bij patiënten tegen gaat.

Als versie 9 overal in Nederland  standaard is, hebben wij dan de ideale farmaceutische zorg?

Nee, ook de betaling van deze zorg moet anders. De KNMP heeft jouw Cappuccinomodel als financieringsgrondslag overgenomen. Dat wil dit zeggen: op dit moment bestaat het inkomen van apothekers voor 85% uit honorering van logistieke arbeid (het schuiven van doosjes) en niet voor farmaceutische zorg.  Wat wij willen is een tarief per ingeschreven patiënt waarvoor de apotheker dossierhouder is, een laag tarief per contact per patiënt en ten derde een toeslag voor zorgvernieuwing. Deze bekostiging lijkt op die huisartsen kennen.

En zijn we er dan wel, in onze dromen?

Nee, nog niet helemaal. Ik zou zo graag zien dat dokters-assistenten en apothekers-assistenten een gezamenlijke balie krijgen in elk gezondheidscentrum. Dan komt de therapietrouw en medicatie veiligheid beter van de grond. Alle herhaalmedicatie en polyfamacie is dan beter af te handelen alsmede preventie beter vorm te geven.

Door deelname van de apotheker als professional in de huisartsenpraktijk kunnen de meer complexe situaties rondom medicatie in elkaars verlengde worden opgepakt. Dan wordt het farmacotherapeutisch overleg intensiever en interactiever. Wij experimenteren hiermee in Almere.

Waarover moet het congres op 6 maart vooral gaan?

Ik hoop dat farmaceutische behandeling centraal staat en niet zo zeer de logistieke innovatie. Natuurlijk is een robot die de nachtdienst doet een prachtige innovatie, jij schreef daarover onlangs in je Nieuwsbrief. Maar deze raakt niet de kern van het beroep van apotheker.

Ik zie graag dat vele congresdeelnemers de sessie bezoeken van Erik Mijnhardt, apotheker te Nijvendal en bestuurder Twentse Apothekers Organisatie (TAO). Daarbij zijn 121 apothekers werkzaam in 67 apotheken in Twente aangesloten. Hun missie is het realiseren van verbindende, betere farmaceutische zorg. Onze missie in Almere lijkt op die van de TAO. We zijn echt een landelijke beweging van voorschrijvers en apothekers!

Congres Agenda

Op 6 maart vindt in het stadion Galgenwaard het congres  plaats over de eerstelijn in de jaren 2020- 2030.  Daarin komen tal van goede voorbeelden zoals Twente (zie hierboven)  aan de orde zoals hierboven genoemd. Klik hier voor meer informatie en inschrijving.

Volop geslaagde innovaties in de ggz

Rebecca Houtman werkt als huisarts in de oude, Utrechtse wijk Ondiep, gelegen naast de wijk Overvecht, die uit de jaren zeventig stamt. Zij werkt in nauwe samenwerking met Altrecht, de grote ggz instelling in de stad Utrecht.  Zij is met recht een voorloper van Krachtige Basiszorg te noemen. Al jaren fietst zij door de wijk en past zij de principes ervan toe. Krachtige basiszorg is een vernieuwende, integrale aanpak gericht op bewoners met hoge gezondheidsrisico’s en problemen in meerdere leefdomeinen. Het is een manier van kijken, leren en doen door álle professionals op gebied van  lichamelijke en geestelijke gezondheid, sociaal welzijn en preventie in de wijk. Professionals kunnen beter hun werk doen, bewoners plukken de vruchten van zorg- en dienstverlening op maat en de zorgkosten verminderen significant. 

Weinig aandacht van massamedia

Dit is een van de goede voorbeelden die ondergetekende tegenkwam bij de voorbereiding van het congres Ambulantisering ggz: wat gaat goed en wat kan beter? . Zo’n voorbeeld haalt niet de massamedia. Kranten, TV en radio besteden vooral aandacht aan de ggz als de veiligheid bedreigd wordt. Zo vonden in 2018 en 2019 drie ernstige moordpartijen plaats door psychiatrische patiënten (de trambeschieting in Utrecht, de moord op Anne Faber bij Den Dolder, en de moorden op twee schoonmakers van  een Groningse bioscoop. Terecht trokken deze gebeurtenissen grote aandacht in de pers. Want de veiligheid was in het geding van 17,5 miljoen Nederlanders. Dat is meer dan de ggz zelf, die in 2018 ruim één miljoen cliënten telde. 

En ook niet van vakbladen

De ggz-vakbladen besteedden evenmin veel aandacht aan innovaties. Zij agenderen vooral onderwerpen waarvan professionals dagelijks last hebben zoals werkdruk, registratiedruk en te lage tarieven. Verder komt der te snelle invoering van wet- en regelgeving goed aan de orde zoals de Wet Verplichte GGz. Ook dit is terecht en te verklaren vanuit de gedragseconomie. Het is nu eenmaal een ervaringsfeit dat het nu van de dagelijkse routine en de hedendaagse noden voor consumenten, professionals en beleidsmakers belangrijker zijn dan de toekomst van productieprocessen. Dat is bij het klimaatbeleid zo en ook bij de vernieuwing van de ggz. Om enig tegengas te geven aan veel nieuws over calamiteiten en hoge werkdruk volgt hieronder een kleine selectie van goede voorbeelden van zorgvernieuwing in de ggz. 

Minder basis ggz, kortere wachttijden

Afgelopen september hoorde Friesland tot de drie van de 31 ggz-regio’s met de minste wachttijden tussen aanmelding en start van een behandeling. Hierover schreef ik al. Dat is ten eerste te verklaren door de aanwezigheid van een aparte ambulante organisatie. Dat is Synaeda met vestigingen over heel Friesland. Inmiddels is de helft van de oorspronkelijke populatie van de Friese ggz in behandeling bij Synaeda. Deze organisatie heeft -de tweede verklaring voor de korte wachttijden- vele praktijkondersteuners gedetacheerd bij huisartsen. Vele POHs ggz staan met één been in de eerste lijn en met het andere in de ggz. Friesland kent dankzij Synaeda nauwelijks basis-ggz. Als derde verklaring speelt mee dat de vorige bestuursvoorzitters van de dominante zorgverzekeraar, Diana Monissen en daarna Bert van der Hoek, verstand hadden van de ggz. Zij hadden daar gewerkt en hielpen mee met goede bekostiging van Synaeda en de POHs.

Het wachten is op andere regio’s die het Friesland model overnemen en daardoor de wachttijden reduceren. 

Ook eHealth leidt tot kortere wachttijden 

De wachttijden voor de specialistische geestelijke gezondheidszorg zijn ook te verkorten door de inzet van eHealth. Zilveren Kruis en onder meer ggz aanbieder Dimence zijn de trekkers ervan. Cliënte Claire vertelt op een video hoe haar behandeling is verlopen. 

Een serie kijken, een overnachting boeken of bankzaken regelen daarvoor gebruikt tegenwoordig bijna iedere Nederlander een digitale service. Één op de vijf mensen krijgt ooit in zijn leven te maken met een geestelijke aandoening. Zilveren Kruis en Dimence zijn dan ook van mening dat we anno 2020 met digitale service niet achter kunnen blijven in de GGZ. Hun motto is: digitaal is het nieuwe normaal.  Het is hoog tijd dat iedereen die wil werken aan zijn mentale gezondheid hier direct mee aan de slag kan gaan zonder wachttijden. 

Eenmaal aan de slag, wordt de voortgang van de patiënt intensief gevolgd met behulp van simpele meetinstrumenten die per sessie worden ingezet. Patiënten hebben inzicht in de effecten van hun inspanningen en behandelaren gebruiken deze data om de effectiviteit van de behandeling en zichzelf te verhogen. Inmiddels contracteert Zilveren Kruis naast Dimence nog enkele andere grote ggz aanbieders die alle ervaren dat wachttijden terugkopen en de cliënten de eHealth positief ervaren.   

Wat ik niet begrijp waarom de introductie van de vorm van digitale hulpverlening zich zo langzaam verspreidt. Beschikt een van de lezers van dit bericht over een ei van Columbus om de implementatie te versnellen? 

Meer behandeling dankzij minder tijdschrijven

Dick Veluwenkamp is lid van de Raad van Bestuur van de grote Amsterdamse ggz instelling Arkin. Hij heeft het mes gezet in al die registraties en een vereenvoudiging  ontworpen in de tijdregistratie door Arkin-professionals. De zorgmedewerker registreert alleen nog maar wat belangrijk is voor de zorg en registreert niet meer elke minuut waar hij of zij mee bezig is. Met als resultaat ruim 50 minuten per medewerker per dag meer tijd voor de zorg. Dit zorgt voor gelukkigere medewerkers. Zij kunnen zich weer volledig focussen op de zorg en hoeven zich niet meer bezig te houden met uren administratie. Jaarlijks vertrekken bij Arkin zo een 700 van de 4200 medewerkers. Arkin wil hen graag langer vasthouden. Het lijkt erop dat dat lukt door de hoeveelheid registratie te verminderen.  Bij de teams waar dit experiment plaatsvindt is het verloop gehalveerd.  Met dit experiment heeft Arkin zelfs een prijs gewonnen. 

Je zou toch denken dan binnen enkele maanden vele ggz-instellingen deze innovatie overnemen. Maar dat is niet het beval. Ook dit begrijp ik niet, al onderzoek ik sinds 1980 zorgvernieuwing. 

Meer ziekenhuisopnamen bij overbelaste huisartsen

Bij huisartsen met een hoge werkdruk en een geringe arbeidssatisfactie komen ziekenhuisopnamen van spoedpatiënten en chronisch zieken vaker voor. Dat is de conclusie van een op 12 augustus gepubliceerd onderzoek onder Deense huisartsen[i]. Guus Schrijvers licht het artikel toe en geeft de betekenis ervan aan voor de zorg in Nederland.

Ruin 400.000 patiënten

De onderzoeksgroep bestond uit 392 solo-huisartsen. Zij werkten gemiddeld reeds 18,9 jaren als huisarts. Hun praktijkgrootte varieerde van 1544 tot 1935 ingeschreven patiënten. Van deze 392 huisartsen deden 461.376 patiënten (25-plussers) deel.

Psychisch welzijn van huisartsen

De relatie tussen twee indicatoren stond centraal in de studie. De eerste betreft het psychisch welzijn van  huisartsen, gemeten met vijf gevalideerde vragenlijsten over onder meer werkvermogen, arbeidssatisfactie, geestelijke gezondheid en burned-out verschijnselen. De onderzoekers combineerden deze uitkomsten tot één begrip: psychisch welzijn.

Eerstelijns gevoelige opnamen

De tweede indicator betreft de ziekenhuisopnamen die gevoelig zijn voor de sterkte van de eerste lijn. In vakjargon zijn dat de hospitalizations for ambulatory care sensitive conditions. Dit is een internationaal erkende maatstaf voor de kracht van de eerstelijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld spoedopnamen voor onder meer longontsteking, urineweginfecties, geperforeerde appendicitis en opnamen voor chronische aandoeningen zoals COPD exacerbaties, diabetes, hypertensie en astma. De onderzoeksgroep registreerde de opnamen zes maanden lang na het meten van dat psychisch welzijn. Voor een beschrijving van de dataverzameling, standaardisering van gegevens en statistische analyses verwijs ik naar het omvangrijke wetenschappelijke artikel.

Minder welzijn meer opnamen

De onderzoeksvraag luidde kortweg: bestaat er een verband tussen de twee genoemde indicatoren? Het antwoord is ja: Een lager psychisch welzijn van huisartsen hangt samen met een hoger aantal van deze opnamen per 1000 patiënten. Het artikel geeft ook aan dat deze eerstelijns gevoelige opnamen vooral plaatsvinden bij personen uit lagere inkomensgroepen, bij ouderen en bij mensen met meer dan één chronische aandoening.

Betekenis voor Nederland

De kracht van het onderzoek is gelegen in de omvang, de gevalideerde vragenlijsten over psychisch welzijn en het empirisch meten van die opnamen gedurende zes maanden na de metingen bij de huisartsen zelf. Het zou goed zijn de studie in Nederland te herhalen. Laat ik voorlopig ervan uitgaan dat de Deense uitkomsten ook voor ons land gelden. Dan is niet te ontkomen aan praktijkverkleining, administratie vermindering, introductie van arbeidsbesparende software en het verder terugdringen van nachtdiensten voor huisartsen. En dat allemaal in de vorm van maatwerk. Immers, niet elke huisarts-solist heeft behoefte aan al deze maatregelen.


[i] Nørøxe KB, AF Pedersen, AH Carlsen,F Bro, P Vedsted, Mental well-being, job satisfaction and self-rated workability in general practitioners and hospitalisations for ambulatory care sensitive conditions among listed patients: a cohort study combining survey data on GPs and register data on patients, BMJ Qual Saf Epub ahead of print:August `12, 2019,  doi:10.1136/ bmjqs-2018-009039