Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Bouwen aan een effectief lokaal preventie-netwerk

Door Paul van der Velpen.

De urgentie om te werken aan mentale gezondheid wordt onderschreven, zowel landelijk als regionaal en lokaal: een verschuiving van zorg naar preventie wordt gezien als noodzakelijk. Aldus het Trimbos instituut op basis van een recent onderzoek waarin landelijke en lokale partijen zijn geconsulteerd. De ondervraagden geven diverse argumenten voor deze noodzakelijke verschuiving: de intrinsieke waarde voor mensen met mentale klachten, tot vastlopen van de zorg. Ik zou er één reden aan willen toevoegen: het versterken van mentale gezondheid zal ook een positief effect hebben op de instroom in jeugdzorg.

Voor wie de preventie in de gemeenten wil versterken vijf adviezen:

  1. Ontwikkel (en gebruik) een gezamenlijke visie;
  2. Maak analyse van huidige situatie;
  3. Kies voor effectieve interventies;
  4. Creëer samenhang;
  5. Spreek partijen aan op hun verantwoordelijkheid      

Aan het eind voeg ik de adviezen samen tot enkele aanbevelingen voor de nieuwe Colleges die in de gemeenten zijn gestart.

1.  Ontwikkel een gezamenlijke visie

Om succesvol met preventie aan de slag te gaan zijn diverse partijen nodig: jongeren, ouders, gemeenten, onderwijs en hulpverlening. Een van belangrijkste elementen bij samenwerking is een gezamenlijke visie. 

Hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Wouter Staal geeft een inspirerende visie op psychische kwetsbaarheid. Kort samengevat: als we alle vormen van psychische kwetsbaarheid (internaliserend, externaliserend, psychotische ervaringen) op één hoop vegen wordt in de literatuur gesproken over de p-factor[1]. Het is volgens Staal, redelijkerwijs aan te nemen dat deze p-factor zich als een wiskundige normale verdeling in de bevolking presenteert, net als vele andere eigenschappen (o.a. lengte, intelligentie, gewicht). Of die psychische kwetsbaarheid zich ontwikkelt tot een ziekte hangt niet af van het individu, maar van de omgeving.

Hiermee geeft Wouter Staal richting aan een preventieve aanpak van mentale gezondheid:

1. Voor het overgrote deel van de bevolking is het zaak om ziekmakende factoren (prestatiedruk, exclusie, bestaansonzekerheid etc.) vanuit de omgeving (gezin, wijk, school, bedrijf, maatschappij) terug te dringen en beschermende factoren (een sterk sociaal netwerk) te versterken.

2. Voor een heel klein deel van de bevolking is vroegsignalering van belang, omdat psychische kwetsbaarheid ziekmakend zal zijn, ongeacht het type omgeving.

3. Geef meer aandacht aan preventie. Daar wil ik aan toevoegen: gebruik verschillende soorten preventie. Een veel gebruikt onderscheid tussen verschillende vormen van preventie   [2]

PreventievormDoelgroep
Universele (of collectieve) preventieTotale populatie
Selectieve preventieGroep met verhoogd risico
Geïndiceerde preventieIndividuen met beginnende klachten

Om impact te hebben is een cocktail nodig van de diverse preventie-vormen. Neem roken. Om te zorgen dat minder mensen roken moet de prijs van tabak drastisch omhoog en het aantal verkooppunten omlaag (=universele preventie). Voorlichtingsactiviteiten zijn nodig, gericht op jongeren in met name  de praktische opleidingen (=selectieve preventie). Rokers moeten gestimuleerd worden om naar een stop-met-roken-cursus te gaan (=geïndiceerde preventie). Als het gaat om mentale gezondheid is ook een preventie-cocktail nodig.

Schematisch zijn deze drie soorten preventie als volgt te verbinden met de normaalverdeling:

2. Maak een analyse van de huidige situatie

Om de stap van visie naar uitvoering te kunnen zetten is een analyse van de huidige situatie nodig.   Welke preventieve interventies worden al aangeboden?  Daarbij kan gebruikt worden gemaakt van de preventiematrix. Door te vergelijken met de interventies op www.oogvoorpreventie.nu wordt duidelijk of er gaten zitten in het lokale preventie-landschap. In de analyse is het ook belangrijk om naar de klantstromen te kijken: wordt met een interventie de juiste doelgroep bereikt? In voldoende mate? Hoe groot is het deel van de verwijzingen naar de jeugdhulp dat onterecht is (te licht?) en/of te laat? Van welke verwijzers komen die verwijzingen?

3. Kies voor effectieve interventies

Om de visie concreet in de praktijk uit te voeren zijn interventies nodig. In de database effectieve jeugdinterventies  zijn meer dan 200 erkende interventies opgenomen, ook op gebied van mentale gezondheid. Zowel interventies die gericht zijn op universele preventie, als op de andere twee vormen van preventie.

Ze zijn ingedeeld in vier niveaus. De voorkeur heeft een interventie op het hoogste niveau; het komt regelmatig voor dat een eigen interventie wordt ontwikkeld, omdat de financier de kosten te hoog vindt. Maar is dat slim als je de effecten niet kent? Soms heerst het idee dat bij preventie geldt “baat het niet, het schaadt niet”. Dat is echter niet waar

4. Creëer samenhang

Er is weinig samenhang in de activiteiten, constateert Trimbos-instituut op basis van onderzoek. Maar losstaande interventies aanbieden is niet effectief. Er is in een gemeente een samenhangend stelsel van preventieve interventies nodig. In een kamerbrief heeft de minister het over een preventie-infrastructuur. Stel er wordt een cursus aangeboden, dan moeten er ook activiteiten worden ondernomen om te zorgen dat de juiste doelgroep wordt bereikt (=toeleiding)

Er zijn twee landelijke programma’s die relevant zijn voor het thema mentale gezondheid: ‘Kansrijke start’ en ‘de gezonde school’. Door daarbij aan te sluiten legt een gemeente meteen een fundament voor een preventie-infrastructuur:

4.1. baby’s en kleuters: kansrijke start

Omdat zowel voor de fysieke als psychische ontwikkeling de eerste 1000 dagen cruciaal zijn[3] is door VWS het programma Kansrijke start gestart.  Op de website www.kansrijkestartnl.nl  staat hoe een compleet preventie-landschap voor kinderen tot 2 jaar en hun ouders eruit zou moeten zien.  Meer dan de helft van de gemeenten doet mee aan het programma, en nog niet alle relevante interventies[4] worden in elke gemeente aangeboden.

4.2. kinderen en jongeren: de gezonde school

De school is voor alle kinderen en jongeren het tweede opvoedmilieu (en voor een aantal misschien wel het eerste). Daarom is volgens hoogleraar kinder en jeugdpsychiatrie Wouter Staal de school een belangrijke omgeving om aan mentale gezondheid te werken.  Zijn stelling “zet het kind niet centraal , kijk vooral naar de omgeving én de interactie met de leerkrachten”, sluit aan bij de bevindingen van veel andere onderzoekers[5]. Voor hen is de school géén vindplaats voor specialistische jeugdhulpverlening, maar een werkplaats  voor de sociaal-emotionele ontwikkeling  van kinderen (en hun opvoeders). Het bevorderen van het welbevinden van leerlingen binnen een positief pedagogisch klimaat verbetert ook de leerprestaties (= cognitieve ontwikkeling) en voorkomt bovendien psychische problemen op latere leeftijd.

Voor ’n structurele effectieve aanpak van mentale gezondheid in het onderwijs is het nodig de aanpak van het programma de gezonde school te volgen en te investeren in vier pijlers: educatie, schoolomgeving, signaleren en beleid. De module welbevinden is een goede basis, maar moet verder worden aangevuld met effectieve interventies, en met interventies buiten het onderwijs. Voor kinderen, jongeren en hun opvoeders is de school een zeer relevante omgeving, maar ook buiten de school moeten interventies worden aangeboden. In elk geval voor kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP), omdat bekend is dat tweederde van de kinderen van ouders met een depressie of angststoornis heeft op 35-jarige leeftijd zelf een depressie of angststoornis of heeft deze gehad.. Een uitgebreid overzicht interventies, voor zowel primair onderwijs, voortgezet onderwijs als (v)mbo en ook interventies buiten het onderwijs, is te vinden op de website http://www.oogvoorpreventie.nu.[6]  Op deze website ook:

1. Aandacht voor noodzakelijke verbindingen tussen de activiteiten in en buiten het onderwijs, tussen sociaal en medisch domein zijn goede verbindingen nodig;

2. Een score per preventie-activiteit,  in hoeverre (volgens mij)de interventies een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de instroom naar jeugdzorg;

3. Bouwstenen voor het opstellen van een plan van aanpak in een gemeente (of regio)

5. Spreek partijen aan op hun verantwoordelijkheden

Als een gemeente, een onderwijsinstelling of een andere organisatie in lokale situatie aan de slag wil met mentale gezondheid van jongeren is naast motivatie ook sturing nodig: wie is waarvoor verantwoordelijk.

Uit een vooronderzoek dat FNO heeft laten doen blijkt dat de verantwoordelijkheden niet glashelder zijn.  Maar er zijn wel enkele wettelijke ankers:

  1. De (wettelijke) verantwoordelijkheden voor preventie op gebied van mentale gezondheid liggen vooral bij gemeenten en onderwijs.  Het Rijk[7]  en de zorgverzekeraar hebben geen rol t.a.v. preventie.
  2. De Wet op primair onderwijs biedt een aanknopingspunt, omdat de school verantwoordelijk is voor sociale veiligheid (o.a.pesten moet voorkomen)
  3. Scholen kunnen worden aangesproken op hun zorgplicht en basisondersteuning. Basisondersteuning is niet wettelijk concreet omschreven[8]. Alle samenwerkende gewone scholen in een regio bepalen samen wat er onder de valt.

De aangewezen plek voor onderwijs en gemeente [9]om afspraken te maken over een samenhangende preventie-infrastructuur is  het Op Overeenstemming Gericht Overleg (ogoo).

Aanbevelingen voor de nieuwe colleges

Gezien deze adviezen zeven aanbevelingen voor een college van B&W dat de veerkracht, het welbevinden, de mentale gezondheid van de jeugd wil versterken (en daarmee de druk op jeugdzorg wil verlichten)

1. Sluit aan bij het programma Kansrijke Start (rek het op totdat een kind 4 jaar is) en stimuleer scholen om mee te doen aan het programma De Gezonde school (module welbevinden). Zo kan gemeente gebruik maken van landelijk ontwikkelde documenten, en financiën. Voor b.v.het aanbieden van Kansrijke Start in elke gemeente is 23 miljoen structureel vrijgemaakt.  Let op: niet alleen wethouder jeugd dit laten trekken, ook wethouder onderwijs, volksgezondheid en sport.

2. In de media aankondigen dat gemeente nieuw beleid voor mentale gezondheid van de jeugd gaat ontwikkelen. Hierdoor aansluiting zoeken met burgerinitiatieven.

3. Aanbieders van jeugdhulp, jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg, ggz  en onderwijs wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de mentale gezondheid van de jeugd. Hen uitnodigen om een gezamenlijke visie te ontwikkelen aansluitend op Kansrijke Start en De Gezonde School.

4. Gezamenlijk inkopen opstarten met de preferente zorgverzekeraar in de gemeente. Alleen bewezen effectieve zorg in kopen en alleen aanbieders contracteren die samenwerken met andere lokale aanbieders.  Zorg ook dat er aandacht is voor e-health. Op www.jongerenhulponline.nl staan alle belangrijke chat, telefoonlijnen, etc voor jongeren, maar daar moeten de jongeren in de lokale situatie wel van op de hoogte worden gebracht.

5. De leidinggevenden van enkel grote zorgaanbieders waarvan bekend is dat zij nieuw beleid willen, uitnodigen om hun grootste probleem te noemen. Daarop beleid maken.

6. Alle GGD’en voeren eens per vier jaar een onderzoek uit naar de gezondheid van de jeugd, de jeugdmonitor. Nodig de GGD uit om aansluitend op de monitor van Kansrijke Start de jeugdmonitor zo in te richten dat daaruit subgroepen van jeugdigen naar voren komen waarvan de mentale gezondheid in het gedrang komt zodat de effectiviteit van de werkzaamheden die in gang worden gezet wordt gevolgd.

7. Zorg voor adequate begeleiding van de lokale samenwerking. VWS  financiert Pharos om lokale coalities Kansrijke Start te begeleiden. Zorgverzekeraars financieren ROS’ en om samenwerking in de eerste lijn te begeleiden. GGD ’en kunnen scholen begeleiden die meedoen aan het programma De Gezonde school.


[1] Caspi, A. & Moffitt, T.E. (2018). All for One and One for All: Mental Disorders in One Dimension. American Journal of Psychiatry. 175. (9), 831-844

[2] Zorggerelateerde preventie, de vierde vorm, laat ik buiten beschouwing omdat het strikt genomen geen preventie is, er is namelijk al sprake van een ziekte.

[3] De eerste 1000 dagen. Tessa Roseboom. De tijdstroom,utrecht,2018.

[4] De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s. Advies gezondheidraad 2018.

[5]  O.a. Mia Kosters, hans koot en marcel van der wal. Benut de kansen voor preventie in de jeugdzorg beter.

En: Mulloy, M.A., & Weist, M.D. (2013). Implementing a Public Mental Health Framework within Schools”. In: Public Mental Health. Knifton, L. & Quinn, N.(eds). New York: McGraw-Hill.

En: Lammers, J. (2016).  Bevorderen van het psychisch welbevinden op school: wat werkt? Utrecht: Trimbos-
instituut/Pharos

[6] Er is o.a .gebruik gemaakt van een overzicht van het Trimbos-instituut

[7] De verwachting is dat er een Nationaal preventieakkoord mentale gezondheid komt

[8] In een brief aan de kamer over “verbeteraanpak passend onderwijs en route naar inclusiever onderwijs” geeft de minister aan dat er een landelijke norm voor basisondersteuning” komt

[9] Krachtens de Wet publieke gezondheid, de jeugdwet en de WMO

Op weg naar herstelgerichte netwerkzorg in de jeugdpsychiatrie

Een interventieprogramma om netwerkzorg in de jeugdpsychiatrie te verbeteren als bijdrage aan preventie van (verdere) ontwikkelingsstagnatie, sociale- en gezondheidsproblemen

Door Tessa Augustijn.

In netwerkzorg in de jeugdpsychiatrie lijken jongeren met een ernstig psychische aandoening vast te lopen in het systeem en ontbreekt de aansluiting op hun behoeften. Tessa Augustijn deed hier tijdens de Master Innovatie in Zorg en Welzijn (MIZW) onderzoek naar. Hieruit volgde een zorg-verbetertraject dat zij beschrijft in de afstudeerpaper ‘Naar herstelgerichte netwerkzorg’. Hieronder geeft zij een samenvatting.

De onderzoeksopzet

Allereerst is een literatuuronderzoek gedaan naar de beïnvloedende factoren van zorg op maat aan jongeren met een ernstig psychische aandoening. Daarnaast zijn interviews afgenomen bij patiënten en professionals met verschillende achtergronden die zowel klinisch als ambulant werkzaam zijn  binnen de jeugd-GGZ. Op basis van de uitkomsten is een passend, innovatief en evidence-based interventieprogramma ontwikkeld: Naar herstelgerichte netwerkzorg. Hieronder volgt een beschrijving van die ontwikkeling met het ontstaan, de implementatie en financiële verantwoording.

De weerbarstige praktijk voor complexe gevallen

Jongeren met een ernstig psychische aandoening krijgen vaak te maken met verschillende zorgaanbieders en hulpverleners. Om te kunnen voldoen aan meervoudige zorgbehoeften van deze jongeren moeten diverse partijen samenwerken om de zorg te integreren. Sinds de transitie van de jeugdhulp wordt hierbij gestreefd naar zorg voorbij de eigen grenzen van disciplines, domeinen en sectoren (netwerkzorg). De transformatie in de praktijk is evenwel weerbarstig(zie bv. evaluatie jeugdwet).


Uit diverse nieuwsberichten (zie de links a, b, c, d) en een noodkreet van een manifest lijm de zorg, blijkt dat jongeren van het ‘kastje naar de muur’ worden gestuurd omdat ze ‘te complex’ zijn. Deze jongeren krijgen dus niet de zorg die zij nodig hebben wat een negatief effect heeft voor hun gezondheid en ervaren kwaliteit van leven. Aanhoudende klachten zijn een belangrijke voorspeller van een crisissituatie en langdurig beroep op de zorg. De maatschappelijke impact hiervan is groot, evenals het lijden van de patiënt (zie ook e).

Suboptimale zorg door problemen in de samenwerking en afstemming tussen verschillende actoren

Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat in Nederland sprake is van suboptimale zorg op maat voor jongeren met een ernstig psychische aandoening. Een belangrijke factor is een gebrekkige of moeizame samenwerking tussen patiënt, professionals en ouders/naasten waardoor betrokkenen langs elkaar heen werken en de zorg niet goed wordt afgestemd (zie ook links f, g, h, i). Dit komt doordat het voor alle partijen onvoldoende inzichtelijk is wie er betrokken is op het gebied van professionele én informele zorg in het netwerk van de patiënt. Daarbij ervaren zowel patiënt als zorgprofessional onduidelijkheid over afspraken, verantwoordelijkheden en regievoering (zie ook j, k). Betrokkenen bereiken onvoldoende afstemming in de zorg, waardoor er gaten en doublures ontstaan.

Ook bleek contact met steeds wisselende zorgprofessionals de opbouw van een goede therapeutische relatie te belemmeren (zie ook l). Bovendien blijft hierdoor het signaleren van gezondheidsproblemen en behoeften van de jongere beperkt. Een gevolg is dat jongeren zich onbegrepen voelen, terwijl juist bij deze kwetsbare groep een vertrouwensrelatie belangrijk is (zie ook m, n). Uiteindelijk ontstaan risico’s in de samenhang, coördinatie en continuïteit van zorg en sluit het onvoldoende aan bij de behoeften van de patiënt.

Uit de interviews tijdens het onderzoek bleek tot slot dat er nog weinig aandacht is voor het informele netwerk. Maar juist dit netwerk is een versterkende factor zo blijkt uit verrichte literatuurstudie op zoek naar oplossingen (zie ook o, p, q, r). Het informele netwerk biedt namelijk kansen voor continuïteit en vertrouwen. Dit roept de vraag op hoe professionals deze versterkende factor kunnen benutten om zorg in netwerken beter te organiseren.

Op weg… Naar herstelgerichte netwerkzorg

Om de zorg voor deze jongeren vanuit de afdeling jeugdpsychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht te verbeteren, heeft de onderzoeker ‘Naar herstelgerichte netwerkzorg’ ontworpen in samenwerking met het innovatieteam van de organisatie. Het uitgangspunt is om vanuit een breed geschetst narratief van (levens)thema’s en een netwerkanalyse zorg te organiseren. Op die manier kan een persoonlijk zorgnetwerk ontstaan rondom een jongere die is afgestemd op de eigen leefwereld en behoeften. De aandacht gaat uit naar herstel en de mogelijkheden van de jongere en niet de psychische stoornis. Met dit trajectontwerp wordt gestreefd naar netwerkzorg waar het écht centraal stellen van de patiënt en gepersonaliseerde zorg voorop staat.

Combineren van interventies ter verbetering van netwerkzorg op individueel niveau

Verschillende bestaande en nieuwe interventies met effectieve, werkzame factoren zijn voor dit trajectontwerp gecombineerd in één interventieprogramma. De onderzoeker heeft op basis van bestaande instrumenten uit de literatuur zoals de ‘Netwerkkaart’, ‘Eco-gram’ en ‘bolletjesschema voor jongeren’ een nieuwe netwerkkaart ontwikkeld die helpt om het formele (denk aan zorgaanbieders en hulpverleners) en informele (denk aan familie, vrienden, buren, mantelzorgers) netwerk in kaart te brengen, specifiek voor jongeren: de Zorg-Netwerkkaart. Dit praktische instrument maakt alle (potentiële) hulpbronnen in de omgeving van de jongere inzichtelijk. De onderzoeker heeft de Zorg-Netwerkkaart onderdeel gemaakt van een recent in het UMC Utrecht ontwikkelde gespreksmethode: de Netwerk-intake.

De Netwerk-intake dient als start van een behandeltraject om een breed beeld te krijgen van de patiënt, problemen die spelen en wie erbij betrokken zijn. Een narratieve benadering in het gesprek levert volgens literatuur meer inzicht op in het perspectief en de leefwereld van de patiënt. Dit helpt om beter aan te kunnen sluiten bij hun behoeften. Door een open gesprek te voeren ervaren patiënten meer vrijheid om zaken te benoemen die voor hen belangrijk zijn, ondanks dat dit op het eerste gezicht misschien minder relevant lijkt voor het ontstaan van de klachten. Het laat professionals meer denken in netwerken en de problematiek vanuit meerdere perspectieven te bekijken. Op deze manier kan een volledig beeld gecreëerd worden van de leefwereld, behoeften én mensen die betrokken zijn (hulpbronnen).

De Netwerk-intake met Zorg-Netwerkkaart functioneert samen met reeds geïmplementeerde netwerkgerichte interventies, het ‘ZorgAfstemmingsGesprek’ (ZAG) en digitaal communicatieplatform ‘OZO-PsyNet’, als stevig fundament voor netwerkzorg. Door zowel fysiek als digitaal de juiste hulpbronnen met elkaar te verbinden, is effectieve zorgafstemming mogelijk. Bovendien bevordert het de samenwerking als men elkaar kent.

Implementatie van deze interventie heeft als doel dat het betere zorg en kwaliteit van leven oplevert voor de patiënt, tegen lagere kosten. De onderzoeker stelde op basis van literatuur en interviews een businessplan op binnen de eigen organisatie. Een maatschappelijke kosten baten analyse ziet er gunstig uit.

De studie leverde enkele deeldocumenten op. Voor inzage en verdere informatie is Tessa Augustijn bereikbaar via t.augustijn@umcutrecht.nl of Linked-In.

Evidentie van interventies van het sociaal gebiedsteam: wat is dat?

Goed onderbouwd, is de op een na laagste niveau van evidentie ofwel van wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van een interventie in het sociaal domein. Het laagste niveau heet Goed Beschreven. Op dat niveau is de doelgroep van de interventie helder beschreven aan de hand van relevante kenmerken; eventuele exclusiecriteria of contra-indicaties zijn gegeven. Verder is de opzet beschreven, dat wil zeggen vorm, volgorde, frequentie, duur, timing van activiteiten en locatie van uitvoering. Bij Goed onderbouwd voldoet de interventie aan de criteria van goed beschreven, waarvan ik hierboven slecht twee noemde.Bovendien wordt in een theoretische onderbouwing de werkzaamheid van de interventie aannemelijk gemaakt met theorieën en empirische kennis. Voor een erkenning als ‘goed onderbouwd’ hoeft geen effectonderzoek beschikbaar te zijn. Wel vraagt de erkenningscommissie om een procesevaluatie.

Ik schrijf dit bericht omdat op dinsdag 12 november de gemeente Nijkerk een inspiratie-avond organiseerde over de toekomstige inrichting van de jeugdzorg. Het Nijkerkse hoofd jeugdzaken, mr. Henk Krooi, had mij uitgenodigd om het begrip evidentie toe te lichten. Want de gemeenteraad overwoog voortaan alleen maar wetenschappelijk bewezen interventies in te kopen bij de gespecialiseerde jeugdzorg. En haar eigen vier gebiedsteams  -in dienst van de gemeente zelf- zouden ook alleen maar diensten moeten aanbieden waarbij wetenschappelijke evidentie bestaat voor de werking ervan. Dit streven van de gemeenteraad van Nijkerk is niet bijzonder. Tal van gemeenten streven naar het aanbieden van alleen evidente jeugdzorg. De gemeente Rotterdam beperkt zich reeds hiertoe . Hieronder volgt eerst een opsomming van de niveaus van evidentie. Daarna vergelijk ik deze met de niveaus van evidence based medicine. Dit stuk eindigt met discussie van de haalbaarheid om gebiedteams alleen met wetenschappelijk bewezen interventie te laten werken. In mijn PP presentatie van 12 november staan, ter bepaling van de gedachten, voorbeelden van sociale interventies.

De niveaus Goed beschreven en Goed Onderbouwd  ontleen ik aan de websites van zeven kenniscentra die sociale interventies beoordelen op evidentie. Deze zeven zijn  Nederlands Jeugd Instituut, Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, IVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu  afdeling Gezond Leven, Kenniscentrum Sport ism RIVM Centrum Gezond Leven, Movisie Landelijk Kennisinstituut Sociale Vraagstukken, Vilans en het Trimbos Instituut. Zij hanteren voor evidentie  een schaal van vijf niveau. Met de laagste twee begint dit stuk. De drie hogere niveaus zijn:

3. Eerste aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met een voor- en nameting. Er zijn twee studies beschikbaar, waarvan minimaal één is uitgevoerd in Nederland. De studies omvatten geen controlegroep en geen follow up metingen.

4. Goede aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met twee studies met redelijke bewijskracht (bijvoorbeeld quasi-experimenteel onderzoek met controlegroep maar zonder follow-up) waarvan minimaal één is uitgevoerd in Nederland. Voor erkenning op dit niveau volstaat ook één Nederlands onderzoek met sterke bewijskracht (gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep en zes maanden follow-up).

5. Sterke aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met twee Nederlandse onderzoeken met sterke bewijskracht (gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep en zes maanden follow-up) of één Nederlands onderzoek met sterke bewijskracht in combinatie met dergelijk onderzoek uit het buitenland.

Alle zeven websites werken op dezelfde manier alle criteria per niveau uit. Zie bijvoorbeeld de website van het Nederlands Jeugd Instituut. Tussen 2008 en 2014 zijn in totaal 503 jeugdinterventies aangemeld voor beoordeling bij het Nederlands Jeugdinstituut en het RIVM Centrum Gezond Leven.  Daarvan zijn er 399 beoordeeld.  In 2014 stonden 205 erkende interventies in de databank Effectieve jeugdinterventies en de database Gezond en Actief Leven. Najaar 2019 waren dat er 234, verdeeld over de genoemde categorieën goed beschreven/goed onderbouwd  (een ster),  eerste (2 sterren), goede (3 sterren) en sterke (4 sterren) aanwijzing van bewezen effectiviteit.  

Medische effectiviteit onderscheidt andere niveaus

Hierboven staan in een pyramide de zes niveaus van wetenschappelijk bewijs voor medische interventies. Het laagste scoort de mening van een expert en het hoogste  de systematische review met meestal veel meer dan twee artikelen worden vergeleken op hun bewijskracht. De tussenliggende niveaus zijn wel vergelijkbaar met de niveaus 3, 4 en 5 voor de sociale interventies.

Kanttekeningen

1. Het gaat mij in dit stuk niet om het volledig uitleggen van de medische pyramide. Ik geef ermee aan dat huisartsen en jeugdartsen  moeite kunnen hebben om de vijfdeling uit het sociale domein over te nemen en  sociale interventies van de laagste drie niveaus te accepteren.

2. Vele sociale interventies zijn talig. Ze veronderstellen dat ouders en kind het Nederlands goed beheersing en goedkunnen lezen. Laaggeletterden kunnen weinig met dergelijke  interventies ook al beloven zij een hoge effectiviteit. Ik vraag mij af hoe de gemeente Rotterdam haar laaggeletterden bereikt als zij alleen maar talige interventies inkoopt. Van niveau 4 en 5

3. Leefstijlinterventies (daar hebben wij het over in der jeugdzorg) kenmerken zich natuurlijk door succes en betere kwaliteit van leven van cliënten maar ook door   1. Gering bereik 2. uitval en drop-outs en 3. Doorverwijzing. Het is zaak ook deze uitkomsten te registeren als eindpunt van een interventie.

4. de hier beoordeelde interventies zijn alle van therapeutische aard.  De wijze waarop de gebiedteams probleemverheldering, behoeftebepaling en diagnostiek kunnen uitvoeren, is in deze evidentieniveaus niet aan de orde.

5. Bij de meeste sociale interventies staan opleidingsniveau en competenties van de professionals beschreven. Dei zijn cruciaal om de bewezen effectiviteit te realiseren. Sociale interventies zijn geen pillen die werken ongeacht degene die die toedienen.

Advies aan de gemeenteraad van Nijkerk

In mijn voordracht op 12 november heb ik professionals en politici in Nijkerk aangeraden een pakket aan interventies samen te stellen als aanbod aan de Nijkerkse kinderen en hun ouders. Daarnaast is standaardisering nodig van de laatst genoemde probleemverheldering en behoeftebepaling.

Masterclass Zorgvernieuwing en evaluatie start op 12 maart 2020

Jaarlijks ontwikkelen kenniscentra en universiteiten  nieuwe sociale interventies van niveau 4 en 5, dat wil zeggen met goede of sterke aanwijzingen voor evidentie. De kunst is om deze in de gebiedsteams te absorberen en oudere interventies te verfvangen door betere. Hoe dat het beste kan gebeuren, vormt een van de onderwerpen van de    Zorgvernieuwing van drie dagdelen ( van 1500 – 19.30 uur op 12 maart, 16 april en 14 mei 2020). Wil jij graag nieuwe sociale  interventies probleemloos in jouw gemeente implementeren?  Klik dan hier, lees de brochure van de Masterclass en raak in 1,2,3  op de hoogte van de laatste interventies, beoordelingstechnieken en implementatie-methoden!