Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Wie heeft het voor het zeggen in de zorg?

Door Marieke van Wieringen, universitair docent en onderzoeker bij de Vrije Universiteit, afdeling Organisatiewetenschappen en Henk Nies, bijzonder hoogleraar Organisatie en beleid van zorg bij de Vrije Universiteit, afdeling Organisatiewetenschappen, en directeur Strategie & Ontwikkeling bij Vilans.

Als één ding duidelijk is, dan is het dat de zorg enorm onder druk staat. Werkdruk, ziekteverzuim, corona, krapte op de arbeidsmarkt. De problemen stapelen zich op. De rapporten en discussies met oplossingsrichtingen trouwens ook. Als je door je oogharen kijkt, zie je dat vooral bestuurders, managers, beleidsmakers en belangenbehartigers die oplossingen bedenken. We zullen ze verder ‘beleidsmensen’ noemen. Ook wij, met een team van onderzoekers bij de Vrije Universiteit, Hogeschool InHolland en Vilans, horen in dit rijtje.

De vraag is of deze oplossingen van beleidsmensen wel aansluiten bij de werkelijkheid van zorgprofessionals, en verzorgenden Individuele Gezondheidszorg (hierna: verzorgenden IG) in het bijzonder. Uiteindelijk gaan zíj over de uitvoering van oplegde ‘oplossingen’, en bepalen daarmee in essentie of die werken. Waarom die zorgprofessionals dan niet vanaf het begin betrekken? Als de oplossingen niet passen, worden ze ziek, gaan ze zondagsdiensten draaien of vertrekken ze uit de sector.

Kastenstelsel

Dat is een groot probleem. Want: wat veel mensen niet weten is dat verzorgenden IG de grootste groep zorgmedewerkers vormen, zelfs groter dan verpleegkundigen. Verzorgenden IG werken vooral in de verpleeghuiszorg en de wijkverpleging. Het beroep heeft een relatief lage status binnen de gezondheidszorg. De verpleeghuiszorg en wijkverpleging trouwens ook. Ze staan laag in het kastenstelsel van de gezondheidszorg. Ze staan dan ook niet op het netvlies van veel beleidsmakers en onderzoekers, noch van de media.[1] Maar ze zijn onmisbaar. Zonder hen zouden ziekenhuizen vastlopen en mantelzorgers massaal uitvallen. Dat heeft niet alleen een enorme impact voor zorgontvangers, maar ook voor de samenleving en de economie.

Onderbuikgevoel

We moeten deze beroepsgroep daarom voor het vak behouden. Oud-minister Hugo de Jonge voelde dat aan. Hij kondigde in oktober 2021 aan de zeggenschap voor zorgprofessionals een stevige stimulans te willen geven. Goed plan, dachten wij. Er is zelfs een budget aan geplakt: tien miljoen maar liefst.[2] Maar toen kregen we een ongemakkelijk onderbuikgevoel. Hebben de zorgmedewerkers zelf iets te zeggen over dat plan en waar het geld voor wordt ingezet? Of wordt het weer een ‘feestje’ van beleidsmensen en zien we dat zeggenschap weer  via de gangbare bestuurlijke structuren en werkwijzen vorm krijgt? Oftewel: structuren waar slechts een relatief kleine groep van vooral hoger opgeleide zorgprofessionals in mee praat, terwijl de grootste groep het nakijken heeft? Wij zijn er niet helemaal gerust op.

Beperkte zeggenschap en inspraak

Want: zeggenschap via de bestaande formele kanalen, bedacht door beleidsmensen, passen niet goed bij verzorgenden IG. Dat zagen we in ons onderzoek waarin we ruim 100 interviews met verzorgenden IG uitvoerden, ruim 900 vragenlijsten analyseerden en observaties deden in leer- en praktijksettings.

We zagen dat verzorgenden IG niet makkelijk met beleidsmensen praten over de ontwikkelingen in de zorg en in hun organisaties, de invloed daarvan op hun vak en hun werkomstandigheden. Verzorgenden IG nemen daartoe niet het initiatief en laten soms weinig van zich laten horen. Ze doen dat niet omdat ze bang zijn voor negatieve consequenties. Ook willen ze de relatie met collega’s niet beschadigen, zijn bang voor het stempel ‘klager’ of ‘zeur’, of ze verwachten dat er toch niet naar hen wordt geluisterd en dat er niks met hun inbreng wordt gedaan. We hebben het hier nadrukkelijk over de waarneming van verzorgenden IG.[3]

Het lukt verzorgenden IG ook lang niet altijd om goed voor het voetlicht te brengen wat zij nodig hebben om hun vak goed uit te oefenen. Ze weten de weg in de organisatie vaak niet en kennen de mensen in verschillende functies niet goed: bij wie moet je zijn en hoe lopen de hazen?

Beleidsjargon

Bovendien is er vaak informatieasymmetrie. Verzorgenden IG krijgen niet altijd dezelfde (beleids)informatie als andere beroepsgroepen: de communicatielijn stopt bijvoorbeeld vaak bij verpleegkundigen. Beleidsinformatie die verzorgenden IG wél bereikt staat stijf van het beleidsjargon, dat vooral voor en door beleidsmensen geschreven is en niet aansluit bij de werk- en belevingswereld van verzorgenden IG. Zij kunnen daar dan geen oordeel over vormen, laat staan zich erover uitspreken. Beleidsmensen krijgen in die zin dus ook geen zicht op de wereld van hun grootste groep medewerkers.

Natuurlijk zijn er intussen bijna overal Verpleegkundige en Verzorgende of Professionele Adviesraden (VVAR of PAR). Belangrijke adviesorganen. Maar verzorgenden IG zijn hierin vaak ondervertegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor commissies die meepraten over specifieke onderwerpen. Soms weten verzorgenden IG niet eens dat zulke raden of commissies bestaan. Vaker nog is er een flinke drempel om eraan mee te doen, veelal om praktische redenen, zoals het tijdstip of de locatie van het overleg, of door het beleidsjargon dat gesproken wordt. Beleidsmensen en niet de zorgmedewerkers hebben het dan voor het zeggen.

Maar hoe doorbreken we dat? Dat is een belangrijke vraag. Want, wat we ook leerden tijdens ons onderzoek: verzorgenden IG hebben goede creatieve oplossingen.

Erkenning van oplossingen

Voor veel verzorgenden IG, en andere zorgprofessionals, zit erkenning niet in een bonus of een salarisschaal erbij. Het gaat erom betrokkenheid en erkenning van hún ideeën en oplossingen te ervaren, bijvoorbeeld als het gaat om roostering.

In ons onderzoek hoorden we meermaals dat zorgprofessionals als team onderling de roostering zo afgestemd hadden dat het voor iedereen naar tevredenheid en goed werkbaar was in combinatie met het privéleven. Het ging daarbij bijvoorbeeld om een vaste vrije dag voor teamleden. We hoorden echter ook weleens dat een teamleider of manager zich hier niet in kon vinden, en deze oplossing van het team terugdraaide met als gevolg dat een aantal ontslag namen.

We pleiten ervoor om andere vormen van zeggenschap te ontwikkelen, in aanvulling op bestaande gremia. Maak zeggenschap en inspraak gewoon, laagdrempelig en niet alleen maar bestuurlijk. We concludeerden in ons onderzoek dat zeggenschap en inspraak enkel werken als deze aansluiten bij de werk- en belevingswereld van verzorgenden IG (en andere professionals).

In die werk- en belevingswereld staan taken en activiteiten voor zorgontvangers op nummer één: sociaal-emotionele begeleiding bieden, vakkennis op peil houden en verpleegtechnische handelingen uitvoeren. Tegelijkertijd blijken verzorgenden IG zaken die indirect aan de zorgverlening gerelateerd zijn óók belangrijk te vinden. Naast zorgkwesties vinden ze dat hun beroepsgroep meer moet meepraten over het beleid in de organisatie, (bij)scholing, en de begeleiding van nieuwe medewerkers en studenten.

Goed werkgeverschap

Dit mogelijk maken vraagt om ‘goed werkgeverschap’. Dat begint met dat beleidsmensen weten wat er in de werk- en belevingswereld van verzorgenden IG speelt en dat die wereld de basis vormt voor zowel de organisatie van zeggenschap als gelijkwaardige besluitvorming.

Dat kan door de verschillende beroepsgroepen in de organisatie te faciliteren bij het vormgeven van zeggenschap op een manier die past bij hun werk- en belevingswereld. Organiseer bijvoorbeeld ontwerpsessies en geef zorgprofessionals uren daarvoor om dat uit te vinden.

We zagen in ons onderzoek dat verzorgenden IG die gefaciliteerd worden, hun weg in de organisatie wisten te vinden en regie namen. We zagen ook dat suggesties en vragen van verzorgenden IG vaak tot verrassend eenvoudige veranderingen leidden die hun werk aantrekkelijker maken en hun positie en zichtbaarheid verbeterden.

Voorbeelden van veranderingen die het werk van verzorgenden IG aantrekkelijker maakten, en hun positie en zichtbaarheid verbeterden:
– Verzorgenden IG toelaten in het ‘verpleegkundig overleg’ of een MDO, want niemand kon uitleggen waarom dit alleen voor verpleegkundigen was.
– Verzorgenden IG laten meedoen én -beslissen in sollicitatieprocedures. Dat komt ten goede aan match tussen nieuw en bestaande teamleden.
– Verzorgenden IG voorbehouden handelingen laten uitvoeren. Zij zijn daarvoor opgeleid, maar deze handelingen zijn veelal bij verpleegkundigen belegd: zoals medicatie-controle.

Minstens zo belangrijk was dat we verzorgenden IG zagen die daardoor weer trots zijn op hun vak, er voor gaan staan en die een rol hebben in het aangaan van de uitdagingen in de langdurige zorg. Verzorgenden IG die het zélf voor het zeggen hebben hoe het beste de druk op de zorg te verminderen.

In het onderzoeksrapport ‘Verzorgenden IG in beeld’ en de praatplaten ‘Bekend maakt bemind’ en ‘Naar meer zeggenschap en zichtbaarheid door verzorgenden IG’ staan aanbevelingen voor betere aansluiting tussen de werkwerelden van beleidsmensen en verzorgenden IG en het faciliteren van inspraak en zeggenschap door verzorgenden IG.


[1] Meer hierover beschreven we elders.

[2] Bron: De Jonge wil sneller zeggenschap voor zorgprofessionals – Skipr

[3] Zie ons onderzoeksrapport voor voorbeelden die verzorgenden IG tijdens interviews en focusgroepen gaven.

Somberheid over houdbare ouderenzorg

Door Henk Nies, directeur strategie en ontwikkeling Vilans, hoogleraar strategie en beleid van zorg (VU)

Voor het eerst maak ik mij écht zorgen over de ouderenzorg van de toekomst. Niet omdat de demografie zorgwekkend is, de arbeidsmarkt krap is en de kosten stijgen. Dat weten we al decennia. Nee, wat echt zorgwekkend is, zijn de snel groeiende hoeveelheid adviesrapporten over deze vraagstukken en het gebrek aan eenheid en continuïteit in ons landsbestuur.

Hoe richting kiezen

Vanwaar deze zorgen? Het rapport ‘Houdbare ouderenzorg – Lessen en ervaringen uit andere landen’, van onderzoekers van Leyden Academy on Vitality and Ageing, IQ Healthcare Radboudumc en Erasmus School of Health Policy & Management bracht me tot deze sombere gedachte. Het rapport vormt een achtergrondstudie voor het WRR-advies Houdbare Zorg. Het schetst hoe Denemarken, Duitsland, Japan en het Verenigd Koninkrijk met vergrijzing omgaan. Een mooi rapport, dat niet de oplossing biedt voor wélke richting we voor de ouderenzorg zouden moeten kiezen, maar vooral hóe we richting moeten kiezen.

Wicked problem

Even een beetje context vooraf. Japan en Duitsland zijn qua vergrijzing een stuk verder dan Nederland. Denemarken en de UK zitten een beetje op hetzelfde niveau. Nederland heeft de hoogste publieke uitgaven, maar heeft relatief lage eigen bijdragen. Denemarken heeft een sociaaldemocratisch stelsel, Duitsland en Japan een meer corporatistisch model en in de UK is een liberale verzorgingsstaat. Dat betekent dat in het ene land (Denemarken) de overheid vooral aan zet is, in andere landen maatschappelijke partijen als werkgevers en werknemers en verzekeraars (Duitsland, Japan) en dat de marktwerking dominant is in het vierde land (Verenigd Koninkrijk). Overal heeft de centrale overheid een regulerende taak en zijn er collectieve maatregelen en solidariteit. Overal zijn er ook vormen van marktwerking. Vraagstukken rond betaalbaarheid, arbeidsmarkt, kwaliteit, gelijke toegang en maatschappelijk draagvlak spelen in elk stelsel. Geen van de systemen kan één op één model staan voor Nederland, zo stellen de auteurs. De houdbaarheid van de ouderenzorg is een ‘wicked problem’. Het is ingewikkeld en er is niet één oplossing voor.

Gekibbel

Waarom maakt het rapport mij somber? Het rapport laat zien dat de stelsels in de diverse landen in een decennialange transformatie tot stand zijn gekomen, voortbouwend op gedeelde maatschappelijke en culturele waarden. En wanneer het roer om moet, zoals in Japan rond het jaar 2000, dan nemen ze daar jaren voor. Ze zetten het maatschappelijk ‘in de week’ en bereiden de koerswijziging zorgvuldig voor. Niet één big bang, maar geleidelijk bijsturen om zó de systemische tanker van de ouderenzorg geleidelijk van koers te veranderen.

Alleen bij de Britten (in het bijzonder Engeland) lukt dat niet. ‘De zwakste schakel in dit systeem lijkt ons het politieke systeem, dat in plaats van datgene te continueren waarover de partijen al overeenstemming hebben bereikt, telkens weer opnieuw begint, namelijk een nieuwe commissie in het leven roepen, een nieuw rapport schrijven en nieuwe onderhandelingsrondes voeren, totdat de regeringstermijn afloopt’, zo schrijven de onderzoekers.

Het mag duidelijk zijn wat de parallel is met de Nederlandse situatie, zeker na het recente echec van de kabinetsformatie en de voortdurend kibbelende toon waarin politici in ons land debatteren, nu door maar liefst zeventien politieke partijen. Gelukkig hebben we de ambtenaren nog, zou ik haast denken! En al die rapporten dienen vooral als legitimering van het gekibbel. Voor iedereen staat er wel iets welgevalligs in en als dat niet zo is, komt er wel een volgend rapport, zo denk ik wel eens in een cynische bui.

Keuzes

Hoe dan wel? Ik denk dat we een fundamenteel debat moeten voeren over de uitgangspunten van de zorg voor de komende decennia. De recente raadplegingen rond onder meer ‘Zorg voor de toekomst’ gaan vooral over oplossingen en niet over de onderliggende uitgangspunten en waarden. Het rapport ‘Houdbare ouderenzorg’ laat vanuit een internationaal perspectief zien dat de keuze voor het één gevolgen heeft voor het ander.

Ik schets een paar keuzes, die tegelijkertijd dilemma’s zijn. Kies je bijvoorbeeld als samenleving voor veel collectieve financiering of veel eigen betalingen? Linksom of rechtsom, burgers moeten toch voor zorg betalen, of het nu via belastingen, premies of out-of-pocket gaat. Het maakt wel uit welke keuze voor solidariteit daaronder zit. Kies je voor professionele zorg als vertrekpunt of informele zorg? Die keuze maakt uit voor de arbeidsparticipatie van – nog steeds – vrouwen, voor de maatschappelijke inrichting (bijvoorbeeld kinderopvang) en financiële tegemoetkomingen van mantelzorgers.

Kies je voor veel zorg thuis of veel intramurale zorg? Voor veel langdurig verblijf van ouderen in ziekenhuizen of in verpleeghuizen? Daar waar weinig of dure verpleeghuiszorg is, lijkt er veel meer ziekenhuiszorg nodig te zijn (Duitsland, Japan, Engeland). Wil je het arbeidsmarktvraagstuk oplossen door steeds hogere salarissen te betalen (en burgers meer premie en belasting te laten betalen en andere maatschappelijke sectoren met een werknemerstekort op te zadelen) of ga je, zoals in de andere landen ook buitenlandse medewerkers aantrekken?

Kiezen we voor marktwerking als prikkel voor goede en efficiënte zorg of worden het een paar publieke aanbieders die lange termijn continuïteit mogen bieden? Willen we betaalbaarheid regelen  door minder volume, lagere tarieven, budgetteren of marktwerking? En krijgt centraal of decentraal het voor het zeggen? Elke keuze die je maakt heeft een uitwerking op andere elementen in het systeem. Het is een soort waterbed dat nooit rustig zal zijn.

Normatieve keuzes

Wat de lessen uit het buitenland laten zien, is dat we deze vraagstukken vanuit een maatschappelijk

debat moeten aanpakken. Wat zijn de normatieve keuzes die we als samenleving maken? Vandaaruit kunnen we naar beleidsmatige en operationele keuzes. Het is verstandig daarbij de ‘maatschappelijke houdbaarheid’ scherp in het vizier te houden. Het is nodig een lange termijnkeuze te hebben die we vasthouden, de stappen telkens goed voorbereiden en dan tussentijds evalueren en bijsturen. Kortom, eerst denken, dan doen. En niet te snel met oplossingen komen. Hoe meer oplossingen, hoe meer zorgen ik me maak.

Tja, en dan schrijf ik zo’n stukje met oplossingen……!

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 18 juni vindt het congres over Ouderenzorg thuis, de eerste lijn en corona plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over deze onderwerpen. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!

Evidentie van interventies van het sociaal gebiedsteam: wat is dat?

Goed onderbouwd, is de op een na laagste niveau van evidentie ofwel van wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van een interventie in het sociaal domein. Het laagste niveau heet Goed Beschreven. Op dat niveau is de doelgroep van de interventie helder beschreven aan de hand van relevante kenmerken; eventuele exclusiecriteria of contra-indicaties zijn gegeven. Verder is de opzet beschreven, dat wil zeggen vorm, volgorde, frequentie, duur, timing van activiteiten en locatie van uitvoering. Bij Goed onderbouwd voldoet de interventie aan de criteria van goed beschreven, waarvan ik hierboven slecht twee noemde.Bovendien wordt in een theoretische onderbouwing de werkzaamheid van de interventie aannemelijk gemaakt met theorieën en empirische kennis. Voor een erkenning als ‘goed onderbouwd’ hoeft geen effectonderzoek beschikbaar te zijn. Wel vraagt de erkenningscommissie om een procesevaluatie.

Ik schrijf dit bericht omdat op dinsdag 12 november de gemeente Nijkerk een inspiratie-avond organiseerde over de toekomstige inrichting van de jeugdzorg. Het Nijkerkse hoofd jeugdzaken, mr. Henk Krooi, had mij uitgenodigd om het begrip evidentie toe te lichten. Want de gemeenteraad overwoog voortaan alleen maar wetenschappelijk bewezen interventies in te kopen bij de gespecialiseerde jeugdzorg. En haar eigen vier gebiedsteams  -in dienst van de gemeente zelf- zouden ook alleen maar diensten moeten aanbieden waarbij wetenschappelijke evidentie bestaat voor de werking ervan. Dit streven van de gemeenteraad van Nijkerk is niet bijzonder. Tal van gemeenten streven naar het aanbieden van alleen evidente jeugdzorg. De gemeente Rotterdam beperkt zich reeds hiertoe . Hieronder volgt eerst een opsomming van de niveaus van evidentie. Daarna vergelijk ik deze met de niveaus van evidence based medicine. Dit stuk eindigt met discussie van de haalbaarheid om gebiedteams alleen met wetenschappelijk bewezen interventie te laten werken. In mijn PP presentatie van 12 november staan, ter bepaling van de gedachten, voorbeelden van sociale interventies.

De niveaus Goed beschreven en Goed Onderbouwd  ontleen ik aan de websites van zeven kenniscentra die sociale interventies beoordelen op evidentie. Deze zeven zijn  Nederlands Jeugd Instituut, Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, IVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu  afdeling Gezond Leven, Kenniscentrum Sport ism RIVM Centrum Gezond Leven, Movisie Landelijk Kennisinstituut Sociale Vraagstukken, Vilans en het Trimbos Instituut. Zij hanteren voor evidentie  een schaal van vijf niveau. Met de laagste twee begint dit stuk. De drie hogere niveaus zijn:

3. Eerste aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met een voor- en nameting. Er zijn twee studies beschikbaar, waarvan minimaal één is uitgevoerd in Nederland. De studies omvatten geen controlegroep en geen follow up metingen.

4. Goede aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met twee studies met redelijke bewijskracht (bijvoorbeeld quasi-experimenteel onderzoek met controlegroep maar zonder follow-up) waarvan minimaal één is uitgevoerd in Nederland. Voor erkenning op dit niveau volstaat ook één Nederlands onderzoek met sterke bewijskracht (gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep en zes maanden follow-up).

5. Sterke aanwijzingen voor effectiviteit

Effectiviteit is aangetoond met twee Nederlandse onderzoeken met sterke bewijskracht (gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep en zes maanden follow-up) of één Nederlands onderzoek met sterke bewijskracht in combinatie met dergelijk onderzoek uit het buitenland.

Alle zeven websites werken op dezelfde manier alle criteria per niveau uit. Zie bijvoorbeeld de website van het Nederlands Jeugd Instituut. Tussen 2008 en 2014 zijn in totaal 503 jeugdinterventies aangemeld voor beoordeling bij het Nederlands Jeugdinstituut en het RIVM Centrum Gezond Leven.  Daarvan zijn er 399 beoordeeld.  In 2014 stonden 205 erkende interventies in de databank Effectieve jeugdinterventies en de database Gezond en Actief Leven. Najaar 2019 waren dat er 234, verdeeld over de genoemde categorieën goed beschreven/goed onderbouwd  (een ster),  eerste (2 sterren), goede (3 sterren) en sterke (4 sterren) aanwijzing van bewezen effectiviteit.  

Medische effectiviteit onderscheidt andere niveaus

Hierboven staan in een pyramide de zes niveaus van wetenschappelijk bewijs voor medische interventies. Het laagste scoort de mening van een expert en het hoogste  de systematische review met meestal veel meer dan twee artikelen worden vergeleken op hun bewijskracht. De tussenliggende niveaus zijn wel vergelijkbaar met de niveaus 3, 4 en 5 voor de sociale interventies.

Kanttekeningen

1. Het gaat mij in dit stuk niet om het volledig uitleggen van de medische pyramide. Ik geef ermee aan dat huisartsen en jeugdartsen  moeite kunnen hebben om de vijfdeling uit het sociale domein over te nemen en  sociale interventies van de laagste drie niveaus te accepteren.

2. Vele sociale interventies zijn talig. Ze veronderstellen dat ouders en kind het Nederlands goed beheersing en goedkunnen lezen. Laaggeletterden kunnen weinig met dergelijke  interventies ook al beloven zij een hoge effectiviteit. Ik vraag mij af hoe de gemeente Rotterdam haar laaggeletterden bereikt als zij alleen maar talige interventies inkoopt. Van niveau 4 en 5

3. Leefstijlinterventies (daar hebben wij het over in der jeugdzorg) kenmerken zich natuurlijk door succes en betere kwaliteit van leven van cliënten maar ook door   1. Gering bereik 2. uitval en drop-outs en 3. Doorverwijzing. Het is zaak ook deze uitkomsten te registeren als eindpunt van een interventie.

4. de hier beoordeelde interventies zijn alle van therapeutische aard.  De wijze waarop de gebiedteams probleemverheldering, behoeftebepaling en diagnostiek kunnen uitvoeren, is in deze evidentieniveaus niet aan de orde.

5. Bij de meeste sociale interventies staan opleidingsniveau en competenties van de professionals beschreven. Dei zijn cruciaal om de bewezen effectiviteit te realiseren. Sociale interventies zijn geen pillen die werken ongeacht degene die die toedienen.

Advies aan de gemeenteraad van Nijkerk

In mijn voordracht op 12 november heb ik professionals en politici in Nijkerk aangeraden een pakket aan interventies samen te stellen als aanbod aan de Nijkerkse kinderen en hun ouders. Daarnaast is standaardisering nodig van de laatst genoemde probleemverheldering en behoeftebepaling.

Masterclass Zorgvernieuwing en evaluatie start op 12 maart 2020

Jaarlijks ontwikkelen kenniscentra en universiteiten  nieuwe sociale interventies van niveau 4 en 5, dat wil zeggen met goede of sterke aanwijzingen voor evidentie. De kunst is om deze in de gebiedsteams te absorberen en oudere interventies te verfvangen door betere. Hoe dat het beste kan gebeuren, vormt een van de onderwerpen van de    Zorgvernieuwing van drie dagdelen ( van 1500 – 19.30 uur op 12 maart, 16 april en 14 mei 2020). Wil jij graag nieuwe sociale  interventies probleemloos in jouw gemeente implementeren?  Klik dan hier, lees de brochure van de Masterclass en raak in 1,2,3  op de hoogte van de laatste interventies, beoordelingstechnieken en implementatie-methoden!

Niet somberen over de ouderenzorg

De vergrijzing en de daarmee gemoeide kosten hangen als een loden last over het debat rondom de kosten van de gezondheidzorg. Moeten we ons druk maken? Is het op langere termijn betaalbaar? Deze vragen kwamen uitgebreid aan de orde tijdens de drukke  studiedag over ouderenzorg in de eerste lijn op 3 oktober in stadion Galgenwaard. Martien Bouwmans blikt hieronder terug op de twee eerste plenaire sprekers: prof.dr. Henk Nies en Liane de haan, directeur-bestuurder van de Anbo. Bouwmans maakte samen met Stephan Hermsen van Vilans en Guus Schrijvers het congresprogramma.

Vergrijzing is kostenfactor maar niet de enige

De vergrijzing is overigens maar één factor in de kostenstijgingen die op de middellange termijn te wachten staan. En niet eens de belangrijkste. Hogere loonkosten, nieuwe technieken, dure geneesmiddelen, vervanging van verouderde gebouwen: die hebben grotere invloed.  Dat laat onverlet dat de kosten voor de ouderenzorg hoe dan ook zullen stijgen. Ook al maken we méér geld vrij voor de ouderenzorg, dan is er het arbeidsmarktprobleem dat het aantrekken van nieuw personeel ernstig bemoeilijkt.

Henk Nies is niet somber

Henk Nies, directeur van Vilans, is niet somber over de toekomst van de ouderenzorg. Aan de hand van internationale vergelijkingen wijst hij allereerst op het onbenutte arbeidspotentieel. Veel werkers in Nederland werken in deeltijd, maar zouden veel méér uren kunnen werken. Een kwestie van mobiliseren en de arbeidsvoorwaarden zo aanpassen dat méér werken aantrekkelijk wordt.  Er is nog voldoende arbeidspotentieel, zeker in vergelijking met andere landen, in Nederland voorhanden.

Geld anders besteden

Geld voor ouderenzorg moet wel anders besteed dan nu. Dat kan, zo blijkt ook uit internationale vergelijkingen. We geven verreweg  het meeste geld uit aan ouderenzorg. Veel meer dan andere Europese landen. Maar of dat zo doelmatig is? Henk Nies beveelt o.a. aan: investeren in zorg en ondersteuning thuis,  gebruik nieuwe technologie, zet zelfredzaamheid centraal, méér samenhang aanbrengen in zorg en ondersteuning thuis en kwaliteit laten definiëren door de patiënt en zijn naasten (samen beslissen). Niet alles wat kan moet.

Liane de Haan: wonen belangrijker dan zorg

Henk Nies sprak op het congres ouderenzorg in de eerstelijn Ook Liane de Haan (directeur van de ANBO) deed dat. Die ontnuchterde de aanwezige hulpverleners en beleidsmakers met de stelling dat voor de ouderen feitelijk alles draait om “wonen”, vellig wonen, en in de eigen omgeving. Dat moet centraal staan, dat is wat ouderen willen, de zorg kom veel later en op een lagere plaats. Zo bezien is 2 miljard extra investeren in de verpleeghuissector in de visie van de Haan ook géén juiste keuze.

Dagelijks functioneren centraal stellen

Misschien een mooi thema voor een volgend congres: moet het dagelijks functioneren, het ondersteund wonen in eigen omgeving niet veel centraler komen te staan dan de zorg en de zorgverlening? Dat zou dan wel eens een drastische verschuiving van middelen van zorgverlening naar gemeenten kunnen impliceren.

De Guus Schrijvers Academie organiseert op 16 april een congres over Goede toegang tot de Ouderenzorg. Klik hier voor meer informatie en het programma