Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Behoud wel de doelstellingen van de zorg en niet per se het systeem

Door Robert Mouton, hoofdredacteur Nieuwsbrief Zorg en Innovatie.

Wie de publicaties in en rond de zorg enigszins bijhoudt (bijvoorbeeld van de WRR, de SER, het RIVM, de RVS, het ZiNL, etc.) moet tot de conclusie komen dat we steeds meer te maken hebben met beperkingen, alle te vatten onder de noemer “zorgcapaciteit”. Of dit nu een financiële, een personele, een vastgoed of een logistieke oorzaak heeft is een belangrijke vraag, maar voor dit blog stel ik het als secundair: beperkingen zijn er en die nemen rap toe.

Vraag en aanbod

Het evenwicht in een markt wordt bereikt door de veronderstelling dat vraag en aanbod elkaar vinden in een PxQ – relatie (prijs x volume), waarbij er een vrije keus is van de vrager en een vrije keus van de aanbieder.  Dit is een naïef liberale opvatting en gaat natuurlijk alleen op als toegankelijkheid tot een product en de kwaliteit ervan niet noodzakelijk zijn (een harde voorwaarde vormen). In het zorgstelsel is dat echter het geval: het zijn zelfs expliciete doelen. De hoogte van de premie en het eigen risico (betaalbaarheid), de onafhankelijke indicatiestelling of diagnose (toegankelijkheid) en de kwaliteit (wetgeving, inspectie, beroepscodes, veldnormen) bevinden zich in een ring van voorwaarden rond vraag en aanbod. En het aanbod is gebonden aan de zorgplicht van de verzekeraar of de voorzieningenwet van de gemeente. Houden instanties zich niet aan deze voorwaarden dan is de publieke en politieke opinie duidelijk: vraag- en aanbod vinden elkaar niet en ophef is geboren. Het aanbod moet kort gezegd aan de vraag voldoen in de zorg.

Paradox dwingt…

Mijn stelling is dan ook dat het zorgstelsel één grote paradox herbergt: het pretendeert op marktwerking te zijn gestoeld (referte de onderhandelingstafels tussen aanbieders en verzekeraars), maar ondertussen is de speelruimte minimaal. Tellen we daarbij op de noodzaak tot kostenbeheersing  (hoofdlijnakkoorden / IZA) dan groeit deze paradox uit tot een niet werkbare situatie: de vraag  blijft toenemen en het aanbod daalt. Gaan we daarbij ook nog zaken optellen als uitstelzorg dan zien we nog maar drie uitwegen: (1) er moet efficiënter gewerkt worden, passende zorg wordt het adagium en (2) de noodzaak tot samenwerking en afstemming overtreft de regels van de marktwerking (mededinging); dit laatste veroorzaakt een eigen dynamiek en (3) de kwaliteit en toegankelijkheid neemt af.

De kwaliteit staat dus onder druk, het personeel staat onder druk, onderhandelingen aan de contracteertafels staan onder druk, de bestuursorganen staan onder druk en de burger ziet lijdzaam toe hoe in de grote paradox steeds meer regels worden gehanteerd, de betaalbaarheid (toch) ter discussie komt te staan en de toegankelijkheid er niet beter op wordt.

aan tafel met zijn allen

Wat we uit deze schets kunnen afleiden is dat een “product” dat toegankelijk, betaalbaar en van kwaliteit móet zijn zich eigenlijk helemaal niet leent voor een filosofie waarin verondersteld wordt dat marktwerking sturend is. Het Nederlandse Zorglandschap lijkt zich daar echter weinig van aan te trekken: private partijen (aanbieders en verzekeraars) met hun ondernemingsrechten en -plichten hebben een ander domein dan de publiekrechtelijke instanties (overheden, bestuursorganen). Omdat ze echter allen dezelfde doelen na hebben te streven (betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit) en feitelijk uit dezelfde ruif eten (premie- en belastingopbrengsten) heeft de Rijksoverheid de positie om iedereen aan tafel te zetten voor overkoepelende afspraken. Maar lost dit de eerder genoemde paradox op?

Schijnoplossing en vraagontkenning tasten de fundamentele doelen aan

Natuurlijk niet: als het enige antwoord “passende zorg” is en de opdracht is tegelijk “bezuinigen” tegenover een groeiende zorgvraag dan los je niks op, maar je verplaatst een probleem naar een complex veld waar je straks naar kan wijzen. Je verplaatst het naar een talige werkelijkheid en met – inderdaad- nog een wettelijk instrument in de achterzak: het zogenaamde Macro Beheersingsinstrument. Je roept ook dat capaciteitsuitbreiding of -behoud (IC, SEH, Verpleeghuisbedden) geen antwoord kan geven op de groeiende zorgvraag. Dit met het argument dat er geen personeel voor is. Dat is zoiets als zeggen dat je per morgen geen defensiematerieel meer aanschaft omdat de diesel schaars wordt. Tegelijk roept een adviesorgaan dat het publiek (het volk, de burger) meer zelf moet gaan doen, of nog beter: met elkaar en samen met de institutionele zorg. Dit laatste is wellicht een goed signaal, maar de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de kwaliteit van zorg staat dan óók ter discussie. En als dat ter discussie staat, waar kan de burger dan nog op rekenen?

Scenario-analyses worden gemist

Het lijkt erop dat alle actoren, inclusief VWS, gevangen zitten in een stelsel dat zich niet meer laat sturen anders dan via akkoorden op macroniveau, onderhandelingen op microniveau en een keur van instanties die daar omheen aanwijzingen geven, eisen stellen, inspecteren en regels uitvaardigen. En onder deze omstandigheden duikt de machtsvraag op: is de inkoper de baas? Wie is in de regio de regisseur? Wie zit samenwerkingsverbanden voor? De vraag die ik in deze blog stel is of dit conglomeraat van actoren en bewegingen daadwerkelijk een antwoord kan geven op de vraaggroei waar we al middenin zitten. Met passende zorg haal je misschien druk van de ketel, maar zonder scenario-analyses, opdrachten met duidelijke doelstellingen, preventiemaatregelen en wellicht ook systeemwijzigingen voorzie ik een goedbedoelde beweging maar met onvoorspelbare impact.

Doelstellingen zijn belangrijker dan systeembehoud

Is er dan ook nog een andere uitweg? Vooropgesteld dat kostenbeheersing vanwege de betaalbaarheid (premiestelling, eigen risico, belastingdruk) noodzakelijk is dan zijn er inderdaad ook nog andere wegen die naar Rome leiden (populatiebekostiging, grootscheeps toepassen van VBHC, budgettering, regionalisatie van zorgverzekeraars en zorgaanbieders). Maar dan stel je het stelsel zelf ook ter discussie.  Vlak na een regeerakkoord lijkt dat niet reëel, maar we weten uit het verleden dat fundamentele stelselaanpassingen tenminste een regeerperiode voorbereiding vergen. De vraag daarbij is natuurlijk wat hoger op de agenda dient te staan: de belangen van zorgpartijen of het belang van de drie genoemde doelen: toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg.   Voor de redactie is het duidelijk: laten alle zorgpartijen en alle politieke partijen gaan voor die drie doelen.

Vijftig jaar kostenbeheersing in de Zorg noopt WRR en Coalitie tot nadere oriëntatie

Door Guus Schrijvers, gezondheidseconoom.

Vijftig jaar kostenbeheersing in de zorg (SDU 2018 en 2021); Karel Peter Companje, Sanny Fortuin, Patrick Jeurissen, Ton Kappelhof, Robert Mouton, Loek Tichelaar, Vijftig jaar kostenbeheersing in de zorg, Deel I 1966- 1995 (2018, 271 pagina’s,  13 hoofdstukken en  20 tabellen en grafieken) en Deel II (1995 – 2020, (2021, 537 pagina’s, 16 hoofdstukken en 54 tabellen of grafieken).

Het kostenbeheersingsbeleid van de overheid was in het verleden in staat om de reële groei van de zorguitgaven te dwingen tot een gezonde verhouding met de nationale economische groei. Met woorden van deze strekking beëindigen Companje en collega’s op pagina 497  hun tweeluik over vijftig jaar kostenbeheersing in de zorg.  Zij illustreren deze conclusie met onderstaande grafiek. Aan het einde van Deel I tonen zij een vergelijkbare grafiek voor de jaren 1973 – 1992.

Dit is het ultieme antwoord op de onderzoeksvraag Hoe was de beleidsontwikkeling voor kostenbeheersing in de gezondheidszorg 1966 – 2020, welke instrumenten werden ontwikkeld en hoe effectief was dit beleid?  Hieronder komen eerst per deel aan de orde: de opbouw en de effecten van de daarin genoemde instrumenten van kostenbeheersing. Dan volgt mijn oordeel als recensent over beide boeken. Ik eindig met de betekenis van het genoemde ultiem antwoord voor het coalitieakkoord, dat sterk leunt op het recente WRR-advies Kiezen voor houdbare zorg.

Deel I Opbouw en besproken instrumenten

In hoofdstuk 1 komt allereerst het beleid aan de orde  gericht op stimulering van het zorgaanbod, totdat in 1966, in de beroemde Volksgezondheidsnota van minister Veldkamp, het besef doordringt dat de kosten te snel stijgen. In 1958 introduceert staatssecretaris Kruisinga als eerste bewindspersoon substitutie als instrument van kostenbeheersing Staatssecretaris Hendriks (zie hoofdstuk 2)  sluit daarop aan met zijn Structuurnota Gezondheidszorg door voorstellen voor kostenbeheersing te doen voor substitutie naar de eerste lijn (deze term stamt uit deze nota) , de 4 promille norm te introduceren voor het gewenste aantal ziekenhuisbedden (4 bedden per 1000 inwoners). Dit beleid zal blijven bestaan tot 1996. De bewindspersonen Veder-Smit en Gardeniers (zie hoofdstuk 3) werken deze instrumenten uit in de Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV) en de Wet Ziekenhuistarieven (WZT). Zij gaan een bouwplafond hanteren voor nieuwbouw van ziekenhuizen. Dat blijft bestaan tot 1991. Het gezegde ontstaat: De WZT prijst wat de WZV wijst.  Er is nog geen sprake van productie-afspraken met zorgaanbieders en er bestaat nog geen macro-economisch uitgavenplafond. In de loop der jaren lukt het om het aantal ziekenhuisbedden per 1000 inwoners te reduceren. De auteurs stellen op p. 243 dat niet bewezen is dat de beoogde substitutie heeft gewerkt. Zij herhalen deze conclusie in latere hoofdstukken. Dit substitutiebeleid blijft wel in gebruik als beleidsinstrument voor kostenbeheersing tot op de dag van heden met het VWS-programma Juiste Zorg op de Juiste Plek.  De nauwere aanpak van de infrastructuur (zie hoofdstuk 4 en 6)  van de WZV door invoering van de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg stagneert in de jaren tachtig. Er ontstaat te veel bestuurlijk geharrewar. Het lukt niet om per in te voeren zorgregio’s een financieel kader te ontwerpen waarbinnen gemeenten en provincies kunnen besluiten. Dit leidt er toe dat regering, parlement en adviesorganen gaan kiezen voor vraagsturing. De WRR adviseert daartoe als eerste in 1981.  In 1986 volgt de commissie Dekker met haar rapport Bereidheid tot verandering. De gereguleerde marktwerking als instrument voor kostenbeheersing wordt geboren.

Hoewel de WVG veel politieke aandacht vraagt, komt kostenbeheersing via andere beleidsinstrumenten dan regionalisatie in de WVG van de grond. Een korte opsomming:

  • Staatssecretaris Van der Reijden (zie hoofdstuk 5) gaat in 1982 de ziekenhuizen budgetteren. Later volgen er ook vaste budgetten voor het maximum van te betalen honoraria aan medisch specialisten.  In 1988 verandert deze budgettering op historische grondslag in de functionele budgettering op grond van enkele algemene criteria zoals aantal opnamen en aantal eerste polikliniekbezoeken. 
  • Er komt een Financieel Overzicht Zorg (FOZ) als referentiekader voor het uitgavenplafond van de zorg.  Later verschijnt de Maatschappelijke Dienstverlening (vooral ouderenzorg) als apart hoofdstuk in het FOZ . Dit is het begin van samenhang in het beleid van zorg en het sociale domein. De auteurs spreken van convergentie.

Er ontstaan in de jaren tachtig en negentig grote debatten tussen enerzijds regering en parlement en anderzijds ziekenhuizen en de Landelijke Specialisten Vereniging (LSV) over zowel de budgettering als de overschrijdingen van het FOZ.  In hoofdstukken 7 tot en met 11 doen de auteurs hierover gedetailleerd verslag. De regeringen houden vast aan een percentage van 8 procent van het nationaal inkomen als uitgavenplafond voor de totale zorg. Specialisten zijn woedend. Vooral staatssecretaris Simons is het mikpunt van hun woede.  In een apart hoofdstuk 12 behandelen de auteurs de beteugeling van de kosten van geneesmiddelen. Uiteindelijk trekken zij in hoofdstuk 13 de genoemde conclusie: de kostenbeheersing leidde tot een kostengroei die de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Product volgde (zie onderstaande grafiek).

Deel 2 Opbouw en Instrumenten 1995 – 2020

Het tweede deel richt zich meer dan het eerste deel ook op andere sectoren dan de ziekenhuizen en de medisch specialisten. Uitvoerig komen de Wet Voorzieningen Gehandicaptenzorg en haar opvolger de Wet maatschappelijke Ondersteuning en de AWBZ aan de orde in hoofdstuk 8 tot en met 11. Dit geldt ook voor de eerste lijn (hoofdstuk 12) en de farmaceutische zorg (hoofdstukken 14 ,15 en 16).   Om deze recensie kort te houden volgt hier geen beschrijving van deze hoofdstukken. Ik volsta met de opmerking dat deze hoofdstukken een must zijn voor beleidsmakers in de eerste lijn, de farmaceutische zorg en het sociaal domein. De resterende hoofdstukken betreffen ziekenhuizen en specialisten en de kostenbeheersing op macroniveau.

Integratie van bekostiging ziekenhuis en medisch specialistische maatschappen   

In 1994 pleitte de commissie Modernisering Curatieve Zorg, ook wel genoemd de Commissie-Biesheuvel, voor integrale bekostiging van ziekenhuizen en medisch specialisten. De laatsten zouden voortaan hun geld niet meer rechtstreeks maar via de Raden van Bestuur (RvB) ontvangen.  De commissie adviseerde dat zorgverzekeraars voortaan alleen met  RvB’s zouden onderhandelen. Eenentwintigjaar (in 2015) later kwam dit advies tot beleidsuitvoering. De auteurs beschrijven in hoofdstuk 12 wat er gebeurde tussen 1994 en 2015.  In 2004 kwamen drie lijnen van integratie van maatschappen en ziekenhuis samen: 1. Het programma Sneller Beter bracht beide in projecten bij elkaar 2. De kostenstijgingen van de ziekenhuizen werd voor beide een gezamenlijk vraagstuk en 3.  De DBC’s als betaaltitel (ingevoerd vanaf 2004) vormden één all-in tarief voor diensten van én ziekenhuis én specialist.  De auteurs merken op pagina 332 op dat het normtarief per uur voor medische specialisten van 144,50 euro erg hoog uitviel ondanks diverse eerder adviezen. Minister Hoogervorst sloot in de periode prestatiecontracten af met de ziekenhuizen die in hoge mate werden overschreden. Dit gebeurde, terwijl het programma Sneller Beter aantoonde dat er nog grote doelmatigheidswinst was te behalen. Dit gegeven leidde vanaf 2005 tot macrokortingen voor alle ziekenhuizen en nog meer kortingen in de jaren 2006 – 2011. Dit leidde tot kort-gedingen en ander rechtszaken tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de overheid.  In 2007 trad Klink aan als opvolger van Hoogervorst en in 2010 kwam Schippers. Ook zij kregen het aan de stok met de ziekenhuizen en specialisten.  Schippers wist in een hoofdlijnenakkoord 2012- 2014 de strijdpunten sinds 2004 te begraven. Het norminkomen van 144,50 veegde zij van tafel. Voortaan zouden allen de RVB’s van ziekenhuizen onderhandelen met hun maatschappen over de hoogte hiervan. Dit leidde in 2015 tot grote verandering in de aansturing van ziekenhuizen: medisch specialistische bedrijven gingen medische maatschappen vervangen. In een evaluatie aan het einde van hoofdstuk 12 constateren de auteurs dat de hoofdlijnenakkoorden die in de periode 2001 – 2020 werden gesloten tussen de ziekenhuizen, specialisten en de overheid succesrijk waren voor de kostenbeheersing. In 2014 en 2015 ontstonden zelfs onderschrijdingen binnen het macro-budgetten voor ziekenhuizen!    De volumegroei van ziekenhuizen daalde van 4,9 procent per jaar (2006- 2012) naar 0,9 procent ( 2012-2017).

Uiteindelijk komen de auteurs tot de conclusie die staat aan het begin van deze recensie: de kostenbeheersing was ook in de periode 1995- 2020 succesrijk.

Mijn beoordeling: vijf sterren op een schaal van 5.

De hier besproken boeken van Karel-Peter Companje en collega’s munten uit in bronverwijzing, heldere schrijfstijl en gerichtheid op de algemene probleemstelling.  Het is een biografie van de na-oorlogse kostenbeheersing in de zorg. Voor Iedere gezondheidseconoom en beleidsmaker is dit boek van betekenis als naslagwerk.

Een nawoord over WRR en Rutte-4

Ik illustreer dit met twee actuele beleidsvraagstukken.  Ten eerste gaat de WRR in haar recente advies ervan uit, dat kostenbeheersing in de zorg niet is gelukt. Deze adviesraad schrijft: Al sinds de jaren zeventig groeien de zorguitgaven van de overheid gemiddeld genomen sneller dan ons totale inkomen. Wel nu, dat klopt niet met de conclusie in deel I dat in 2018 uitkwam en die in deel II  dat na het WRR-advies verscheen. Daarmee valt een belangrijke pijler weg onder dit advies.

Ten tweede wil het coalitieakkoord dat medisch specialisten alleen gepaste zorg leveren, en anders moeten zij in dienstverband over twee jaar. De regering Rutte-4 riskeert hiermee (net zoals Hoogervorst, Klink en Schippers) in de periode 2004 – 2014 een grote ruzie met medisch specialisten. Sla hoofdstuk 12 van deel II er maar op na.     

Verkiezingsprogramma’s en de zorg (Deel XI): E-health: Politieke partijen blijven steken in romantiek en kostenbeheersing

Door Rolien de Jong, docent Master Innovatie Zorg en Welzijn verbonden aan de HU.

Veranderingen in processen en diensten zijn sinds de komst van Internet 25 jaar geleden in diverse delen van de samenleving aan de orde. Voorbeelden zijn digitaal bankieren, online winkelen en in de coronatijd zijn hier nog vele nieuwe voorbeelden van ontstaan. In de gezondheidszorg veranderen met Internet processen en diensten ook geleidelijk en spreekt men over e-health: de toepassing van zowel digitale informatie als communicatie om de gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen en/of te verbeteren. In de partijprogramma’s wordt in dit kader gesproken van technologieën, innovatie en digitale zorg.

Spreken partijen zich uit over e-health in de gezondheidszorg?

  1. Romantici willen terug naar vroeger

Sommige partijen zeggen helemaal niets over e-health (PVV, FvD, GL, PvdD, NLBeter) of vrijwel niets (DENK, SP). Men blijft steken in nostalgische termen zoals ‘handen aan het bed’ (PVV, PvdD, NLBeter), zonder uit te leggen hoe de zorg hierdoor beter, betaalbaarder of toegankelijker wordt.

  • Anderen streven naar een rol voor e-health, zonder deze te hebben ontdekt

DENK en 50plus willen voor het faciliteren van hun doelgroepen inzetten op innovatie met nieuwe technologieën, maar zeggen niets over de rol van e-health daarin. Bij 50plus noemt men technologie vooral om de krapte op de arbeidsmarkt op te vangen.

Het CDA en de PvdA wijden weinig woorden aan de rol die zij zien voor e-health in de gezondheidszorg. Beide partijen willen door de inzet van e-health kosten besparen. De PvdA schrijft onder het kopje Betaalbare zorg: “We willen investeren in technologische ontwikkelingen die ons leven makkelijker en gezonder kunnen maken”. Het doel is kostenbeheersing, met als bijvangst verbeteringen in de zorg. Daarnaast is de strategie van het CDA: “met innovatie en digitalisering maken we menskracht vrij voor de zorg die alleen door mensen kan worden gedaan.” Alsof e-health geen mensenzorg is, of niet persoonlijk is.

  • En weer anderen vinden e-health normaal, hoort erbij

Een aantal partijen sluit aan op de praktijk met hun blik op e-health (VVD, D66, CU, SGP). Vanuit een verdedigend perspectief (VVD: we kunnen, en willen, niet al deze ontwikkelingen tegenhouden) of zonder opsmuk (D66: gezondheidszorg wordt digitaler, ondersteund door technologie en gebruik van data, CU: slimme technologie die bewezen goed werkt in de thuissituatie, wordt onderdeel van het dagelijkse leven en de zorgverlening, SGP: bewezen effectieve toepassingen van e-health moeten worden bevorderd).

Men gaat dus aan de slag met e-health waarbij de VVD centrale regie wil over digitalisering, zorg op afstand en dataverkeer. Maar niet duidelijk wordt wat het concept is waarop de bredere inzet van digitale zorg is gebaseerd. Voor zover het in het programma wordt gekoppeld aan een visie is het steeds in combinatie met het beheersbaar houden van zorgkosten. Dat is een gemiste kans voor e-health. Immers, e-health wordt niet verbonden aan het verbeteren van zorg voor de burger of aantrekkelijker maken van werkomstandigheden voor het zorgpersoneel. De CU verwacht dat door inzet van e-health er in plaats van zorghandelingen, tijd overblijft voor menselijk contact.

Welke kenmerken van e-health hebben de aandacht?

  1. De infrastructuur moet geregeld worden

Gegevensuitwisseling heeft aandacht nodig, volgens alle partijen die iets over e-health zeggen. Landelijk oppakken van de gegevensuitwisseling en privacy van de patiënt dient geborgd te worden (CU, SGP). In lijn hiermee vindt het CDA dat er richtlijnen moeten komen voor de bescherming van medische gegevens. CDA en SP vinden dat de patiënt baas is over zijn eigen gegevens. Als consequentie hiervan, zegt SP, moeten bedrijven betalen voor het gebruik ervan. CU vindt dat commercieel gebruik van data moet worden uitgesloten en VVD dat datahandel moet worden aangepakt. (Big Tech-)bedrijven die hun marktmacht misbruiken moeten worden opengebroken, zegt D66. Volgens de SGP is het de rol van de overheid om een goede landelijke voorziening voor het uitwisselen van patiëntgegevens te faciliteren). Gelukkig is hiervoor al een wet in de maak.

Betalingen van e-health moeten worden gelijkgetrokken met reguliere zorg (CU). Er moet een eigen bekostigingsstructuur komen voor bewezen effectieve toepassingen van e-health, vindt de SGP. D66 gaat nog een stap verder: vergoedingen baseren op toegevoegde waarde voor patiënt, niet aantal handelingen.

Wetten moeten worden aangepast aan de nieuwe situatie zeggen CU en VVD, waarbij het de VVD gaat om het mededingingsrecht in relatie tot startups.

Toegankelijkheid tot e-health moet veilig geregeld worden (CU, SGP, VVD, 50plus). Patiënten krijgen online toegang tot hun medisch dossier (SGP, 50plus) waarbij de VVD stelt dat dit eerst geregeld wordt voor professionals onderling en daarna voor de patiënt.

De EU is de plek voor opslag van persoonlijke data van Europeanen, zodat EU privacywetgeving van toepassing blijft, vindt 50plus. De aanpak van de macht van Big Tech bedrijven zou volgens D66 ook het beste via de EU kunnen.

  • Kennis is de manier om e-health te ontwikkelen

Evaluatie is nodig, stellen meerdere partijen. D66 stelt dat er vele duizenden e-health apps in omloop zijn, maar slechts weinige zijn onderzocht op effectiviteit. Dit terwijl e-health een grote rol kan spelen op het gebied van leefstijl en gezondheidsbevordering en tegelijkertijd meer regie bij de gebruiker legt. Ook SGP vindt dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar de effectiviteit van preventieve gezondheidsinterventies en dat hiervoor budget moet komen. De CU vindt dat er een ethisch kader ontwikkeld dient te worden en voelt zich bij de beoordeling van medische technologie thuis bij een ‘ethiek van voorzichtigheid’.

Effecten monitoren is nodig om specifieke kennis te ontwikkelen voor speciale doelgroepen, zoals: digitale veiligheid  voor kinderen (CU), digivaardigheid voor ouderen (50plus) en voor laaggeletterden of mensen met beperkte digitale vaardigheden (D66). Om beter inzicht te krijgen in de sociale gevolgen van digitalisering wil de SP een ‘Commissie-Digitalisering’ die de politiek gaat adviseren over de maatschappelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen en de commerciële belangen die een rol spelen.

Onderzoeksdata delen van publieke kennisinstellingen en zorgverzekeraars is, naast  samenwerking met onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven, ondersteunend voor startups en bevordert innovatie volgens de VVD. De VVD vindt ook dat de overheid een (financierings-)rol heeft in het ontwikkelen van sleutel technologieën zoals Artificial Intelligence (AI), Brainport en Foodvalley.

Alternatieven ontwikkelen voor e-health is volgens de SGP nodig omdat niet alles online kan. De overheid dient hierin te investeren.

Nieuw opleidingen zijn nu nodig op het snijvlak van zorg, geneeskunde en (informatie-) technologie (D66).

Burgerrechten behoeven aanvulling in het digitale tijdperk (SP). De rechten van de burger dienen opnieuw bezien te worden Dit punt is nodig met de komst van gegevensuitwisseling en de toenemende positie van Big Tech bedrijven. (Dit wordt ook betoogd in de 8e Els Borstlezing van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid en door de Waag)

Eenzaamheid wordt door de SGP als risico genoemd omdat digitale innovaties veelal op het individu gericht zijn. Ook door CDA en CU wordt aangestipt dat naast (digitale) zorghandelingen menselijk contact wenselijk is. In het kader van kennisontwikkeling is het een aanname dat digitale zorg eenzaamheid zou brengen. Dit is alleen begrijpelijk wanneer e-health bezien wordt vanuit kostenbeheersing. Leggen we er echter een andere zienswijze op kwaliteit van leven naast, dan ontstaan andere beelden. Helaas is dat voor de programma’s die we hebben gelezen een brug (en een visie) te ver.

  • Praktijk vraagt om concrete acties

Toegankelijkheid moet voor iedereen in de praktijk geregeld zijn, aldus D66, en dus moeten mensen met beperkte digitale vaardigheden ondersteund worden (kansen in krimpregio’s). Er wordt door de CU aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid van e-health voor speciale groepen zoals mensen met een beperking. Hiertoe willen zij digitaal toegankelijke hulploketten. Een concrete suggestie van 50plus om de toegankelijkheid tot e-health voor ouderen te regelen, is een gratis tablet met een cursus voor mensen met alleen AOW en een klein pensioen.

Implementatie van slimme technologie die bewezen goed werkt in de thuissituatie wordt onderdeel van het dagelijkse leven en de zorgverlening, evenals AI die soms beter werkt dan mensen (CU). Aandachtspunt bij het toepassen, zegt CU, is dat het niet de zorgverlener-patiënt relatie beïnvloedt.

D66 is voorstander van het minder arbeidsintensief maken van de zorg door samen te beslissen, op een veilige manier, via apps en digitale consulten, zorg op afstand,  waarbij zorgaanbieders vaker voor dezelfde (digitale) e-health-toepassingen kiezen en er budget moet zijn voor innovatie en arbeidsbesparende technologie, vastgelegd in richtlijnen.

Het CDA is ook van mening dat er in de praktijk heel veel nieuwe mogelijkheden zijn om de zorg voor patiënten te verbeteren, het werk van professionals te ondersteunen en kosten te besparen door nieuwe behandelingen, videoconsulten met je arts en het gebruik van data en nieuwe technologie.

Substitutie krijgt concreet vorm bij de SGP: verpleegkundige topzorg waarbij alle wijkverpleegkundigen in een regio gebruik kunnen maken van hoogwaardige verpleegkundige ondersteuning en deskundigheid vanuit een topklinisch of academisch ziekenhuis, leidt tot betere én goedkopere zorg thuis. Technologische innovaties kunnen hier aan bijdragen. Dit concept dient landelijk ingevoerd te worden voor patiënten met complexe wonden, stoma’s, obesitas, incontinentie en oncologische zorg.

Twee belangrijke conclusies van de auteur

  1. Het is voor veel partijen niet duidelijk wat e-health is.

Voor visie moet je bij de meeste programma’s niet zijn. Er is niet echt sprake van een concept voor e-health.

  • Veelal wordt e-health genoemd als een instrument om te sturen op kostenbesparing, wat een gemiste kans is voor e-health.
  • Er wordt nauwelijks gekeken of e-health zou kunnen worden ingezet voor kwaliteit, zeker door de romantici die dromen van handen aan het bed. Te denken valt aan doelen gericht op het verbeteren van werkomstandigheden van het zorgpersoneel, het verbeteren van de kwaliteit van de zorg, het verbeteren van de positie van de burger of voor duurzaamheid. Innovatie wordt wel als doel genoemd, maar als doel waartoe?

De Triple Aim-gedachte, het verbeteren van de gezondheid van de bevolking, het vergroten van de kwaliteit van de zorg en het verlagen van de kosten, is een goede optie als denkraam om e-health in te zetten, volgens deze auteur.

Indien de lezer de vraag zou stellen: welke partij zou je als partner nemen om e-health te ontwikkelen, dan zou het meest kansrijk zijn de partijen die vanuit de praktijk e-health benaderen: CU, D66, SGP, VVD. Inmiddels is naast de programma’s ook het debat ontstaan of er wel voldoende cyberkennis is in de Kamer? (NRC 16 jan en 15 feb).

  • We kunnen niet meer wegkijken

Uit de verkiezingsprogramma’s blijkt dat men nog niet in de gaten heeft dat er een omslag gaande is in de samenleving naar een integratie van online zorg en dat dit, behalve risico’s voor de veiligheid, ook voordelen heeft. In de gezondheidszorg is het relevant om hier aandacht voor te hebben, erin te investeren, in de praktijk ermee te werken en tegelijkertijd kennis te ontwikkelen.

Gegevensuitwisseling is nodig, vinden meerdere partijen. De reden hiervoor is omdat er veel fout gaat bij allerlei overdrachten en samenwerkingen. Opmerkingen over het omlaag brengen van de regeldruk daarentegen gaan geheel voorbij aan het belang van een goede overdracht. Digitale zorg is gepersonaliseerde zorg hetgeen de kansen op veiligheid, bij goede randvoorwaarden, vergroot.

In onze analyse van alle programma’s leggen we de politieke partijen en hun programma’s langs de maatlat en proberen we conclusies daaraan te verbinden op het gebied van e-health. Het wordt tijd dat we dat ook doen t.a.v. de zorgaanbieders.

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 6 april start de online serie over Verkiezingen en de Zorg en 4 juni 2021 vindt het Congres Juiste Zorg op de Juiste plek; voor, tijdens en na de Covid-19 uitbraak plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over deze onderwerpen. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!