door Anneke Dantuma, directeur van MijnKInd.online en spreker op het congres Het relaxte kind op 11 juni.
MijnKind.online is een zorgprogramma voor vrouwen die een kinderwens hebben, zwanger zijn of zijn bevallen. Haar verloskundige, gynaecoloog, kraamverzorgende, zorgverleners van JGZ, GGZ en haar partner of mantelzorgers kunnen in dit programma online optimaal en veilig samenwerken en zorginformatie uitwisselen. Anneke Dantuma, directeur van MijnKind.online, vertelt in een voorbeschouwing op 11 juni over het succes van deze digitale omgeving.
Goed op de hoogte
“ Al vanaf de pre-conceptie werken zorgverleners uit de geboortezorg en jeugdgezondheidszorg samen om de zwangere of jonge moeders zo goed mogelijk te ondersteunen. Het is een lang gekoesterde wens van deze professionals dat zij allemaal op de hoogte zijn van de actuele situatie van de cliënt. Zij kunnen dan met dezelfde informatie onderling en met de zwangere of de moeder overleggen. Dat is mogelijk met MijnKind.online” aldus Dantuma.
Voor alle zwangeren en moeders
“Zowel zwangeren als zorgverleners kunnen informatie aanvullen in deze digitale omgeving. Zorgverleners kunnen via MijnKind.online bijvoorbeeld al hun zwangeren screenen op kwetsbaarheidsfactoren: psychiatrische, sociale factoren en middelengebruik (Mind2Care). De zwangere krijgt een vragenlijst aangeboden die zij invult. Op grond van deze screening kan aanvullende zorg ingezet worden. Een ander voorbeeld zijn de ICHOM vragenlijsten over vroegsignalering en uitkomstgerichte zorg. De cliënt vult deze vragenlijsten thuis online in. Zij deelt de uitkomsten veilig n de digitale omgeving met al haar zorgverleners. Evenals een behandelplan, voorlichting en registraties van zorgverleners of registraties die de client thuis heeft ingevoerd. “
Alles is in te passen in MijnKind.online
Dantuma vervolgt: “Een regio kan zelf kiezen welk instrument zij wil gebruiken. Ook andere screeningsinstrumenten, uitkomsten van de hielprik, bevaldatum, voorlichting, verslag van een intakegesprek etc. kunnen indien gewenst gebruikt worden in de omgeving van MijnKind.online. En binnenkort ook het integraal dossier van de zwangere, hieraan werken we samen met het programma Babyconnect en HINQ”
Vroegsignalering en begeleiding specifieke doelgroepen
Enthousiast gaat Dantuma verder: “MijnKind.online ontwikkelt ook modules voor specifieke doelgroepen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het programma Connect2Grow dat is ontwikkeld vanuit het programma Stevige Start van de Gemeente Rotterdam en het Erasmus MC. Een team van zorgverleners steunen en volgen ouders met risico op een verstoorde ouder-kindrelatie. Zij helpen bij het vorm geven aan een gezonde relatie met hun kind. In de module staan vragenlijsten en screeningsinstrumenten die de zwangere kan invullen, het behandelplan, registraties en verdere relevante informatie. Haar team van zorgverleners heeft toegang tot deze informatie. Uniek is dat ook de partners een eigen module krijgen”.
Samenwerking jeugdgezondheidszorg en Kansrijke Start is erbij gebaat
“Op deze wijze zijn alle betrokken zorgverleners op de hoogte van de actuele situatie en kunnen zij gemakkelijker hun zorg afstemmen. Het is mogelijk om meer en op maat modules te ontwikkelen die bijvoorbeeld de samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg en geboortezorg (kraamverzorgenden, verloskundigen en gynaecologen) verder ondersteunen. Het VWS programma Kansrijke Start en de jeugdgezondheidszorg blijken grote baat te hebben met MijnKind.online.”
Gebruik groeit
“Inmiddels gebruiken zo’n vijftien Verloskundige Samenwerkingsverbanden en de zwangeren die van hen zorg ontvangen het programma. De zwangeren en haar zorgverleners signaleren hierdoor gemakkelijker tijdig problemen . We ontwikkelen altijd samen met de zorgverleners. Zij bepalen wat er in een module komt en hoe ze deze goed voor hen en de client kunnen laten werken”, aldus Dantuma. Zij vervolgt met enkele conclusies: “In de toekomst zal het gebruik van een dergelijke omgeving niet meer weg te denken zijn, Het is soms even wennen. De zwangere of jonge moeder krijgt ‘huiswerk’ voordat zij weer op het spreekuur komt! Tegelijkertijd kan zij al haar relevante informatie inzien. Het gesprek in de spreekkamer kan sneller en meer to-the-point verlopen. Immers de zorgverlener beschikt al over de meest actuele informatie en hoeft niet meer dezelfde vragen te stellen als haar collega- zorgverlener van het zorgnetwerk.”
Meer weten?
Wil je meer weten? www.mijnkind.online. Of bel/mail naar: 030 – 369 08 25 info@mijnkind.online. Op het congres het relaxte kind dat op 11 juni plaats vindt, is Anneke Dantuma een van de sprekers. Zij geeft dan toelichting op de meerwaarde van mijnkind.online en beantwoordt vragen van congresdeelnemers. Wil jij aan het congres deelnemen, online of fysiek, klik dan hier en schrijf je in.
Door dr. Steven P.M. de Waal, Voorzitter Public Space Foundation en voorzitter Jeugdsprong .
Op 17 mei j.l. heeft de Denktank Jeugdsprong haar manifest over een fundamenteel nieuwe jeugdzorg gelanceerd, gepubliceerd en aangeboden aan de informateur van het nieuwe kabinet. De denktank was een initiatief van FNV Hoofdbestuur en Stichting Beroepseer. Het webinar waarin deze lancering gebeurde werd bezocht door meer dan 250 mensen, meest uit de zorg zelf. De petitie die al in grote lijnen dit manifest weergaf, was in 4 weken daaraan voorafgaand door meer dan 7000 mensen ondertekend. In de loop van ons werk, waarbij uiteraard onze proactieve communicatie via moderne media verliep, werden wij steeds meer gesteund in onze analyse en werd erkend dat de huidige jeugdzorg over de volle breedte niet goed functioneert. Dat uit zich in te lange wachtlijsten en wachttijden, groot verloop onder jeugdzorg professionals, toegang tot en aanpak van verkeerde problemen bij jongeren, veel en sterk groeiend overheidsgeld en tegelijk, een zeer inefficiënte en bureaucratische werkwijze. Just to name a few. De te simpele oplossingen die in die tijd dus opkwamen, zoals alleen maar meer overheidsgeld voor gemeenten of geheel terugdraaien van de decentralisatie of ophouden met zorginkoop en aanbesteding (onder het politieke misverstand: minder marktwerking, zie mijn typering van huidig stelsel als ChinaZorg (2011)), creëerden alleen maar meer draagvlak voor onze missie om te komen tot een meer integrale, brede, onafhankelijke en vernieuwende visie op de jeugdzorg en dus een creatieve schets van de oplossingen.
10 Aanbevelingen
De 10 aanbevelingen in het manifest luiden (mijn samenvatting):
Flip the system: Zet professionals en cliënten zoveel mogelijk zelf aan het roer in de jeugdhulp en -zorg, zodat een zo effectief en liefdevol mogelijke jeugdhulp ontstaat. Zorg daarmee ook voor een volwassen partnership met de civil society en de frontline public servants buiten de jeugdzorg die daarin belangrijk zijn, zoals docenten, wijkagenten, buurtwerkers, wijkverpleegkundigen, jeugdgezondheidszorg.
Verminder de druk op jeugdzorg door preventieve voorzieningen buiten de jeugdzorg
Organiseer in elke gemeente een privaat georganiseerde, stevige gezaghebbende en deskundige eerstelijnsvoorziening voor jeugdzorg, onder landelijke richtlijnen. Deze heeft ook casemanagement bevoegdheden en blijft aanspreekpunt voor het cliëntsysteem door de hele keten heen
Sluit de (hoog)specialistische zorg zoveel mogelijk aan op de vraag van de eerstelijns jeugdzorg-professionals en hun cliënten door regionale coöperaties die vraag en aanbod afstemmen, in te richten met hen als deelnemers. Deze (Hoog)specialistische zorg wordt direct betaald door het Rijk
Voeg Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen samen tot één veiligheids- en beschermingsorganisatie
Pas het klacht- en tuchtrecht aan, zodat de positie van cliënten verbetert
Maak verlengde jeugdzorg mogelijk, tot 27 jaar
Stel steviger landelijke eisen aan de jeugdzorg en houd toezicht achteraf, vanuit een sterker zorginhoudelijke rol. Daarbij gaat het om research en richtlijnen vanuit evidence based optiek, outcome monitoring, inspectie met een direct observerende werkwijze en hard ingrijpen bij (geruchten van) incidenten, zowel in zorg als in governance. Deze richtlijnen zijn ook gericht op kwaliteit van bestuur en kwaliteit van zorgorganisatie. Het eerste gaat via stimuleren van bestuursontwikkeling, training/opleiding en voorschrijven van systemen van peer-review en beoordeling. Het tweede gaat om tegengaan van te grote winstprikkels en inzetten op platform organisaties en veel zeggenschap voor professionals.
Stel een ministerie voor Jeugd en Gezin in. Organiseer tegelijk, vanwege de beoogde sterkere zorginhoudelijke en financiële sturing die gewenste landelijke regie in een apart Zelfstandig Bestuurs Orgaan buiten het beleidsdepartement.
Houd rekening met de digitalisering en verbeter daarmee de jeugdzorg en de interactie tussen professional en cliëntsysteem
Het manifest is weergegeven in een brochure van ca. 15 bladzijden. Dat leidde bij de lancering tot opmerkingen als ‘Dit manifest is bondig genoeg dat ze het ook in het Haagsche kunnen onthouden’ en ‘Dit manifest kan zo als bijlage bij een regeerakkoord op hoofdlijnen’.
Er is veel waardering, binnen en buiten de jeugdzorg, voor onze voorzet. Men waardeert vooral dat we de discussie op een hoger, systematischer niveau hebben gebracht en tegelijk de werkvloer en cliënten (en hun ouders) zelf aan het woord laten en vanuit hun perspectief onze voorstellen doen.
Private Denktanks: Nadenken vanuit Burgerinitiatief en onafhankelijkheid
In het werk en het burgerinitiatief van Jeugdsprong is goed te zien wat Nederland mist door veel minder dan andere landen te beschikken over private, missie gedreven, onafhankelijke denktanks, zoals Public Space dat als eerste vormgaf (opgericht 2002, verzelfstandigd 2004):
De voorstellen van Jeugdsprong zijn onafhankelijk van bestaande belangen. In Nederland vaak terug te vinden in verkapte lobby verhalen, ook van overheden, vaak retorisch varend op (de schijn van) neutraliteit of rationaliteit.
De samenstelling van Jeugdsprong was bewust gebaseerd op een grote vertegenwoordiging van ouders, clienten en maatschappelijk ondernemers (zie voor de introductie van dit concept in 1994: https://publicspace.nl/handboek-maatschappelijk-ondernemerschap/). Hiermee vermijd je sterk terug te vallen op de usual suspects uit bestuurlijke of academische kring die vaak vast zitten aan hun eerdere posities en standpunten en daar om carrière- of reputatie-redenen niet meer van durven af te wijken. Het vermijdt daarmee ook de bestuurlijke cultuur van polderpaternalisme (zie: https://publicspace.nl/burgerkracht-met-burgermacht/). Samen te vatten als: het beter weten voor ‘de mensen in het land’, vanuit goede bedoelingen, maar diezelfde mensen moeten vervolgens niet zeuren en vooral braaf luisteren. Moderne concepten van actief burgerschap, directe democratie en coöperatief eigendom passen niet in die cultuur, zoals we al jaren merken.
De voorstellen uit het manifest van Jeugdsprong zijn weliswaar gebaseerd op inspirerende hoofdlijnen en principes, maar vervolgens vooral praktisch uitgewerkt. Dat kan natuurlijk ook, omdat er veel praktijk aan tafel zit en door ons vanuit diezelfde netwerken ook in interviewrondes verder is opgehaald. Er wordt niet geleund op beleidsspeak, goed klinkende retoriek of rationeel ontwerp, maar er wordt gekeken hoe veranderingsprocessen werkelijk in praktijk verlopen, wat praktisch nu de meest schrijnende problemen zijn en welke de eerste stappen in de goede richting zijn. Stelseldiscussies en daaropvolgende langjarige moeizame implementatie ervan, zijn nu eenmaal weinig hoopgevend naar jeugdzorg professionals die op korte termijn hun werk beter willen doen.
Centralisatie of decentralisatie is niet de kern; het gaat om aanpakken voor een betere jeugdzorg
Het opvallende is dat juist de decentralisatie jeugdzorg van 5 jaar geleden de sterke punten van deze denktank benadering exact bewijst. De ideeën achter en de principes en bedoelingen met deze decentralisatie waren alle fraai en inspirerend en gelden nu nog. We hebben ze in het manifest dus ten dele weer opnieuw opgenomen, zoals partnership met en versterking van civil society, verband leggen met andere lokale sectoren, ontzorgen en demedicaliseren. Je koopt alleen niks voor fraaie doelstellingen en een bijpassend nieuw stelsel, als de uitvoering van die transformatie niet goed en niet praktisch is en teveel van wishful thinking (‘op hoop van zegen’) uitgaat. De zwakheid in regievoering van majeure operaties door de rijksoverheid is juist afdoende bewezen in deze eerdere transformatie. Helaas zou dus een voorstel voor een groots en meeslepend nieuw stelsel volstrekt niet passen. Dat zou alleen te verklaren zijn vanuit een leunen op verkeerde en aangeleerde academische en bureaucratische routines en aannames, waar gelukkig het Haagsche sinds de toeslagen affaire ook meer oog voor begint te krijgen. Het gaat dus niet om principes en een breed, rationeel ontwerp, maar om implementatie, 1e stappen en snel oplossen van de actuele grote knelpunten. In die manier van kijken en adviseren ligt het ook dichter bij een politiek en professioneel perspectief, dan bij een academische of ambtelijke visie. Dit is ook exact waar private denktanks af kunnen wijken van staatsgelieerde adviesorganen.
Tot slot
We kregen aantoonbaar steun uit het publiek en uit de sector zelf, ook van bestuurders. Ook de politiek heeft ons gesteund door een motie in de Tweede Kamer kamerbreed te aanvaarden, die de staassecretaris opriep ons manifest te bestuderen en met ons in gesprek te gaan. Op dat moment hadden we overigens al een afspraak met hem staan. De Jeugdzorg moet immers fundamenteel anders. Daar is iedereen die de praktijk kent en ook degenen die alle rapporten van de laatste jaren hebben bestudeerd, het wel over eens.
Reactie?
Denktanks doen aan ‘thinking in public’, liefst ook samen met ‘action research’: het gaat om een dialoog en een openlijk zoekproces naar de beste analyse en aanbevelingen, leidend tot beweging en actie in de goede richting. Om die reden zou ik graag van u reacties hierop ontvangen aan de hand van drie vragen:
Wat vind ik van de inhoud van de voorstellen voor de jeugdzorg?
Herken ik de inzet vanuit professionele praktijk en praktische uitvoerbaarheid?
Herken ik de noodzaak dat we in Nederland het publiek debat en politieke besluitvorming meer moeten beinvloeden vanuit private, onafhankelijke, missiegedreven denktanks, zoals Jeugdsprong en Public Space?
Reageren of meer informatie? Email; s.de.waal@publicspace.nl
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 11 juni vindt het congres over Het relaxte kind! plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over zorg voor de jeugd. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn fysiek op locatie of online te volgen!
Dementie veroorzaakt over twee decennia de meeste ziektelast en is dan de belangrijkste doodsoorzaak in ons land. Over 20 jaar heeft meer dan een half miljoen mensen dementie. De zorgkosten verdubbelen naar bijna 16 miljard euro per jaar. Dementie moet topprioriteit zijn in het gezondheidsbeleid. Dat geldt voor alle Europese landen. Volgens Alzheimer Europe is er overal ruimte voor verbetering. Nederland staat in de Europese Dementie Monitor op de zevende plaats.
Wat kan beter?
Wat kan Nederland leren van de andere landen? Wat gaat goed en wat kan beter?
Volgens de monitor zijn de voorzieningen goed als het gaat om bijvoorbeeld thuiszorg, maaltijden, incontinentiezorg, tele-alarm, ondersteuning mantelzorg, ontmoetingsplaatsen voor mensen met dementie en residentiële zorg. Het kan beter bij bijvoorbeeld het gebruik van ICT, woningaanpassingen, respijtzorg, dagopvang, palliatieve zorg en zorgcoördinatie of casemanagement.
De coördinatie van zorg is in bijna alle landen een probleem. Noorwegen, Denemarken of België doen dat beter dan ons land.
De toegankelijkheid van de zorg is in ons land in Europees opzicht hoog. In België kunnen we zien hoe het beter kan met dagopvang. Dat is bij ons onvoldoende, aldus de monitor.
Opvallend is dat Nederland een middenmotor lijkt te zijn voor de ‘publieke ondersteuning’ van zorgvoorzieningen. Dat komt doordat er vaak sprake is van co-financiering en eigen betalingen, net zoals in Duitsland of België. In de Scandinavische landen betaalt de overheid meer.
Nederland staat inmiddels in de top bij de vergoeding van geneesmiddelen. Volgens de monitor werd één van de vier antidementiemiddelen in ons land niet vergoed. Dat is inmiddels veranderd.
Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling draait Nederland mee in de Europese top, samen met bijvoorbeeld Italië en Polen.
Dementiestrategie
Nederland is een van de landen met een dementiestrategie van de overheid. Die is vorig jaar uitgebracht. Hoofdpunten zijn:
Onderzoek naar o.a. de oorzaken, diagnostiek en leefstijlfactoren en het integreren van dit onderzoek in het onderwijs.
Vergroting van de toegang tot ontmoetingscentra en het aantal ‘dementievrienden’.
Werken volgens de dementiestandaard en een structurele ondersteuning van dementienetwerken.
Dit alles moet in 2025 of 2030 (wat betreft de ontmoetingscentra) gerealiseerd zijn. De minister wil over de uitvoering zelf de regie voeren.
Kritiek
Op de aanpak van dementie is ook kritiek te beluisteren. Sommigen zijn teleurgesteld over de vorderingen van het onderzoek naar een effectieve behandeling en vragen zich af of hier in de komende vijf jaar daadwerkelijk nieuwe inzichten gaan ontstaan. Alzheimer Nederland is blij met de aanpak van VWS, maar heeft ook bezwaren. Zo ontbreekt aandacht voor preventie. Een gezonde leefstijl kan dementie uitstellen of geheel voorkomen. De strategie zou zich meer moeten richten op de daarvoor noodzakelijke gedragsveranderingen. En Alzheimer Nederland zoekt ook naar boter bij de vis. Er wordt meer geld dan ooit (miljoenen) aan onderzoek uitgegeven, maar het is een fractie vergeleken met de maatschappelijke kosten (miljarden) van deze ziekte. En wil je in een paar jaar tijd meer voorzieningen beschikbaar stellen, dan gaat dat geld kosten.
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 15 oktober vindt het congres over Ouderenzorg thuis, eerstelijns en coronaplaats. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn fysiek op locatie of online te volgen!
Zelfmanagement bij chronische patiënten wordt steeds belangrijker in de zorg maar voor de gemiddelde zorgverlener zegt het begrip Social Return of Investment (SROI) niets. Wikipedia: de maatschappelijkemeerwaarde die met genomen of te nemen maatregelen wordt bereikt. En dat dan omzetten naar een financieel plaatje. Het wordt iets duidelijker maar het blijft nog wat mistig. Mijn bestuurlijk brein wint het van mijn zorgverlenershart en ik begin met lezen.
Methode:
Dit artikel beschrijft de kosten-baten analyse van toegepaste gevalideerde zelfmanagement programma’s in de eerstelijn. In totaal wordt dit door diverse huisartsenpraktijken verdeeld over heel Nederland aan 345.000 chronische patiënten in de eerste lijn aangeboden. De implementatie wordt ondersteund door zorggroepen en deskundigen van ZelfzorgOndersteund! (ZO!) en financieel mogelijk gemaakt door de zorgverzekeraar. De gebruikte applicaties moeten voldoen aan de eisen die ZO! heeft vastgesteld. Ik was zeer nieuwsgierig welke programma’s zijn ingezet, in het artikel wordt maar één platform benoemd en dat is geen goedkope applicatie. Vergelijkingen worden gemaakt tussen zorggroepen die gebruik maken van zelfmanagement en de zorggroepen die hier geen gebruik van maken. Met als belangrijkste uitkomstmaten: kwaliteit van leven van patiënten en vermindering van zorgkosten. Er is een mooi systematisch overzicht opgesteld van de stakeholders en wie welke uitkomst of benefit heeft en dat kan als voorbeeld dienen voor zorgorganisaties die met uitkomsten willen gaan werken.
Resultaten:
De resultaten van de SROI geven goed inzicht in de financiële verschuivingen die er plaats kunnen vinden tussen de verschillende stakeholders. Maar het blijft lastig om te beoordelen hoe deze resultaten tot stand zijn gekomen. Echt alle resultaten uit de data halen blijkt nog niet mogelijk en een deel van de resultaten worden berekend uit eerdere analyses vanuit de literatuur.
Uiteindelijk komt er een SROI uit van 4,90. Dat wil zeggen iedere geïnvesteerde euro levert 4,90 euro op aan sociale waarde. Waarbij zorgverzekeraars en patiënten de meeste groei in waarde toevoegen. Voor de zorgverzekeraars levert het 10-18% minder zorgkosten op (farmacie en medisch specialistische zorg) en voor de patiënt een toename in kwaliteit van leven en daar doen we het als zorg toch eigenlijk voor? Ik kan het toch niet laten om even in te zoomen op de kosten per patiënt die de huisartsenorganisaties en huisartspraktijken investeren (19 euro) en vervolgens levert dat een SROI op van 4 euro per patiënt. De zorgverzekeraar investeert 9 euro per patiënt en dat levert 149 euro SROI op.
Conclusie:
Positieve resultaten die bij kunnen dragen aan een boost in zelfmanagement van patiënten. Waarbij zorgverzekeraars en de patiënten de meeste baten hebben van het toepassen van zelfmanagement en bijdragen aan een meer toekomstbestendige zorg. Een conclusie die de auteurs trekken is dat er wel sprake is van een onevenredige verdeling van kosten en baten tussen de stakeholders. De auteurs adviseren ook dat dit meegenomen moet worden bij nieuwe implementaties en dat de gelden anders toebedeeld zouden moeten worden. Mijn indruk is dat de zorgverleners in de eerste lijn er nog wel wat bekaaid af komen.
Eindoordeel:
Op een schaal van 1-5 geef ik dit een 4. Ondanks dat ik het een lastig artikel vond om te lezen (niet mijn core-business) heb ik toch weer wat geleerd over onderzoek en de plek van SROI’s in de zorg: geïnvesteerde kosten leveren vaak elders in de keten de baten op. Door dit inzichtelijk te maken kun je dit ook meenemen bij implementaties van zelfmanagement. Ik denk dat de gemiddelde zorgverlener dit moeilijk vindt om te duiden terwijl het juist laat zien dat er werk aan de winkel is om met name de positie van de huisarts te verstevigen. Dus zorgverzekeraar wees gewaarschuwd: zorgverleners vragen bij alles om een SROI in de toekomst!
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie:
Op 23 juni vindt het congres over Voldoende plek voor de juiste reguliere ziekenhuizorg plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over uitstelzorg en het weer opstarten van de reguliere ziekenhuiszorg. Wij kijken hierbij ook naar andere landen en 4 internationale sprekers delen hun ervaring en mening.
Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!
Lian Smeets – Onderzoeker en adviseur lokaal middelenbeleid bij het Trimbos-instituut.
Sinds de introductie van het IJslandse preventiemodel, twintig jaar geleden, is het middelengebruik onder IJslandse jeugd sterk gedaald (zie figuur 1) en behoren zij nu tot de minst gebruikende jongeren in Europa. Wat hebben ze in IJsland gedaan? En vooral: wat kunnen Nederlandse gemeenten daarvan leren? Zes Nederlandse gemeenten helpen die vraag te beantwoorden in een pilot (2018-2021). Zij verkennen, samen met het Trimbos-instituut en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), hoe Nederlandse gemeenten de IJslandse aanpak succesvol kunnen gebruiken. Lian Smeets doet hieronder verslag over de Nederlandse ervaringen.
Figuur 1: Middelengebruik onder 15- en 16-jarige IJslandse jongeren.
Waarom jongeren drinken, roken en drugs gebruiken
De eerste stap die ze in IJsland hebben gezet, is nagaan hoe het komt dat jongeren wel of geen middelen gebruiken. Ook is gekeken welke zaken van invloed zijn op het welbevinden van jongeren. Uit de wetenschappelijke literatuur hebben de IJslanders de belangrijkste omgevingsfactoren geselecteerd die het risico op middelengebruik verkleinen (beschermende factoren) of het risico vergroten (risicofactoren). Deze zijn grofweg op te delen in vier domeinen of omgevingen: Gezin, Peergroep (vrienden en leeftijdsgenoten), School en Vrije tijd (zie figuur 2). Hieronder vallen factoren zoals emotionele support van ouders en deelname aan professioneel begeleide vrijetijdsactiviteiten, die een beschermende werking kunnen hebben op het middelengebruik van jongeren. Binnen deze domeinen vallen ook factoren zoals laat buiten rondhangen of pesten, die het risico op middelengebruik vergroten.
Figuur 2: De domeinen in het IJslandse preventiemodel.
Meten is weten
Om na te gaan hoe het gaat met de IJslandse jeugd, maken ze in IJsland gebruik van een jaarlijkse monitor. Op school worden alle leerlingen van 10 tot 20 jaar jaarlijks bevraagd door middel van een uitgebreide vragenlijst, waarin de belangrijkste risico- en beschermende factoren aan bod komen. De resultaten van deze monitor worden binnen twee tot drie maanden teruggekoppeld in rapporten op landelijk, gemeentelijk en schoolniveau aan diverse stakeholders.
Op basis van deze rapporten gaan onderzoekers, beleidsmakers en mensen uit de praktijk de dialoog met elkaar aan om prioriteiten te bepalen. Samen bedenken zij op welke risico- en beschermende factoren ingezet moeten worden, welk beleid en welke interventies daarvoor geschikt zijn en welke stakeholders een rol kunnen spelen. Uit de praktijk worden bijvoorbeeld ouders, scholen en organisatoren van jeugdactiviteiten betrokken. Het betrekken van de community is een cruciaal onderdeel van deze werkwijze. Doordat de monitor jaarlijks wordt uitgevoerd, krijgen de stakeholders snel feedback en kunnen de preventie-activiteiten worden bijgesteld waar nodig. Deze jaarlijkse cyclus wordt weergegeven in figuur 3.
Figuur 3: Jaarlijkse cyclus van het IJslandse preventiemodel.
Pilot: Het IJslandse model in Nederland
Brede aandacht van landelijke media over het succes van het IJslandse model wekte in de zomer van 2017 de interesse van Nederlandse gemeenten en landelijke partijen. Om de aanpak verder te verkennen en te kijken of en hoe deze in Nederland ingevoerd kan worden, hebben het Trimbos-instituut en het Nederlands Jeugdinstituut in samenwerking met ICSRA (Icelandic Centre for Social Research and Analysis) een pilottraject opgezet. Samen met de gemeenten Amersfoort, Hardenberg, samenwerkingsverband Kempengemeenten (Bergeijk, Bladel, Eersel, Reusel-De Mierden), Súdwest-Fryslân, Texel en Urk is deze pilot tussen 2018 en 2021 uitgevoerd.
Ervaringen uit de pilot
De pilotgemeenten zijn enthousiast over het IJslandse model. Zo zegt Fiona Kremers, projectleider IJslandse model in de Kempengemeenten: Het model gaat om het veranderen van de sociale omgeving van jongeren op een positieve manier, door in te zetten op zinvolle vrijetijdsbesteding en ouderbetrokkenheid. Ook na afloop van de pilot gaan de gemeenten graag door met deze werkwijze. Concreet hebben zij ingezet op vrijetijdsactiviteiten voor jongeren en het werken aan ouderbetrokkenheid. Hieronder vind je per gemeente een interessant artikel ter illustratie van hun ervaringen met het IJslandse model:
De gemeenten geven aan dat de relatie en samenwerking met lokale partners verbeterd is door de IJslandse werkwijze. Daarnaast waarderen gemeenten de langetermijnvisie die het model biedt op jeugdbeleid en de datagestuurde werkwijze. De zes gemeenten raden andere gemeenten dan ook zeker aan om op de IJslandse manier te werken aan preventiebeleid voor jongeren.
Meer informatie
In deze video delen een aantal pilotgemeenten hun ervaringen met de IJslandse werkwijze.
Wil je meer te weten komen over het IJslandse model? Bezoek dan onze website.
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 21 juni vindt het congres Het relaxte kind! plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over de zorg voor de jeugd. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn fysiek op locatie maar ook online te volgen!
Door Guus Schrijvers, gezondheidseconoom en Paul van der Velpen, oud-directeur GGD Amsterdam.
Om patiënten, burgers, goede zorg of hulp te bieden zijn vaak meerdere hulpverleners nodig. Een integrale aanpak is vaak effectiever dan een enkelvoudige. Daarom werken zorgprofessionals tegenwoordig vaak in een of meer netwerken. Regelmatig valt zelfs de term netwerkgeneeskunde. Zo formuleert de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) als haar eigen doel voor 2025: In 2025 is de medisch specialist onderdeel van een netwerk rondom de patiënt. Zorg wordt gepland rondom de patiënt, voor een deel fysiek en voor een deel virtueel. En het betekent dat het werk van de medisch specialist zich niet beperkt tot één gebouw of één lijn.
Zorgprofessionals werken in netwerken uit intrinsieke motivatie, met de focus op de patiënt. De meeste van die netwerken lopen thans stuk op digitale communicatie, regeldruk en niet passende bekostiging. De extrinsieke demotivatie die hiervan uitgaat, belemmert verdere netwerkvorming. Gezondheidseconoom Guus Schrijvers en oud-GGD topman Paul van der Velpen leggen uit hoe regionalisatie in te zetten is om de netwerken te faciliteren en de demotiverende factoren te verminderen.
Zorgnetwerken in vogelvlucht
In de jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen de eerste zorgnetwerken op: de hometeams bestaande uit huisartsen, wijkverpleegkundigen en maatschappelijk werkers. Zij gingen vooral werken voor patiënten met multimorbiditeit en bio-psycho-sociale klachten. Dat was hun missie. Gezondheidscentra boden structuur aan deze teams. Tegenwoordig is het mainstream dat eerste lijn en sociaal domein netwerken vormen. In de jaren tachtig en negentig drong het besef door dat ook netwerken noodzakelijk zijn tussen eerste lijn en ziekenhuizen. De termen transmurale zorg en ketenzorg raakten in zwang. Tal van zorgnetwerken ontstonden rond personen met chronische aandoeningen zoals diabetes, COPD, CVA, hartfalen en rond personen met cardiovasculaire risico’s zoals hoge bloeddruk en overgewicht. In 2011 bood minister Klink structuur aan enkele van deze netwerken: hij introduceerde de keten-DBC’s die programma’s financierden van zorggroepen, gericht op diabetes, COPD en enkele andere chronische aandoeningen.
In de jaren nul van deze eeuw bouwden ziekenhuizen eigen netwerken op: De traumacentra en hun regionale zorgnetwerken kwamen op en bleken een groot succes: de overlevingskans van ongevalsslachtoffers steeg de afgelopen twintig jaar. Zij verbreedden hun taken naar alle acute zorg en werden netwerken met de naam Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Deze kwamen rond 2010 op. Sinds het begin van deze eeuw ontwikkelden zich ook regionale netwerken voor de ambulancezorg, die in 2020 uiteindelijk structuur kreeg binnen de Wet Ambulancezorg voorzieningen met 25 regio’s. In de pilotfase zijn thans coördinatiecentra voor het netwerk van huisartsenposten, meldkamers ambulancezorg en seh’s van ziekenhuizen, crisisdiensten ggz en spoedopnamen in ouderenzorginstellingen. Tijdens de coronacrisis speelden de ROAZ’s een grote rol bij de afstemming van de coronazorg van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
Sinds 2010 komen ook andere ziekenhuisnetwerken op, rond specifieke specialismen. Thans bestaan er goed functionerende oncologische, cardiologische, verloskundige en Intensive Care netwerken. Last but not least vermelden wij het recente ontstaan van regionale preventieve netwerken . Deze gaan meestal over roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht. Ze betreffen veelal samenwerking tussen de sectoren sport, zorg en onderwijs, met gemiddeld 41 aangesloten partijen per akkoord. Daarnaast bestaan er lokale coalities, gestimuleerd door VWS, met de naam Kansrijke Start , die zich richten op preventieve interventies en vroegtijdige behandeling gedurende de eerste 1000 dagen van een kind. De 25 GGD’s met elk een eigen regio trekken al deze netwerken.
Enkele lessen uit deze netwerkvorming
Terugblikkend op deze periode sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw komen wij tot de volgende bevindingen:
De netwerken kwamen tot stand op basis van maatschappelijke urgentie. Twee voorbeelden: 1. De toename van het aantal mensen met chronische aandoeningen leidden tot de netwerken voor diabetes- en COPD-zorg. 2. Ten gevolge van de hoge perinatale sterfte gemeld in 2010 kwamen verloskundige samenwerkingsverbanden op.
De netwerken kwamen tot stand van onderop, op basis van intrinsieke motivatie van gedreven professionals.
in sommige regio’s ontstonden ze eerder dan in andere. Wetenschappelijke verenigingen en onderzoekscentra ondersteunden steeds het ontstaan en doorgroei van de netwerken. Geleidelijk ontstonden landelijke netwerken met eigen regio’s.
Alle netwerken die sinds de jaren zeventig ontstonden bleven bestaan. Anno nu is hun ontwikkeling niet in een steady state gekomen. Nieuwe netwerken rond integrale ouderenzorg, ggz en sociaal domein, patiënten met dementie, zeldzame aandoeningen en multimorbiditeit komen op.
De structuren waarbinnen de netwerken opkwamen, pasten zich meestal NIET aan. De inrichting van de bekostiging, telecommunicatie en governance bleven veelal bij elk netwerk berusten bij specifieke zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten en daardoor bij specifieke professionals van de netwerken.
Regionalisatie als stimulans voor netwerken
De vijfde les hierboven over structuren die zich niet aanpassen staat haaks op de theorie van de wereldberoemde onderzoeker en auteur Henry Mintzberg. Hij schreef vele boeken over strategisch beleid en structuur van onderneming. Zijn grondige werk vatten wij samen met de normatieve wet van Mintzberg: Structuur volgt de strategie zoals de linkervoet de rechter. Wij zien de beschreven netwerkvorming sinds de jaren zeventig als een strategische ontwikkeling. Bij sommige netwerken volgden wel structurele financiering en governance zoals bij de ambulancezorg en de zorggroepen voor mensen met chronische aandoeningen. Maar bij de meeste netwerken was dat niet het geval. De vraag die hieronder aan bod komt is de volgende: Welke structuur in termen van governance, digitale communicatie en bekostiging is nuttig voor de verdere groei en bloei van effectieve, klantgerichte, preventieve en zorgnetwerken? Ons korte antwoord: dat is een regionale structuur. Wij plaatsen onmiddellijk hierbij enkele voorbehouden: 1. De vorming van regionale structuren ofwel regionalisatie is dus een middel (om de netwerken te stimuleren) en geen doel op zich. 2. Een stap richting regiovorming vindt alleen plaats indien deze zorgnetwerken stimuleert. 3. De te vormen regio’s hoeven niet alle gelijktijdig te gaan functioneren voor overal dezelfde netwerken. Zoals netwerken zich geleidelijk hebben ontwikkeld met voorlopers, pelotons en achterblijvers, zo moet dat ook kunnen met structuurvorming. 4. De regionalisatie betreft de backoffices van de zorg: de beleidsvorming en taakverdeling van zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten. 5. Deze laatste netwerken volgen de zorgnetwerken zoals de linkervoet de rechtervoet en streven naar Samenhangende bekostiging, governance en telecommunicatie zonder wijzigingen in de regelgeving. Of anders gezegd: er komt wel eenheid van beleid maar geen eenheid van bestuur.
Ons voorstel voor regionalisatie: 1 + 10 + 25 + 352
Thans beschikt Nederland over tientallen regio-indelingen voor de zorg: elk netwerk heeft zijn eigen verzorgingsgebieden ofwel regio’s. Gemiddeld neemt een gemeente deel aan 33 samenwerkingsverbanden. Drie regio-indelingen zijn wettelijk onderbouwd. 1. De ambulancezorgregio’s op basis van een eigen wet 2. De GGD-regio’s op basis van de Wet Veiligheidsregio’s en 3. De Zorgkantoorregio’s op basis van de Wet Langdurige Zorg. De 25 regio’s voor de ambulancezorg en de GGD’s vallen samen. Zie onderstaand kaartje. In de praktijk omvatten, volgens onze eigen waarneming, vele gemeenschappelijke regelingen voor het sociale domein (Wmo, Jeugdwet, Participatiewet) dezelfde gebieden als de veiligheidsregio’s.
De 32 zorgkantoor-regio’s hebben voor een groot deel zelfde regio-indeling als die van GGD’s en ambulancezorg. Bouwsteen 1 van ons structuurvoorstel is daarom: Deel de zorgkantoorregio’s opnieuw in conform de indeling van de GGD-regio’s. Er verdwijnen dan dus op termijn zeven zorgkantoren. Hierdoor ontstaat een regionaal netwerk van back office instanties voor GGD’s, ggz, ouderenzorg en acute zorg. Deze regionalisatie hoeft niet tegelijkertijd te verlopen in alle delen van Nederland. Voorop zullen lopen regio’s waar 1. GGD- en zorgkantoorregio’s reeds samenvallen en 2. reeds een samenwerkingscultuur bestaat tussen de netwerken van ggz, ggd, ouderenzorg en acute zorg.
Tien regio’s voor grootschalige interventies
Deze 25 regio’s zijn geen oplossing voor grootschalige flitsrampen en de bestrijding van de corona en latere pandemieën. De Wet Veiligheidsregio’s heeft hiervoor tal van uitwerkingen voor opschaling en afschaling en modelrampen, alleen nog niet voor het bestrijden van een pandemie en evenmin voor lokale infectieziekten-uitbraken. Wij pleiten daarom als bouwsteen 2voor om de buitengrenzen van de 25 veiligheidsregio’s binnen de buitengrenzen van de tien ROAZ-regio’s te laten vallen. Zo vormen de drie noordelijke provincies nu al één ROAZ-regio. Op dit moment telt Nederland elf acute-zorgregio’s. Het terugbrengen van dit aantal naar tien is niet moeilijk: De twee traumacentra van Amsterdam worden binnenkort één. De tien genoemde ROAZ_regio’s zijn ook te gebruiken voor het wegwerken van reguliere zorg die vanwege de Covid-19 pandemie is uitgesteld.
Slechts twee zorgverzekeraars per GGD-regio
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft in 2019 en ook recentelijk gepleit om per regio één of twee zorgverzekeraars aan te wijzen als primaire onderhandelaar met de zorgaanbieders. Onderstaande indeling over 2019 gebruikt ZN ter inspiratie.
De vele andere zorgverzekeraars stellen zich dan in principe congruent op. Dat wil zeggen: zij nemen een onafhankelijke beslissing om samen te werken om de kwaliteit van zorg te verbeteren en niet om gezamenlijk een inkoop monopolie te vormen. Wij geven de regionaal werkende zorgverzekeraars vier tips mee: 1. Probeer de indeling van afbeelding 2 aan te passen aan die van de GGD-regio’s 2. Sluit meerjaren-overeenkomsten met zorgaanbieders. Dat biedt hen bestaanszekerheid. 3. Laat deze overeenkomsten aansluiten op de visie ontwikkeling binnen de GGD- regio. 4. Geef zorgaanbieders de ruimte om bijvoorbeeld één procent van hun toegewezen budget te besteden buiten het eigen domein. Dan kan een ggz instelling bijvoorbeeld een deel van haar budget verschuiven naar een ander domein. Gemeenten zouden tegelijk moeten uitspreken dat ook zij soms een klein deel van hun Wmo-begroting besteden buiten hun eigen domein. Het soms overnemen door professionals van elkaars taken heet binnen zorgnetwerken dakpanzorg. Wel nu, zorgverzekeraars en gemeenten zouden ook zo iets moeten doen.
Maatschappelijke urgentie
Stel dat het lukt om 25 en 10 regionale netwerken in te richten voor beleidsinstanties die gezamenlijk de genoemde zorgnetwerken gaan ondersteunen. Welke beleidsvraagstukken staan dan hoog op hun agenda’s? Ons antwoord: dit zijn de prioriteiten die van nationaal belang zijn en waaraan regering en parlement voorrang geven. In ieder geval deze drie : 1. Het inrichten en voorbereiden van het zorgaanbod op een nieuwe uitbraak van een pandemie en van lokale uitbraken op bijvoorbeeld een school, kerkgenootschap of tijdens een evenement. 2. Het wegwerken van de zorguitval en 3. Het verder terugdringen van roken, overmatig alcoholgebruik en overgewicht . Naast deze algemene speerpunten staat het vrij aan de regionale beleidsinstanties eigen prioriteiten te benoemen. In Twente en Friesland en Noord Limburg zal dat wel de werving van huisartsen worden. In grote steden krijgen ongetwijfeld het terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen prioriteit.
Afbreukrisico’s
Wij onderkennen drie risico’s waardoor ons vooropstel van eenheid van regionaal beleid zonder eenheid van bestuur kan mislukken.
De legitimatie bij de bevolking ontbreekt. In regionale massamedia ontstaat een anti-stemming en actiecomité’s organiseren petities. Dit is te voorkomen indien de drie beleidspartijen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren reeds bij de beleidsvoorbereiding patiënten en andere burgers betrekt. Mouton en Vos gaven eerder in deze Nieuwsbrief aan hoe burgers op een moderne manier regionaal mee kunnen praten.
De cultuur binnen de zorgnetwerken is gericht op verbeteren van gezondheid en die van beleidsinstanties op betaalbaarheid en rechtmatigheid van zorg en op gelijke toegang voor iedereen. Als deze twee culturen te veel clashen vanwege wantrouwen, raden wij af om samenwerking tussen beide netwerken verder te ontwikkelen.
Het derde afbreukrisico is van juridische aard. Wellicht verbiedt de Europese mededingingswet en de zorgverzekeringswetgeving het samenwerken van zorgverzekeraars en zorgaanbieders binnen regio’s. Hoogleraar Gezondheidsrecht Jaap Sijmons erkende dit probleem eerder in deze Nieuwsbrief. Wij herhalen hier zijn slotwoorden van toen: Laten we hopen dat lokale en nationale partijen in goed overleg en met brede steun van het parlement de pandemie weten te keren. Zelfregulering, oftewel polderen, is een groot goed.
Ten slotte
Wij zijn het eens met Sijmons. De zorgnetwerken hebben bestrijding van Covid-19 en haar gevolgen als belangrijke doelen. Als regionale beleidsnetwerken hun belangrijke werk ondersteunen, ja dan hebben zij succes.
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 23 juni vindt het congres over Voldoende plek voor de juiste reguliere ziekenhuizorg plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over uitstelzorg en het weer opstarten van de reguliere ziekenhuiszorg. Wij kijken hierbij ook naar andere landen en 4 internationale sprekers delen hun ervaring en mening. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!
Door Pauline Roest, master in HR Leadership, met twaalf jaar HR ervaring in de zorg.
Medewerkers in de zorg zijn enthousiast over hun werk. De inhoud daarvan maakt het aantrekkelijk om daar te werken. Helaas vertrekken vele professionals binnen enkele jaren, omdat het werkplezier te laag wordt. HRM expert Pauline Roest nam kennis van enkele recente onderzoeken hierover en doet aanbevelingen aan werkgevers in de zorg om bevlogenheid van medewerkers meer te koesteren.
Personeelstekorten in de zorg
De personeelstekorten zijn sinds de corona-pandemie zorgelijk. Regioplus publiceert regelmatig regionale en landelijk prognoses daarover. ZorgZijnWerkt, de partner voor Haaglanden en Nieuwe Waterweg Noord kopt in haar laatste prognose (december 2020): Regionaal tekort zorgmedewerkers loopt op tot 6.100. Prognosedatum voor die tekorten is 2030. Om de vertaling naar het landelijk beeld te maken, dat is zo’n 10 tot 12 procent van het personeelsbestand in de zorg. Te verwachten is een groot tekort aan vooral MBO- en HBO verpleegkundigen. Ik constateer dat mensen graag komen werken in de zorg. Maar de oplopende tekorten fnuiken die inhoudelijke betrokkenheid. Er dreigt een vicieuze cirkel: van hoge werkdruk, minder ruimte voor de inhoud, meer vertrekkers en zieken, met als gevolg een nog hogere werkdruk.
Knoppen om aan te draaien, vier A’s
Het (voorspelde) personeelstekort is al sinds 2018 onderwerp van gesprek in alle zorginstellingen. Sindsdien wordt er nagedacht over mogelijke acties. Naast werving en opleiding staat daarbij behoud van medewerkers hoog op de agenda. Wat zijn op dat onderwerp de knoppen om aan te draaien? Een antwoord op deze vraag vond ik in het in december vorig jaar verschenen rapportIngrediënten aantrekkelijke organisatie in jeugdhulp. Deze sector is misschien niet helemaal vergelijkbaar met de zorg in ziekenhuizen en VVT. Maar wat dit rapport zo interessant maakt, is dat daarin niet alleen scores over werkplezier te vinden zijn, maar ook een analysemodel. Dit laatste is toepasbaar in de brede zorg. Dat model biedt inzicht in factoren die de vicieuze cirkel doorbreken. Hieronder komt het aan de orde op basis na een samenvatting van de werkplezier-scores in de jeugdhulp waarmee het rapport begint.
Ingrediënten aantrekkelijke organisatie jeugdzorg
Van de deelnemers in het jeugdhulponderzoek noemt:
78 procent het belang van kinderen en jongeren centraal stellen als het belangrijkste ingrediënt voor werkplezier.
63 procent de organisatie die medewerkers tijd geeft voor reflectie, het bespreken en ontwikkelen van ideeën.
59 procent de waardering en erkenning van professionals.
57 procent een cultuur van vertrouwen binnen de organisatie.
55 procent aandacht voor werkplezier.
Tussen de top vijf en de laagste score zijn nog 32 andere ingrediënten genoemd.
Het minst (11 procent) werd geselecteerd (flexibele) invulling/toepassing van arbeidsvoorwaarden
Een vervolgonderzoek van het CBS keek naar de verschillen tussen het gevoelde belang van deze ingrediënten en de mate waarin de organisatie die ingrediënten ook leverde. Als we naar de top vijf hierboven kijken, levert dat het volgende beeld op:
Ingrediënt voor werkplezier genoemd door medewerker
Rapportcijfer voor belang voor medewerker gegeven door bevraagde medewerkers.
Door medewerker ingeschat rapportcijfer van de mate waarin de organisatie hieraan belang hieraan belang hecht
1.centraal stellen van het belang van kinderen …
9,2
7,7
2. tijd voor reflectie…
8,4
6,3
3. waardering en erkenning …
8,6
6,5
4. cultuur van vertrouwen …
8,8
6,5
5. aandacht voor werkplezier
8,9
6,3
De ondervraagde professionals gaven deze vijf ingrediënten een rapportcijfers van bijna negen. Zij hebben ervaren dat hun organisatie deze minder belangrijk vonden. Zij gaven rapportcijfers tussen de 6,3 en 7,7.
Analysemodel aantrekkelijk werk
De werkplezier-onderzoekers van de jeugdhulp zochten verbanden tussen diverse (clusters van de oorspronkelijke 38 ingrediënten) om voorspellers te vinden van uitkomsten (aantrekkelijk werk en een steun gevende organisatie). Zo komen zij tot de vier A’s als voorspellende factoren:
Arbeidsinhoud (werkinhoud en ontwikkelmogelijkheden)
Arbeidsomstandigheden (autonomie en regelruimte)
Arbeidsverhoudingen (steun leidinggevenden en organisatie)
Arbeidsvoorwaarden
Op arbeidsinhoud zijn functies veelal vastgelegd in functiebeschrijvingen met exacte eisen aan opleiding en bevoegd- en bekwaamheid. Veel werkers in de zorg hebben een intrinsieke motivatie om juist dat werk te doen, maar er is niet veel ruimte voor variatie en jobcarving. Ontwikkelmogelijkheden zijn er zeker wel, maar die vragen vaak een (langdurig) opleidingstraject. In contact met zorgontvangers ervaren medewerkers een bevestiging van hun zinnige inzet. Leidinggevenden zien en erkennen die niet altijd.
Arbeidsomstandigheden, en dan specifiek autonomie en regelruimte, zijn vaak beperkt: vaste roosters en zich opdringende (patiënten)zorg geven stevige kaders in de zorg. Bijkomende regeldruk en daaraan gekoppelde administratie maken de regelruimte nog kleiner. ZZP-ers of gedetacheerden kiezen misschien voor geld, maar zeker ook voor vrijheid, en dat is de vergroting van hun autonomie. Zij kunnen nee zeggen tegen onaantrekkelijke diensten.
Arbeidsverhoudingen zijn – mede ingegeven door zware kwaliteitsnormen – gericht op controle en compliance. Dat is goed, want in de zorg kunnen fouten verstrekkende gevolgen hebben. Maar dat matcht niet zo makkelijk met steun geven aan medewerkers, waardering en erkenning voor professionals laten blijken. Wel zijn zorgorganisaties vaak goed geoutilleerd in “zorg voor personeel” met tal van ondersteunende activiteiten gericht op vitaliteit (massagestoel, overgangsspreekuur bij bedcrijfsarts , sportfaciliteiten).
Arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd in CAO’s. Ze zijn tot stand gekomen in onderhandelingen en geven medewerkers houvast. Zij kunnen hun werkgever controleren op juiste toepassing van arbeidsvoorwaarden. Onregelmatig werk wordt steeds minder beloond en moet tot op hogere leeftijd worden volgehouden. In de afgelopen twee jaar – na jaren van stilstand – is er een behoorlijke salarisverhoging geweest in zowel ziekenhuizen, ouderenzorg (VVT) en GGZ. De onderzoekers vonden twee verbanden tussen bovenstaande vier A’s en het werkplezier:
Aantrekkelijk werk wordt voor het overgrote deel bepaald door arbeidsinhoud. In mindere mate door arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen. Arbeidsvoorwaarden spelen een bijzonder kleine rol.
Tevredenheid met organisatie wordt voor het overgrote deel bepaald door arbeidsverhoudingen. Arbeidsomstandighedenen arbeidsvoorwaarden leveren een kleine bijdrage aan een aantrekkelijke organisatie en arbeidsinhoud heeft geen invloed.
Lessen voor werkgevers
Hoewel er goede medewerkerstevredenheidscijfers gerapporteerd worden in tal van andere studies, mogen werkgevers in de zorg niet op hun lauweren rusten. Er is duidelijk nog verbeterpotentieel. Andre de Waal, directeur van het expertisecentrum High Performing Organizatons concludeert in zijn recente boek High Performance Managerial Leadership Best ideas from around the world , dat een hoge mate van werkbevlogenheid een laag niveau van organisatiebevlogenheid kan camoufleren. De blijvende personeelstekorten vragen om nóg beter werkgeverschap. En heel specifiek om betere arbeidsverhoudingen. Een tweede reden om extra aandacht te geven aan werkgeverschap is de post-corona-conditie en de post-corona-motivatie van personeel. Dit geeft een nieuwe onbekende variabele in het geheel, reden voor alertheid en voor actie. De hier besproken onderzoeken van de jeugdhulp en het CBC geven niet alle antwoorden op die gewenste alertheid en acties, maar wel de vier maal A-knoppen om aan te draaien). Vanuit beide studies kom ik tot volgende conclusies en aanbevelingen:
Don’t fix it if it ain’t broken ofwel repareer alleen iets wat stuk is. Als medewerkers nou bevlogen hun werk kunnen doen, als ze daartoe uitstekend zijn opgeleid, moeten er dan zoveel regels zijn? Moet er voor iedere uitzondering “beleid” worden gemaakt? Of zou dat die bevlogenheid alleen maar tenietdoen?
Investeer niet in acties die bijdragen aan arbeidsvoorwaarden en micro-personeelsbeleid. Zij lijken laaghangend fruit, want goed beïnvloedbaar en het geeft de werkgever het gevoel om echt iets te doen. Helaas scoort het aspect arbeidsvoorwaarden minimaal op zowel werk als organisatie.
Investeer wel in een cultuur waar professionals de ruimte krijgen (steun van leidinggevenden en organisatie). Zoek naar een stijl van leidinggeven die niet (alleen) is gericht op het voorkomen van fouten, maar die het beste uit mensen naar boven haalt. De sleutel ligt in de arbeidsverhoudingen. Mensen houden van hun werk en doen dat met nog meer toewijding als zij op hun beurt leidinggevenden hebben die hun werk en deskundigheid zien,erkennen en richten.
Tenslotte
Taaie aanbevelingen staan hierboven, dat wel. Maar ze zijn de moeite waard om te beproeven. Immers een organisatie met werkplezier bij medewerkers (zittende en nieuwe), is zeer effectief voor cliënten/patiënten, leidinggevenden en bestuur.
Op 11 juni vindt het congres Het Relaxte Kind plaats. Tijdens dit interprofessionele congres geven zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers kennis en inzicht in de geestelijke gezondheid van de jeugd, de knelpunten, de vraagstukken en mogelijke oplossingen. De organiserende Guus Schrijvers Academie hoopt daarmee bij te dragen aan een optimale ontwikkeling van de jeugd en een podium te bieden aan zorginnovatie.
Antwoord op vele vragen
Tijdens het congres in stadion Galgenwaard te Utrecht beantwoorden deelnemers en sprekers de volgende vragen:
Hoe gaat het met de geestelijke gezondheid van onze jeugd? Marloes Kleinjan (Trimbos-instituut en Universiteit Utrecht) vertelt ons welke geestelijke gezondheidsproblemen onze jeugd heeft en in welke omvang die problemen voorkomen.
Welke innovatieve ontwikkelingen zien we in de geestelijke gezondheidszorg? Floortje Scheepers (Universiteit Utrecht) neemt ons mee met de innovatieve ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen en die voor de jeugd in het bijzonder. Zij geeft daarbij aan wat de betekenis van die innovaties is voor het functioneren van de preventie en zorg.
Welke effectieve aanpakken zijn er om problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid bij jeugd te voorkomen, vroeg te signaleren en aan te pakken? Esther van Efferen-Werma van het Erasmus MC gaat hierop in.
Hoe kun je de schaduwkanten van het ouderschap bespreekbaar maken? Ouderschap is kwetsbaar en staat soms onder druk als gevolg van ziekte of stress. Susan Ketner en Peter v.d. Ende (Hanze Hogeschool Groningen) vertellen welke strategieën ouders kunnen inzetten om hun ouderschap te vervullen.
Hoe kunnen we kwetsbaarheden in de adolescentie (12-25 jaar), voorkomen en tijdig signaleren om de kans op SOLK (Somatisch Onbegrepen Lichamelijke Klachten) te verkleinen? Wico Mulder (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ)) geeft aan wat er moet gebeuren. Daarbij wordt de methodiek van @ease toegelicht.
Hoe geeft je ketensamenwerking vorm? In Capelle aan den IJssel werken gemeente, CJG en scholen samen in preventie, signalering en ondersteuning van jongeren met depressieve klachten en/of suïcidale gedachten. Ingrid Aikema (VO) en Marlies Kraaijeveld (CJG) vertellen hoe ze dat doen.
Hoe kunnen we kinderen met psychische problematiek beter helpen? Hoe kan een kind beter worden ondersteund en geholpen? Anneke Dantuma (STBN) en Mark Weghorst (NCJ) gaan de dialoog hierover aan voor een kindvriendelijk alternatief.
Hoe vertalen we de speerpunten uit de landelijke nota gezondheidsbeleid van het ministerie van VWS, die betrekking hebben op de geestelijke gezondheid van jeugd, naar lokaal beleid? Jeroen Lammers (Trimbos Instituut) gaat met u in gesprek over de mogelijkheden.
Welke goede praktijkvoorbeelden zijn er? In workshops en flitspresentaties maakt u kennis met:
– Ondersteuning voor kwetsbare gezinnen tijdens en na de zwangerschap: VoorZorg en
– Stevig Ouderschap, Lieke Vermeulen (NCJ)
– Leren omgaan met stress voor jongeren en voor ouders van een baby of peuter, EvaPotharst en Ed de Bruin (Minds / Universiteit van Amsterdam)
Hoe is het zorggebruik in de jeugdzorg af te remmen zonder kwaliteitsverlies en wachttijdverlenging (Paul van de Velpen,oud-directeur GGD Amsterdam en Guus Schrijvers, gezondheidseconoom/
Wat zijn de nieuwe speerpunten in de zorg voor jeugd als het gaat om geestelijke gezondheidszorg? Deze vraag staat centraal in de plenaire discussie aan het eind van het congres.
Doelstellingen van het congres
De Guus Schrijvers Academie is verantwoordelijk voor dit interprofessionele congres voor zorgprofessionals, onderzoekers en beleidsmakers. Het congres heeft drie oogmerken: 1. Interprofessionele bijscholing aan leidinggevenden in beleid, veld en onderzoek over actuele ontwikkelingen in mentale gezondheid en zorg aan kinderen 2. Een podium bieden aan ontwerpers van digitale en zorginnovaties en 3. het bijdragen aan kennis en inzichten over een optimale gezondheid voor de Nederlandse jeugd.
Meer informatie
Door hier te klikken kom je bij het volledige congresprogramma en kun jij je inschrijven.
Auteur: Harry Woldendorp, 2021 Uitgeverij SWP. Recensie door: Jan Christiaan Huijsman, strategisch adviseur digitale zorg, Zilveren Kruis
Inleiding
Technologische en sociale innovatie in de ouderenzorg’ is een interessante en relevante uitgave in een crisistijd die zowel de kansen laten zien voor versnelde inzet van digitalisering als de complexe opgave van waardegedreven ouderenzorg. Ook de dreiging van een tweede factor waarin scheiding in bevolkingsgroepen plaatsvindt – naast verschillen in gezondheidsvaardigheid nu ook digitale vaardigheid – maakt deze uitgave actueel.
Kenmerken van het boek
De uitgave omvat drie delen;
Contextbeschrijvingen van de impact van COVID-19, digitalisering en informatievoorziening
Positiebepaling van professionals en van cliënten in een digitale omgeving
Inrichting van het zorgsysteem en beschrijving van nieuwe zorgmodellen
Middenin het boek beschrijft Woldendorp een interessante casus uit de praktijk over VVT-instelling De Hoven in Noord-Groningen. In het conclusie-hoofdstuk vat de auteur de ontwerpprincipes en randvoorwaarden voor zinvolle interactie tussen professional en cliënt samen. Een uitgebreide lijst met aangehaalde literatuur en beleidsdocumenten is als bijlage opgenomen. Meer dan de helft van het relatief dunne boek van 140 pagina’s bestaat uit uitgebreide citaten uit andere publicaties. Dat maakt het niet altijd even leesbaar, mede omdat de synthese niet altijd duidelijk wordt. Wel geeft het een uitgebreid beeld van theorie, modellen en beleidsinzichten over de ouderenzorg.
Over de inhoud
In het eerste deel beschrijft Woldendorp de effecten van de COVID-19 crisis op de inzet van digitale zorg en technologische innovaties. Digitalisering moet onderdeel worden van de normale zorgpraktijk die zelf ook vernieuwing behoeft. Technologische innovatie, professioneel handelen en verbinding met cliënten dienen één geheel te vormen.
In het tweede deel betoogt Woldendorp het grote belang van persoonsgerichte zorg waarbij de professional zich vooral richt op het vergroten van de autonomie en zelfregie van de client. ‘Bijna de helft van de 65-plussers die weinig regie ervaren woont veertien jaar later niet meer zelfstandig. Dat is bijna anderhalf keer zoveel als bij mensen die meer regie ervaren’ citeert hij. De beschikbaarheid van eigen zorgdata speelt daarbij een grote rol, zowel voor de cliënt als mantelzorger.
De relatie tussen professional en cliënt moet veel meer symmetrisch worden in dit verband. Een belangrijk begrip waar Woldendorp frequent aan refereert is variëteit; voor de cliënt moet die lager worden, namelijk door de persoonsgerichte benadering, en voor de professional qua handelingsrepetoire groter, namelijk gericht op de diversiteit aan cliënten. De uitdaging is dan om de digitalisering zo te ontwerpen dat de autonomie en regierol van de cliënt wordt versterkt. Woldendorp maakt niet echt duidelijk hoe dat ook haalbaar is voor de bevolkingsgroep met zowel lage gezondheids- als digitale vaardigheid.
Een interessante reflectie op sociale innovatie is Woldendorp’s behandeling van de presentietheorie. Volgens die benadering komt de professional binnen in de wereld van de cliënt zonder een vaststaande agenda, gaat uit van de ander en niet alleen van eigen goede bedoelingen. Op narratieve wijze probeert de professional relationeel zorg te verlenen, van ‘doen’ naar ‘er zijn’. Belangrijk is een reflectieve houding. In de interactie staat kwetsbaarheid centraal. In de praktijkcasus ‘De Hoven’ wordt dit op mooie wijze verduidelijkt. Het gaat om een betekenisvol leven;’ ondanks toenemende kwetsbaarheid het eigen leven kunnen leiden, in verbinding met generaties. De Hoven maakt gebruik van de ‘Groninger Welbevinden Indicatoren’ (GWI) welke de volgende acht gebieden omvat; genieten van eten en drinken, lekker slapen en rusten, plezierige relaties en contacten, actief zijn, jezelf redden, je gezond voelen van lichaam en geest en plezierig wonen. Centrale vraag is: waar beleeft u plezier aan? Die GWI-benadering spreekt mij nu al aan en zou goed voor iedereen kunnen gelden lijkt me.
In het derde deel beschrijft de auteur een drietal mogelijke zorgmodellen: zorgnetwerken, waardegedreven zorg en platformtechnologie. Hij ziet een belangrijke rol voor cliënten en zorgprofessionals bij de ontwikkeling van technologische en sociale innovaties, met als doel persoonsgerichte zorg met borging van zoveel mogelijk autonomie en individualiteit van de cliënt.
Conclusie
Woldendorp heeft een interessant boek geschreven over ouderenzorg dat niet zo makkelijk leest maar een belangrijk onderwerp adresseert waarin twee werelden – technologische en sociale innovatie – bij elkaar komen. Er zitten zoveel literatuurcitaten, theorie en modelbeschrijvingen in dat het in eerste instantie moeite kost om er de essentie uit te halen. Ook de samenvattingen achter ieder hoofdstuk dragen daar niet direct aan bij. Maar als je de moeite en tijd neemt om het opnieuw door te nemen en te doorleven groeien de inzichten en ideeën qua toepasbaarheid. Ik kijk uit naar een uitgebreidere publicatie van het onderwerp, mogelijk onder redactie van Woldendorp. Tot die tijd is dit een waardevolle introductie tot een complex en belangrijk onderwerp voor zorgverleners, bestuurders, beleidsmakers en politici.
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: In oktober 2021 vindt het congres over Ouderenzorg thuis, de eerste lijn en corona plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over deze onderwerpen. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!
Recensie over: Martien, Bouwmans, Het zorgstelsel ontrafeld, zin en onzin in het Nederlandse zorgsysteem. BSL, Houten, 2021. 251 blz.
Waar gaat het boek over?
In dit boek staat de Zorgverzekeringswet centraal. Die is omstreden vooral vanwege de marktwerking en de rol van zorgverzekeraars. Maar werkt de wet inderdaad zo slecht? En wie bepaalt eigenlijk wat en wel of niet door deze wet wordt gedekt? En wie bepaalt de hoogte van de premie? Al dit soort vragen komen aan de orde in dit boek. Het telt 251 pagina’s verdeeld over de volgende secties: 1. historie en ontwikkelingen in het stelsel; 2. hoe werkt de basisverzekering?; 3. zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de zorg, samenwerking en bekostiging; 4. zorgverzekeraars en gemeenten; 5. langdurige zorg; 6. kostenbeheersing; 7. op weg naar een duurzaam zorgstelsel; en als laatste 8. rode draden voor de toekomst. Elke sectie bestaat uit gemiddeld vijf tot zes blogs. Enkele van de in totaal 45 columns daarvan verschenen eerder in Zorgvisie, Skipr of deze Nieuwsbrief Zorg en Innovatie. De meeste blogs schreef Bouwmans speciaal voor het boek dat nu een compleet overzicht van de Zorgverzekeringswet biedt. Zijn laatste blog heeft als titel Wie neemt de regie: in de regio en landelijk? Bouwmans grijpt terug op alle eerdere columns en stelt: De regiefunctie van zorgverzekeraars tezamen met gemeenten moet verstevigd worden. (…) Alleen wanneer de eerstelijnszorg een krachtig e organisatievorm kent en niet allemaal winkeltjes in de zorg, is het mogelijk af te komen van productgerichte bekostiging. Dan kun je populatiegericht gaan werken en betalen. Het boek eindigt met de zin: Polderen is vaak nuttig en regie is zeker zo belangrijk.
Hoe komt de auteur aan zijn kennis?
Bouwmans (1952) studeerde sociologie in Utrecht. Hij werkte daarna bijna veertig jaar in de financiering en organisatie van de zorg: tot 1979 als PSP-fractiemedewerker in de Tweede Kamer. Daarna stapte hij over naar de FNV en werkte daar aan zorgstelsel tot 1998. In dat laatste jaar werd hij als manager bij een zorgkantoor. Vanaf 2005 tot 2018 funcvtioneerde Bouwmans als beleidsmedewerker van Zorgverzekeraars Nederland. Daar was hij ook verantwoordelijk voor bijscholing van medewerkers van zorgverzekeraars. Eenmaal gepensioneerd in 2018 pakte hij de pen op en plaatste actuele kwesties in een lange termijnperspectief. Hij mengde aldus ervaring met actualiteit. Ondergetekende coachte hem bij het schrijve nvan blogs. Dat hield vooral in, dat ik enthousiaste opmerkingen plaatste bij de concepten van een in het begin onzekere auteur. Dat ging in de trant van: Prima zo. Niets aan veranderen.
Concrete casuïstiek en humor
Omdat Bouwmans de algemene aspecten van de Zorgverzekeringswet ophangt aan actuele kwestie van de laatste jaren, is het boek goed toegankelijk voor professionals en beleidsmedewerkers van grote zorgorganisaties, gemeenten, zorgverzekeraars en overheidsinstanties. Zoals men een boom herkent aan de vruchten, zo introduceert de auteur een algemeen tijdloos probleem aan de hand van een recente casus. Twee voorbeelden zij de volgende. In zijn zesde column met als titel Leve het contract gaat Bouwmans in op het werken zonder contract door ZZP’ers. Hij schetst de historie van het contracteren sinds 1952. Hij wil wildwest voorkomen: ZZP’ers moeten daarom alleen voor de Zorgverzekeringswet werken met een contract waarin toegang, kwaliteit en betaling is geregeld. Hij brengt zijn ervaring in en verwondert zich dat vele hulpverleners tegen marktwerking zijn maar zelf het liefste als ondernemer optreden. De vorm van een blog in een vakblad maakt het mogelijk de toon luchtig te houden en met humor te schrijven.
Samenwerken met gemeenten
Het tweede onderwerp gaat over column 26 met de titel De gemeente mag haar eigen zorgbedrijf oprichten. Bouwmans schetst dat De meeste vele gemeenten wel eigen sociale teams in dienst nemen en die functioneren prima. Maar zorgverzekeraars mogen geen eigen eerstelijnsteams of apotheken runnen. Iets wat vroeger wel kon. Het boeiende van Bouwmans is dat hij het bestaande zorgstelsel niet als vanzelfsprekend accepteert, maar steeds weer intelligente kanttekeningen plaatst. Het voordeel is dat hij vanuit ervaring schrijft en met concrete voorbeelden. Omdat de blogs zelden meer dan 1000 woorden en liefde voor het vak zijn geschreven, is het aanrader voor een ieder die zich in wat voor functie dan ook met de Zorgverzekeringswet bezig houdt. Ik heb het al als naslagwerk geraadpleegd bij het actuele onderwerp keuzevrijheid en goed geregelde zorg als de nood aan de man is. Ook in de zorg geldt: de geschiedenis herhaalt zich.
Mijn oordeel
Op een schaal van vijf sterren krijgt dit boek van mij er vier. Als het boek een trefwoordenregister had gehad en een pakkender titel (bijvoorbeeld: Wat iedereen moet weten over de Zorgverzekeringswet ) dan had het vijf sterren gescoord.
Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 23 juni vindt het congres over Voldoende plek voor de juiste reguliere ziekenhuizorg plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over uitstelzorg en het weer opstarten van de reguliere ziekenhuiszorg. Wij kijken hierbij ook naar andere landen en 4 internationale sprekers delen hun ervaring en mening. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!
Guus Schrijvers maakt gebruik van functionele en analytische cookies. De daarmee verzamelde gegevens gebruik ik niet om activiteiten van individuele gebruikers te volgen. Door op accepteren te klikken geeft u toestemming voor het plaatsen van cookies bij bezoek aan deze website. Klikt u op weigeren dan kunt u wellicht geen gebruik maken van alle mogelijkheden van mijn website. AccepterenWeigeren
Privacy & Cookies Policy
Privacy Overview
This website uses cookies to improve your experience while you navigate through the website. Out of these cookies, the cookies that are categorized as necessary are stored on your browser as they are essential for the working of basic functionalities of the website. We also use third-party cookies that help us analyze and understand how you use this website. These cookies will be stored in your browser only with your consent. You also have the option to opt-out of these cookies. But opting out of some of these cookies may have an effect on your browsing experience.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.