Nieuw holland casino Eindhoven

  1. Action Money Online Gokkast Spelen Gratis En Met Geld: Hoewel op zoek heel modern met zijn 5×4 lay-out, de pokie heeft nog een set van fruit symbolen, allemaal glinsterende, sprankelende en glinsterende.
  2. Holland Casino Jackpot Standen - Houd er rekening mee dat het proberen van een opname voorafgaand aan het voltooien van de inzetvereisten zal betekenen dat bonus fondsen kunnen worden verwijderd.
  3. De Nationale Thuisbingo: Hoewel de welkomstaanbieding niet de beste pasvorm zal zijn voor veel spelers, vooral vanwege de grote minimale storting, biedt NetBet Casino ook tal van andere soorten bonusaanbiedingen.

Gok regels Leiden

Inschrijvingsbonus Casino
Alle casino-licenties zijn niet zo gerenommeerd en de regelgeving verschilt van land tot land.
Neosurf Casino No Deposit Bonus
Over het algemeen hebben speelautomaten een uitkeringspercentage (RTP) tussen 90% en 98%, waardoor ze de minst geldlozende casinospellen in Argentinië zijn.
Fortune Legends mobile casino biedt de beste selectie Slots, tafelspellen en Live casino.

Makkelijkste casino spel

Is Er Een Tactiek Voor Roulette
U kunt CashtoCode gebruiken om contant te betalen op honderden websites online zoals Slots Kapitaal.
Fat Pirate Casino Nl 2025 Review
Deze keer ging het niet om het geld, maar om de titel.
Punt Casino 100 Free Spins

Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

SPARK verbetert geboortezorg en jeugdgezondheidszorg

Vrijdag 17 mei spreekt SPARK-grondlegger Ingrid Staal op het congres Vroeg Begonnen Veel Gewonnen. Zij is verpleegkundige, promoveerde op de SPARK, werkt bij de GGD Zeeland en woont in Zeeuws Vlaanderen. Zij draait vele projecten in Nederland en Vlaanderen. Die gaan over betere begeleiding tijdens de zwangerschap, de eerste duizend dagen en de kleutertijd tot zeg maar 60 maanden. Op het congres doet Staal verslag van haar levenswerk. De hele dag is zij beschikbaar om vragen van copngresdeelnemers te beantwoorden. Haar optreden is aanleiding tot onderstaande voorbeschouwing over SPARK.

Perspectief ouders en expertise professional samenbrengen

SPARK staat voor Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen. Het is een gestructureerd vraaggesprek, waarin het perspectief en de ervaring van de ouder wordt gecombineerd met de expertise van de JGZ-professional. De SPARK brengt de zorgbehoefte van ouders in kaart. Dit leidt tot vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen. Ouders en JGZ-professional maken samen met elkaar afspraken (gezamenlijke besluitvorming) over de daarbij passende vervolgacties. Verder komen de JGZ-professionals met de SPARK tot een onderbouwde inschatting voor (laag, verhoogd, of hoog) risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen.

Transitiemoment

De eerste SPARK (SPARK18), is ontwikkeld voor de transitie van zuigeling naar peuter (18 maanden). De SPARK18 bestaat uit 16 domeinen, variërend van fysieke gezondheid tot gezinszaken. Een transitiemoment is een belangrijk overgangsmoment in het leven van kinderen en ouders. Om als ouders de overgang naar de volgende fase te kunnen maken, is een goede afsluiting van de voorafgaande fase nodig. Daarna blik je vooruit naar de volgende fase van het kind.

Verschillende vraaggesprekken

De SPARK-methode wordt momenteel uitgewerkt tot een longitudinaal systeem op verschillende leeftijden, passend bij transitiemomenten. Op dit moment zijn de volgende structurele vraaggesprekken beschikbaar: preSPARK (te gebruiken tijdens het prenatale huisbezoek door de jeugdverpleegkundige), SPARK18 (te gebruiken tijdens het contactmoment bij een leeftijd van 18 maanden) en de SPARK60 (te gebruiken tijdens het PGO van 5 jaar). Via de SPARK kan op valide en betrouwbare wijze invulling gegeven worden aan de evaluatiemomenten van professionals.

Wetenschappelijk bewezen

De SPARK18 is uitgebreid onderzocht en gevalideerd. Diverse studies laten zien dat de SPARK18 valide, betrouwbaar en praktisch toepasbaar is. Het gebruik van de SPARK18 op het consultatiebureau resulteert in betere signalering van kinderen met een hoog- of verhoogd risico dan bij een ‘care-as-usual’ consult. Tijdens een huisbezoek worden meer kinderen met hoog risico gevonden,via de SPARK18. Bovendien gaven zowel ouders als jeugdverpleegkundigen tijdens een huisbezoek vaker zorgbehoeften aan. Daarnaast vinden ouders het huisbezoek prettiger dan een bezoek aan het consultatiebureau. Het bezoeken van het gezin in de thuissituatie levert meer en betere informatie op. Ouders en kinderen zijn in hun eigen omgeving beter op hun gemak. Daarnaast kan de interactie tussen kind en ouder(s) in de eigen omgeving geobserveerd worden en het totale gezin wordt vaker bereikt.

Voorspeller toekomstige opvoed- en opgroeiproblemen

Ook ouders van kinderen met laag risico lijken te profiteren van een huisbezoek. Zij bespreken meer en vragen vaker om informatie tijdens een huisbezoek, dan tijdens een bezoek aan het consultatiebureau. Door gebruik van de SPARK sluiten de vervolgacties beter aan op de behoefte van ouders en de mate van risico voor het kind. De overall risico-inschatting van de SPARK door de jeugdverpleegkundige blijkt daarnaast een sterke voorspeller voor toekomstige ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. En ‘last but not least’ blijken de verschillen tussen JGZ-professionals door het werken met de SPARK verkleind. De SPARK is opgenomen in de JGZ richtlijn opvoedondersteuning, in de JGZ richtlijn vroegsignalering van psychosociale problemen en in de JGZ richtlijn kindermishandeling.

Veel waardering

In het Nederlands Tijdschrift Voor Evidence Based Practice is een review van het proefschrift geschreven. Munten (Tijdschrift Voor Evidence Based Practice, 2016; 5: 15-16) concludeert daarin dat ‘het proefschrift indrukwekkend is door het aantal verschillende grote studies waaruit het is opgebouwd en de zorgvuldige wijze waarop de SPARK in gezamenlijkheid met betrokkenen is ontwikkeld’. ‘Bovendien blijven door de in de SPARK opgenomen interactieve werkwijze ouders zelf in de regie. Een werkwijze die goed past bij onze participatiemaatschappij en de nieuwe definitie van positieve gezondheid van Machteld Huber’.

Innovatieprijs

De onderzoekers ontvingen voor dit onderzoek in 2008 de JGZ-innovatieprijs en waren met het artikel ‘Early detection of parenting and developmental problems in toddlers: a randomized trial of home visits versus well-baby clinic visits in the Netherlands. Preventive Medicine’ genomineerd voor de Anna Reynvaan Wetenschapsprijs in 2016.

Vier projecten

Er zijn in Nederland drie projecten gestart vanuit het idee om op transitiemomenten gevalideerd, breed te kijken en van daaruit de tussenliggende periode in dialoog met ouders in te richten. Binnenkort gaat een vierde project van start. De projecten worden gesubsidieerd door ZonMw. Het eerste project heeft als doel het testen van de validiteit en betrouwbaarheid van de SPARK methode tijdens een prenataal huisbezoek.

Draagkracht en draaglast ouders

Het tweede project richt zich op het bepalen van draagkracht en draaglast bij ouders van jonge kinderen via de SPARK. Het PGO5 wordt geherstructureerd door de SPARK op 60 maanden te gebruiken, in combinatie met het testen van de motoriek van het kind. Daarnaast is er een korte vragenlijst ontwikkeld, om te onderzoeken hoe ouders hun eigen draagkracht en draaglast behoordelen en in hoeverre de SPARK en de vervolgacties daaraan bijdragen.

E-consulten

Het derde project beoogt meer te weten komen over het zorgpad met e-consulten voor peuters met een laag risico op opvoed-en opgroeiproblemen. Voor brede toepassing moet eerst duidelijk zijn of het e-consult voldoende meerwaarde heeft ten opzichte van een fysiek consult. Voorwaarde hierbij is een even goede gezonde en veilige ontwikkeling voor het kind.

Kosteneffectiviteit

Het vierde traject dat deze zomer van start gaat betreft een kosteneffectiviteitstudie naar de SPARK. Er is nog geen kennis over langere termijn effecten en kosteneffectiviteit van de SPARK. Deze kennis is belangrijk voor organisaties en gemeenten om een weloverwogen besluit te kunnen nemen over het implementeren van de SPARK.

Vlaanderen

Naast deze Nederlandse vervolgprojecten is begin dit jaar een studie naar toepassing van de SPARK binnen het CLB (Centrum Leerlingbegeleiding) in Vlaanderen van start gegaan. Dit is een samenwerking tussen de VWVJ(Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg), KU Leuven (Katholieke Universiteit Leuven) en de ontwikkelaars van de SPARK. Hiervoor is een SPARK-36 (voor het eerste kleuterconsult binnen het CLB) ontwikkeld. Deze wordt nu getest binnen een cross-sectionele studie, waarbij de interventie (SPARK-36) wordt vergeleken met ‘care as usual’ (controle).

Vroeg begonnen, veel gewonnen!

Wil jij als professional beter communiceren met ouders tijdens de zwangerschap, de eerste duizend dagen en in de kleutertijd? Wil jij komen tot gezamenlijke besluitvorming bij het opvoeden en gezondheidsrisico’s voorkomen? Klik dan hier, lees het congresprogramma, schrijf je in en neem kennis van die sprankelende SPARK. De allerkleinsten zullen je over vele jaren dankbaar zijn.

De regionale rol van cliëntenraden bij dreigende sluiting van een ziekenhuis(afdeling)

Patiënten horen meestal pas in een heel laat stadium dat een ziekenhuis of afdeling met sluiting wordt bedreigd. Dat levert grote maatschappelijke onrust op. Hoe kunnen patiëntenvertegenwoordigers beter (en eerder) betrokken worden bij de besluitvorming hierover?

MC Zuiderzee

November 2018 ging het Zuiderzee ziekenhuis in Lelystad failliet. De cliëntenraad zocht de publiciteit. Hetzelfde deed de Flevolandse Patiëntenfederatie, die onder andere patiënten- en cliëntenorganisaties ondersteunt in Flevoland. Er was geen contact met de cliëntenraad van het St-Jansdal in Harderwijk, dat op 1 maart de zorg overnam onder de naam St-Jansdal Lelystad. Wel was er contact met lokale, provinciale en landelijke overheden en met de RvB van de ziekenhuizen, GGD en de huisartsenorganisatie in Flevoland.

Acute verloskunde Lelystad

De Spoedeisende Hulp en de spoedbevallingen verdwenen vooralsnog in Lelystad. Oud-bestuursvoorzitter van Medisch Spectrum Twente, Bas Leerink, ging op verzoek van VWS aan de slag: hij verkent thans de behoefte op langere termijn aan de aanwezigheid van acute zorg en met name acute verloskunde in Lelystad. Ik gun de bewoners in Flevoland dat de cliëntenraad van het St-Jansdal (inclusief de leden uit Flevoland), de Flevolandse patiëntenfederatie en de gemeenteraden van Lelystad en omliggende gemeenten tot een gezamenlijk standpunt komen over het advies van Leerink. Als dat lukt, is dat een goed voorbeeld voor de rest van Nederland.

Regionaal overleg van cliëntenraden

Hoe kan zo’n regionaal overleg van cliëntenraden, patiëntenorganisaties en gemeenteraden het beste vorm krijgen in Flevoland en elders? Mijn antwoord op die vraag geef ik hieronder in de vorm van drie voorstellen. Ik doe dat als voorbeschouwing op mijn plenaire voordracht hierover op het congres De patiënt aan het roer. Dat vindt plaats op 12 april in Utrecht. De Dreigende Sluiting van acute zorg en acute verloskunde gebruik ik als voorbeeld. Maar de voorstellen gaan ook op bij algehele sluiting van een nevenlocatie (Bronovo te Den Haag!), verplaatsing van oncologische zorg naar een ander ziekenhuis of het uitdunnen van het functiepakket van een klein ziekenhuis. Kortom, bij alle beleidswijzigingen met gevolgen voor andere regionaal werkende instellingen en instanties.

Voorstel 1: Patiëntenorganisaties nemen deel aan het ROAZ

Aan het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) nemen alle spoedzorgaanbieders uit de regio deel. Bijvoorbeeld ziekenhuizen, huisartsen, ambulancezorg en de crisisdienst geestelijke gezondheidszorg. Overwogen wordt om ook de care sector te laten deelnemen, vanwege het toenemend aantal verwarde thuiswonende ouderen dat een beroep doet op acute wijkverpleging. Het ROAZ heeft de wettelijke taak om de acute zorg te coördineren. Het meest nabije UMC neemt hierin het voortouw.

Zorgbelang

Patiënten van de regionale patiëntenorganisatie Zorgbelang hebben vaak één of twee bestuurszetels bij het ROAZ. Het meeste ROAZ-werk vindt plaats in commissies die een specifiek onderdeel van de acute zorg behandelen. Bijvoorbeeld de spoedzorg aan mensen met een beroerte. In die werkgroepen is meestal geen plaats voor patiëntvertegenwoordigers.

Vergoeding

Mijn voorstel is dat de ROAZ gaat betalen voor patiëntvertegenwoordiging in haar bestuur én in haar commissies. Die vertegenwoordiging bestaat bij voorkeur uit drie personen: twee vaste deelnemers en één die bij ziekte als vervanger optreedt. De taak van een commissie bepaalt welke patiëntenorganisatie in aanmerking komt voor participatie. Bij een beroerte-en-acute-zorgcommissie kan dat de CVA-vereniging Samen Verder of Hersenletsel.nl zijn.

Voorstel 2: Het ROAZ maakt jaarlijks openbaar in welke mate (24/7) aan het Kwaliteitskader Spoedzorgketen voldaan wordt

Deze meldplicht leidt er onder meer toe dat cliëntenraadsleden, patiëntenorganisaties en gemeenteraadsleden een sluiting van een SEH of een crisis bij de acute GGz kunnen zien aankomen. Want in de praktijk blijkt dat een zorgaanbieder die een paar jaar niet aan haar kwaliteitsnormen voldoet, vroeg of laat onder toezicht van de Inspectie komt, negatief in het nieuws komt of failliet gaat. Ik ga ervan uit dat het ROAZ haar meldrapportage op een bijeenkomst voor patiëntvertegenwoordigers toelicht.

Voorstel 3: Er bestaat een regionale patiëntenfederatie waarvan patiëntenorganisaties, cliëntenraden, WMO-participatieraden, financiers of aanbieders zoals gemeenteraden en individuele personen lid zijn

De patiëntenfederatie is aanspreekpunt voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het regionale zorglandschap. Bijvoorbeeld over de inrichting van het 24/7 aanbod van acute zorg, de regiobeelden voor de Juiste Zorg op de Juiste Plek, de samenwerking tussen medisch en sociaal domein en de inrichting van palliatieve zorg. Daarnaast faciliteert het bestuur van de federatie overleg tussen haar leden bij regionale beleidskwesties. Bijvoorbeeld over een dreigende sluiting van een Spoedeisende Hulpafdeling. Tenslotte biedt de federatie scholing en ontmoetingsmomenten aan haar leden aan. De financiering van een federatie vindt plaats op basis van contributie van haar leden en door betaling van partners die patiëntvertegenwoordiging wensen op bestuur of commissie niveau. Maar ook via rechtstreekse subsidiëring door landelijke overheid, provincies, gemeenten en regionale zorgverzekeraars.

Gaan welvarende babyboomers zelf voor hun oude dag betalen?

Vanaf 2020 worden velen van de naoorlogse geboortegolf 75 jaar. Dat feit zorgt voor een grote toename van de behoefte aan ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Bij continuering van het bestaande beleid, inclusief de sterkere nadruk op de eerste lijn, moeten er tot 2030 tenminste 104 verpleeghuizen van 200 bewoners erbij komen. Of, wie kleinschalig denkt, 1.040 voor 20 bewoners. Elders berekende ik dit met cijfers van het CBS en de Primos bevolkingsramingen uit 2016.

Babyboomers

Die babyboomers zijn anders dan de 75-plussers van voor de oorlog: Ze zijn vaak beter opgeleid, mondiger, hebben meestal een pensioen opgebouwd en bezitten veelal een eigen huis. Na bestudering van diverse rapporten van het Sociaal Cultureel Planbureau schat ik in dat zo’n twee derde van de toekomstige 75-plussers hiertoe behoort. Een derde heeft alleen AOW, heeft geen eigen vermogen, geen uitgebreid netwerk en bezit ook niet zo veel gezondheidsvaardigheden en participatie-competenties.

Struisvogelpolitiek

Je zou verwachten dat bij de provinciale verkiezingen deze maand ouderenzorg een belangrijke rol zou spelen. En ook dat de voorbereidingen van de nieuwe Omgevingswet veel aandacht aan de toekomst van hoogbejaarde babyboomers zou besteden. Dat was niet het geval. Waarom dat is, valt buiten het bestek van dit artikel. Ik vermoed dat het een vorm van collectieve struisvogelpolitiek is: niet op de agenda zetten zorgt voor rustige verkiezingen.

Solidariteit

Het zou het beste zijn als de overheid blijft zorgen voor alle ouderen in Nederland. Dat het gezegde van Willem Drees: De overheid zorgt voor u van de wieg tot het graf behouden blijft. Maar wat gaat er gebeuren als die 104 verpleeghuizen er niet komen? Voor mij als sociaal democraat en volksgezondheidsexpert is de op één na beste oplossing dan dat toekomstige welvarende 75-plussers (zoals ikzelf) grotendeels voor de eigen oude dag gaat zorgen.

De anderen groep ouderen behoudt de steun zoals nu bestaat via de Wet Langdurige Zorg, Zorgverzekeringswet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De solidariteit met de arme ouderen zonder eigen vermogen blijft hiermee behouden. Ook dient de kwaliteitsinspectie op alle ouderenzorg en ouderenhuisvesting behouden te blijven. Want iedere oudere heeft recht op veilige, hygiënische, brandveilige en verantwoorde zorg. Hieronder werk ik dit second-best scenario uit.

Grote rol casemanagers

De rijke ouderen gaan geen zorg en huisvesting betrekken bij beursgenoteerde ondernemingen voor ouderenzorg. Daarvoor is de ouderenzorg te kleinschalig en te wijkgericht. Ik verwacht wel een grote rol voor case managers, die de zorg organiseren voor ouderen en hun vertrouwen genieten. Zij huren zorg in, die rijkere ouderen zelf gaan betalen. Minder draagkrachtige ouderen krijgen die zorg vergoed. De casemanagers hebben nauwe relaties met huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde. Daardoor is ook de medische kant – vele ouderen slikken vaak meer dan vijf geneesmiddelen per dag- voldoende geregeld.

Online zorgplatform

Voor het inhuren van zorgverleners is een leef/zorgplan nodig dat is opgesteld door ouderen samen met een casemanager. Deze gaat via een online zorgplatform op zoek naar een organisatie of een ZZP’er die in de specifieke zorgbehoefte kan voorzien. Ik voorzie dus dat er voor de goed opgeleide, na-oorlogse ouderen in de toekomst een digitaal zorgplatform ontstaat die iets weg heeft van bijvoorbeeld Airbnb. Het ontwikkelen van zo’n platform, is echter wel duur en complex. Sinds kort is er al zo’n platform voor het inschakelen van hulp of het zoeken naar een plek waar een oudere met beperkingen kan gaan wonen. Dat zijn online programma’s voor het eerstelijnsverblijf. Per regio bieden zij aan ouderen die acute zorg nodig hebben een overzicht van beschikbare plaatsen en hulpverleners in kleine woonvormen.

Kleine woonvormen

Die kleine woonvormen hebben iets weg van de vroegere, kleine verpleeghuizen. Helaas is hun medische dienstverlening onder de maat: de Landelijke Huisartsen Vereniging heeft hiertegen al geprotesteerd, aldus vakblad Skipr. Verenso, de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde, signaleert in een nota problemen met dossiervoering en de aanwezigheid van verpleegkundigen. Deze tekortkomingen zijn slecht voor de reputatie van de kleine verpleeghuizen. Maar als de NZa en de inspectie deze weg weten te werken, kunnen kleine woonvormen voor welvarende ouderen van grote betekenis worden.

Verbeteringen bestaande ouderenzorg

Voor de minder draagkrachtige ouderen behoud ik graag de dienstverlening die thans onder de wetten Langdurige Zorg en Maatschappelijke Ondersteuning en de Zorgverzekeringswet vallen. Ook daar valt nog wel wat te verbeteren. Zo pleit ik voor verbetering van de toekenning van het persoons gebonden budget, het verminderen van marktwerking in de thuiszorg en het coördineren van ouderenzorg binnen de wijk. Maar dat zijn relatief kleine veranderingen vergeleken met het principiële besluit of rijkere babyboomers voor hun eigen oude dag moeten gaan zorgen.

Studiedag

Op 13 juni is er in Utrecht een studiedag over actualiteiten in indicatiestelling binnen de zorgsector en betere afstemming van bovengenoemde wetten in de langdurige zorg. Interesse? Klik dan hier voor meer informatie.

Welke selectiecriteria zijn er voor navolgbare zorginnovaties?

Afgelopen weken voerde ik met collega’s gesprekken over de vraag: wat is een goede zorginnovatie die navolging verdient? Wij kwamen er niet goed uit. Neem het ziekenhuis Bernhoven in Uden dat naar voren kwam tijdens deze gesprekken. Wanneer en bij welke prestaties is hier sprake van een succes? Als de innovaties daar tot én afremming van de kostengroei leiden én zorgen voor betere kwaliteit en betere patiëntervaringen? Of wegen arbeidsvreugde en werkdruk van professionals ook mee bij de succesbepaling? En voor wie is Bernhoven dan een voorbeeld? Alleen voor andere streekziekenhuizen? En wie bepaalt of de zorginnovatie succesvol is? Zorgverzekeraars VGZ en CZ? Een onafhankelijk onderzoeksinstituut?

Geslaagde innovaties

De afgelopen veertien jaar publiceerde ik samen met anderen vier boeken met casestudies over zorginnovaties: Moderne patiëntenzorg in Nederland (2003), Het Zorgpadenboek (2011), Zorginnovatie volgens het cappuccinomodel (2014) en Integrated care: better and cheaper (2016). De co-auteurs en ik vonden de geselecteerde innovaties (per boek een stuk of twintig) goed genoeg om na te volgen. Geslaagde innovaties waren bijvoorbeeld de huisartsenpost in Nijmegen. Deze voorloper werd binnen enkele jaren in heel Nederland gekopieerd. Een ander geslaagde innovatie was de thuiszorg aan risico zwangeren. Daarop promoveerde Rits Ledema in 1996. Anno 2019 is deze navolgbare innovatie nog steeds niet bij alle ziekenhuizen ingevoerd.

Selectiecriteria

Voor genoemde boeken heb ik een grote hoeveelheid innovaties verzameld, die navolgbaar zijn, maar lang niet allemaal zijn verspreid. Wat waren onze selectiecriteria? Hieronder volgt een opsomming. Ik geef die als bijdrage aan het beleidsdebat over De Juiste Zorg op de Juiste plek. Dat gaat over de vraag: Hoe verspreidt Nederland haar lokaal geslaagde zorginnovaties naar andere delen van het land? De selectiecriteria waren:

1. De zorginnovatie is de projectfase voorbij, is al enkele jaren structureel ingebed en wordt betaald uit reguliere bekostiging. Een geselecteerd project heeft een tijdelijke organisatievorm, met een eigen projectleider, projectplan, financiering en begeleiding. Bij de afsluiting moet het project geëvalueerd zijn. Vervolgens dient het project voortgezet te worden als reguliere activiteit. Hierbij treden geen uitdoofeffecten op, bijvoorbeeld door het verdwijnen van de projectleiding of subsidie. Uiterlijk een jaar na afronding van het project moet de innovatie rijp zijn voor verspreiding.

2. De zorginnovatie is geëvalueerd door een (bij voorkeur externe) onderzoeksgroep niet horende tot het project. De innovatie moet op tenminste de drie aspecten van de Triple Aim geëvalueerd zijn: bijdragen aan gezondheid, kwaliteit van zorg en afremming van de kostengroei. Bij voorkeur is de innovatie uitgetest in meer dan één werksetting. Afhankelijk van de omvang van de innovatie vindt een kwalitatieve of kwantitatieve evaluatie plaats. De voorkeur gaat uit naar een combinatie van beide onderzoeksmethoden.

3. De zorginnovatie is theoretisch onderbouwd. Die onderbouwing geeft antwoord op de vraag: waarom werkt de innovatie? Een beschrijving van de innovatie dient als vertaling van de theoretische onderbouwing. Randvoorwaarden worden benoemd. Hieronder vallen ten minste de te maken zorginhoudelijke afspraken, de vereiste competenties en toegankelijkheid voor patiënten, de kwaliteitsborging, educatie van professionals en de benodigde e-health facilitering. Maar ook: de benodigde governance en leiding, faciliterende bekostiging, geleerde lessen en attendering op valkuilen tijdens eerdere implementaties. De randvoorwaarden zijn in algemene termen geformuleerd en kunnen op verschillende locaties een verschillende invulling krijgen.

4. Er bestaat een vereniging of ontmoetingsplatform van gebruikers van de zorginnovatie. Vaak is een zorginnovatie een momentopname: versie 1.0 is gereed in jaar X. De innovatie kan na verspreiding al snel verouderd zijn. Een vereniging van gebruikers biedt mogelijkheden om de innovatie gezamenlijk door te ontwikkelen. Dan kunnen versie 2.0 en latere versies in een lerende omgeving tot stand komen.

Transferpunten

Tot zover de selectiecriteria, gebruikt bij het selecteren van zorginnovaties. De eerste drie hebben wij steeds gebruikt bij de boeken. De laatste hebben wij toegepast door congressen te organiseren voor gebruikers van zorginnovaties. Een enkele keer kwam het tot een vereniging, zoals na het ontwerpen van de transferpunten van ziekenhuizen begin jaren negentig. In latere jaren ontstond een vereniging van transferverpleegkundigen die nog steeds bestaat.

Jouw mening?

Mijn vier kenmerken van navolgbare zorginnovaties vormen een bijdrage aan een professionele discussie. De vraag is nu of selectiecriteria voor een boek ook toepasbaar zijn in de praktijk voor het overnemen van elders ontwikkelde innovaties. Wat vind jij? Weet jij nog aanvullende criteria?

Studiemiddag persoonsgebonden budget op 13 juni 2019

‘Welke attitudeveranderingen en maatregelen zijn nodig om het vertrouwen bij het toekennen en het gebruik van pgb’s te stimuleren?’ Dat is de eerste vraag die Per Saldo directeur Aline Molenaar bepreekt op een studiemiddag op 13 juni 2019. De andere drie onderwerpen waarover zij met deelnemers in gesprek gaat zijn de uniforme kaders voor de vier zorgwetten, de persoonsvolgende bekostiging en het nieuwe PGB Portaal voor budgethouders. Het overkoepelend thema van deze middag is: actualiteiten en recente ontwikkelingen in indicatiestelling voor pgb’s.

Integrale pgb

Na Aline Molenaar gaat de pgb-middag verder met een voordracht over het integrale PGB (i-PGB). Dat vervangt de aparte pgb’s voor de Wmo, de WLZ, De Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. Het i-PGB is ideaal voor personen en gezinnen die vanwege meervoudige problematiek zijn aangewezen op meerdere wetten tegelijk. Rudy Bonnet, senior adviseur en trainer coach bij Stade Advies, houdt zich sinds 2015 bezig met deze integrale pgb’s. In dat jaar kregen Delft en Woerden van het Ministerie van VWS de ruimte om ermee te experimenteren. VWS Minister Hugo de Jonge heeft in de Tweede Kamer de ambitie uitgesproken om de experimenten met een integraal pgb voort te zetten. Per 1 januari 2019 zijn daarom acht gemeenten gestart met nieuwe experimenten. Een van die gemeenten is Nieuwegein. Rudy Bonnet begeleidt de invoering van het i-PGB aldaar.

Hoe gaat het nu met Wieteke?

De derde studiesessie tijdens de pgb-middag op 13 juni gaat over personen met zeer complexe zorgbehoeften, die toch thuis wonen en eigen regie willen behouden via een pgb. Dat lukt vaak niet goed, omdat wetten onvoldoende op elkaar aansluiten. Wieteke Nieuwboer en Ricardo Bronsgeest, lid respectievelijk beleidsmedewerker van patiëntenorganisatie Spierziekten Nederland, leggen uit wat goed en verkeerd is aan de huidige regelgeving. Op uitnodiging van Spierziekten Nederland kwam in 2018 een task force tot stand met als opdracht: Hoe moet het nu met Wieteke? Zorgverzekeraars, ambtenaren van VWS, wijkverpleegkundigen en vertegenwoordigers van belangenorganisaties bogen zich sindsdien over knelpunten in complexe zorg thuis, betaald via een pgb op basis van de Zorgverzekeringswet. Zijn alle problemen inmiddels opgelost? Hoe gaat het nu met Wieteke?

Leerpunten

Aan het einde van deze middag bespreken de deelnemers de leerpunten van deze studiemiddag. Zijn ze beter toegerust voor hun werk? De middag is gericht op alle professionals die zich bezig houden met het toekennen van pgb’s: sociaal werkers binnen de Wmo, beleidsmedewerkers van gemeenten, beleidsmedewerkers van zorgkantoren, onafhankelijke cliëntondersteuners van Mee en Zorgbelangorganisaties, wijkverpleegkundigen, pgb-budgethouders en professionals werkzaam bij organisaties voor ouderenzorg en gehandicaptenzorg. Het is een pluspunt dat op deze middag deelnemers bijeenkomen uit verschillende organisaties en met verschillende achtergronden en posities. Wij trachten hiermee het onderlinge vertrouwen en de uitwisseling van informatie te bevorderen om te komen tot betere indicaties en betere afstemming tussen de verschillende wetten in de langdurige zorg.

Indicatiestelling

De studiemiddag 13 juni over pgb’s sluit aan op een algemene studie-ochtend over actualiteiten in indicatiestelling binnen de care sector. De dag wordt georganiseerd door de Guus Schrijvers Academie. Accreditatie Is aangevraagd. Bekijk hier het volledige programma van de studiedag over indicatiestelling en wetgeving in de langdurige zorg, schrijf je in en doe nieuwe kennis en ervaring op.

UMC’s zijn de motor bij regionale samenwerking

De Universitair Medische Centra streven naar regionale samenwerking met andere ziekenhuizen, aldus hun bestuursvoorzitters in diverse interviews. Ze maken afspraken over concentratie van topzorg en deconcentratie van basiszorg. Zij worden eigenaar van lokale ziekenhuizen in Zeeland en in Groningen. Hun electieve zorg gaat iedere jaar meer naar de kleine ziekenhuizen aldus recente statistieken. Dit werd echter onlangs ontkend door CDA Kamerlid Joba van den Berg. UMC’s worden aangesproken om de leiding te nemen in de herziening van het ziekenhuislandschap. De praktijk blijkt echter weerbarstig. Inhoudelijke noodzaak is niet hetzelfde als de juiste financiële incentives, reputatie en regionale belangen.

Actuele ontwikkelingen

Al deze ontwikkelingen komen aan de orde op het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni te Utrecht. Drie van de acht sessies gaan over de samenwerking tussen UMC’s en perifere ziekenhuizen. Deelnemers en sprekers kunnen ervaringen, meningen en ideeën uitwisselen. Hieronder volgt een voorbeschouwing over het onderwerp Samenwerking UMC’s en andere ziekenhuizen. Ik begin met vier berichten en trek daaruit algemene conclusies.

UMC Groningen neemt Ommelanden over

Sinds december 2015 maakt het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda deel uit van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het UMCG gaat zich sterker richten op de behandeling van patiënten die zeer specialistische zorg nodig hebben en waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is. Het Ommelander is door de grotere vraag naar basiszorg in staat een compleet zorgaanbod in de regio Noord- en Oost-Groningen te blijven bieden. Een faillissement van Ommelander werd met deze overname voorkomen. “Het UMC Groningen stoot de basiszorg af naar regionale ziekenhuizen, zodat het zich kan focussen op de complexe zorg.” Deze uitspraak deed de UMCG-voorzitter op 28 april 2017 in Zorgvisie. Een jaar later kondigde hij ook aan dat er samenwerkingsafspraken zijn gemaakt met het Medisch Centrum Leeuwarden en het Martini ziekenhuis in Groningen.

Radboud UMC werkt samen met topziekenhuizen

Leon van Halder is bestuursvoorzitter van Radboud UMC in Nijmegen. Hij pleitte op 6 maart 2018 voor samenwerking in een netwerk van ziekenhuizen. “Een fusie is geen optie”, zegt hij: “Fusies en overnames lossen het probleem in de regio niet op.” Daarom heeft het Radboud UMC samenwerkingsafspraken met het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, de Sint Maartenskliniek, Bernhoven, het Jeroen Bosch Ziekenhuis en Maasziekenhuis Pantein. Trots is Van Halder op de intensieve samenwerking met de Maartenskliniek in Nijmegen. Beide centra hebben de gezamenlijke ambitie om een Europese topspeler te worden op het gebied van orthopedie, reumatologie, revalidatiegeneeskunde, pijnbestrijding en apotheek/farmacie.

Erasmus MC neemt initiatief tot grote prostaatkliniek

Op 21 april 2017 keurde De Autoriteit Consument & Markt de overname goed van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (AdRZ) in Goes en Vlissingen door het Erasmus MC in Rotterdam. Een faillissement van het AdRZ werd hiermee voorkomen. Het ADRZ biedt geen topzorg aan en verwijst de meeste patiënten door naar het Erasmus MC. Twee maanden later gaat EMC-bestuursvoorzitter Ernst Kuipers in een interview in op een ander aspect van regionale samenwerking: “We werken binnen de regio met partijen samen in het ROAZ. Hierin zijn alle partijen vertegenwoordigd die betrokken zijn bij de acute zorg in de regio Zuidwest-Nederland. Het Erasmus MC vervult een belangrijke regisserende en coördinerende rol als voorzitter hiervan.“ En in juni 2018 presenteren zeven Rotterdamse ziekenhuizen een gezamenlijke prostaatkliniek. Initiatiefnemer uroloog Chris Bangma van het Erasmus MC, zegt in een interview: “Nederlandse patiënten gaan steeds vaker naar het buitenland, omdat de kwaliteit van de operaties daar ver boven het gemiddelde is. Wij dachten samen met patiëntenverenigingen en verzekeraars: dit moet niet kunnen!“.

Minder electieve ingrepen

Het aantal kankerpatiënten in de acht universitair medische centra is in 2017 met 10,1 procent gestegen ten opzichte van 2016. Het aantal patiënten met een electieve ingreep daalde met 3,1 procent. Deze gegevens staan in een rapport van Dutch Hospital Data. Ik schreef hierover eerder een bericht. Deze ontwikkeling leidt ertoe dat UMC’s meer afhankelijk worden van de andere regionale ziekenhuizen. Blijven die hun kankerpatiënten doorverwijzen? Moeten co-assistenten en aanstaande specialisten vaker naar een klein ziekenhuis om electieve ingrepen te leren die niet meer in een UMC plaatsvinden?

UMC’s nemen hun verantwoordelijkheid

Op basis van bovenstaande vier berichten maak ik de volgende drie observaties:

  1. UMC’s bleken in de afgelopen jaren bereid een helpende hand uit te steken naar ziekenhuizen in financiële problemen. De geholpen ziekenhuizen maakten hierdoor een goede doorstart.
  2. UMC’s zijn betrokken bij samenwerking rond vele doelgroepen van patiënten, zoals acute patiënten, orthopedische patiënten, complexe patiënten en bij de oprichting van een prostaatkliniek.
  3. Zonder expliciet strategisch beleid van zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties of overheidsinstanties vindt verschuiving plaats van electieve zorg naar perifere ziekenhuizen en van complexe patiëntenzorg naar de UMC’s.
  4. Kort gezegd: de UMC’s pakten op deze drie punten hun verantwoordelijkheid en vulden hun missie goed in.
Universitair Medische Netwerken?

Een voorbeschouwing op een congres ontslaat mij van de verplichting om af te sluiten met conclusies en aanbevelingen. Die moeten op het congres van 26 juni naar voren komen. Als appetizer eindig ik toch met een aanbeveling die ik voorzichtig als vraag formuleer: Is het een juiste ambitie om te streven naar acht Universitair Medische Netwerken die faillissementen voorkomen, samenwerking faciliteren en specifieke klinieken initiëren?

Haalbaarheid

Ik besef dat sommige van mijn collega’s en professionals het stellen van deze vraag niet realistisch vinden. Want er bestaan spanningen tussen UMC’s en grote topzorg ziekenhuizen. En kleine ziekenhuizen zijn benauwd om door de grote UMC’s te worden leeggegeten. Misschien is mijn voorstel dus niet reëel. Maar toch hebben UMC’s de laatste jaren regionaal hun vleugels uitgeslagen. Als plenaire spreker op 26 juni ga ik in op de (on)haalbaarheid van deze ambitie. Na het congres geef ik in een nabeschouwing over dit onderwerp.

Samenwerking (regionale) ziekenhuizen

Op het congres 26 juni in Utrecht lichten de genoemde drie bestuursvoorzitters de ontwikkelingen in en rond hun UMC’s toe en geven zij hun kijk op de toekomst. Overigens richt het congres zich niet alleen op samenwerking tussen UMC’s en andere ziekenhuizen, maar ook op die tussen streekziekenhuizen onderling. Hans van der Schoot, Voorzitter van de Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ-ziekenhuizen) opent het congres. Interesse? Kijk dan voor meer informatie, de sprekers en het programma op de website van de GSA.

Gemeenten aan de slag met opvoeden en ouderschap

In de eerste 1.000 dagen van (aanstaand) ouderschap hebben ouders de meeste (opvoed-)vragen. Dit is de periode waarin ze het meest ontvankelijk zijn voor informatie en opvoedondersteuning. Uit gesprekken met beleidsmakers van gemeenten en lokale professionals blijkt dat er weinig gefocust wordt op specifieke en collectieve ondersteuning aan ouders in die eerste 1.000 dagen. Zowel beleidsmakers als professionals geven aan dat er onvoldoende aandacht is voor preventie en steun bij opvoeden en ouderschap. De tussenevaluatie van de Jeugdwet lijkt dit beeld te bevestigen.

Rol gemeentes en professionals

Veel gemeenten zien gelukkig wel het belang van het faciliteren van laagdrempelige, daadkrachtige steun bij opvoeden en ouderschap. Professionals en gemeenten zijn het met elkaar eens dat hierbij een duidelijke rol voor hen is weggelegd. Maar hoe geef je concrete invulling aan die rol? En hoe kan steun bij opvoeden en ouderschap nadrukkelijker op de lokale kaart worden gezet en worden verbonden met de uitvoering van de Jeugdwet?

Wist u dat…
  • Ouders het meest behoefte hebben aan informele steun en informatie?
  • Ouders advies willen van andere ouders in dezelfde situatie?
  • Ouders zich vaak wenden tot professionals in hun eigen netwerk?
  • Ouders liever persoonlijk contact hebben met professionals dan online?
  • 45% van de ouders eerst zelf naar informatie zoekt?
  • 40% van de ouders behoefte heeft aan een groepsaanbod?
Preventie centraal

Steun van professionals was vroeger vooral gericht op ouders die risico liepen op problemen, of deze al hadden. De nieuwe Jeugdwet begint al ruim daarvoor en zet het versterken van het pedagogisch klimaat in wijken en de eigen kracht van gezinnen voorop. De Jeugdwet beoogt dus dat opvoeden en ouderschap zo normaal mogelijk blijft en iets is van ouders zélf. Vertaald naar de praktijk van steun bij opvoeden en ouderschap betekent dit dat:

  • De steun zich richt op alle ouders, ook ouders die (nog) geen risico lopen of problemen hebben.
  • De steun in de eerste plaats gericht is op faciliteren dat ouders zichzelf en elkaar kunnen ondersteunen.
Voorbeeldgemeente

Er zijn in Nederland een aantal voorbeeldgemeenten die steun bij opvoeden en ouderschap weer op de kaart zetten. Ze borduren voort op ‘Allemaal opvoeders’, een community based aanpak van opvoedsteun waarin ouders zelf een zeer belangrijke stem hebben, zo niet de hoofdrol spelen. Tilburg is daar een van. Op het congres ‘Vroeg begonnen, veel gewonnen!’ op 17 mei in Utrecht vertelt wethouder Marcelle Hendrickx hierover.

Kansrijke start

Tilburg is experimenteergemeente in het actieprogramma Kansrijke start. Want op jonge leeftijd leggen we al de basis voor de versterking van het welzijn, de gezondheid en de kansen van kinderen. Waarom steekt deze gemeente zijn jeugdbeleid meer preventief in? Hoe doen zij dat? Wat vraag dat van een gemeente en haar partners? En welke resultaten levert dat op? Suén Kwok Verwey van het Nederlands Jeugdinstituut zoomt in een flitspresentatie in op de andere mogelijkheden voor daadkrachtige, laagdrempelige opvoedsteun door gemeenten en professionals.

Vroeg begonnen, veel gewonnen!

Naast Tilburg passeren op het congres tal van andere (preventie)projecten, interventies en ontwikkelingen de revue die kinderen een kansrijke start bieden Die ontwikkelingen en interventies liggen op de volgende terreinen:

  • Preventie waaronder vaccinatie, screening op somatische aandoeningen
  • Signaleren van opgroeiproblemen bij kinderen en opvoedvragen van ouders
  • Effectieve geboortezorg
  • Opvoedondersteuning en vroeghulp
  • Vroegtijdige behandeling van specifieke problemen
Hulp aan kwetsbare zwangere vrouwen

Op het congres zijn plenaire sprekers (zoals Marcelle Hendrickx en hoogleraar Vroege ontwikkeling en gezondheid Tessa Roseboom) en twee rondes met parallelsessies en workshops over uiteenlopende medische en sociale onderwerpen. Van interessante innovatieve projecten als Het huis van het Kind in Vlaanderen en SPARK tot het verhogen van de vaccinatiegraad en de hulp aan kwetsbare zwangere vrouwen. Interesse? De verschillende sessies en workshops kan je hier bekijken.

Met dank aan Bert Prinsen, zelfstandig adviseur bij de JeugdZaak en mede-organisator van het congres ‘Vroeg begonnen, veel gewonnen!’.

Cliëntenraad: zet netwerkzorg op de agenda

Patiëntenparticipatie is slecht ontwikkeld binnen de netwerkzorg. Mijn droom is dat bij elke vorm van netwerkzorg goed gefaciliteerde medezeggenschap van patiënten bestaat, zodat patiënten via de cliëntenraad in staat worden gesteld invloed uit te oefenen op beleid.

Borstkankercentrum

Vier ziekenhuizen in Friesland zijn bezig met het opzetten van een borstkankercentrum in Leeuwarden met grote expertise over chemokuren en borstsparende operaties en over shared decision making van vrouwen en professionals. Er wordt veel aandacht besteed aan goede relaties met huisartsen, medisch specialisten en de palliatieve zorg. De diagnostiek en de nazorg vinden plaats in de provincie dichtbij de woonplaats van de patiënt. De operaties gebeuren in het centrum. Overwogen wordt om chemokuren toe te dienen in de vier ziekenhuizen, maar wel op recept uitgeschreven door artsen van het borstkankercentrum.

Netwerkzorg

Een borstkankercentrum is een voorbeeld van netwerkzorg. Dat heette vroeger ketenzorg of transmurale zorg. Het gaat er om dat professionals uit de tweede lijn goed samenwerken met elkaar en met de eerste lijn. Ze zijn gericht op een specifieke groep patiënten. Netwerkzorg is breed aan de orde in de curatieve zorg: denk bijvoorbeeld aan het Verloskundig Samenwerkings Verband (VSV), het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ), de netwerken rond patiënten met chronische aandoeningen zoals de zorggroepen diabetes, COPD en Parkinson, multidisciplinaire pijncentra en de palliatieve zorg netwerken. Ook in de Care sector komt netwerkzorg op. Denk aan sociale wijkteams, CVA (= beroerte) -netwerken en netwerken rond personen met dementie.

Weinig patiëntenparticipatie

Binnen de netwerkzorg is patiëntenparticipatie slecht ontwikkeld. In dat Friese borstkankercentrum heeft één patiënt een halve, onbetaalde, baan om patiëntenbelangen te behartigen. Zij moet meebeslissen over nieuwe zorgpaden. De cliëntenraden van de ziekenhuizen besteden af en toe aandacht aan de voortgang van dit project. Af en toe overleggen ze met Zorgbelang Fryslân hierover. De volgende vragen komen bij de voorbereiding van deze netwerkzorg aan bod:

  1. Wordt de reistijd naar het borstkankercentrum niet te lang?
  2. Wordt de nieuwe inrichting van het gebouw patiëntvriendelijk?
  3. Geldt het principe: decentraal wat kan en centraal wat moet?
  4. Is de online communicatie tussen centrum en ziekenhuizen op orde?
  5. Worden in het kwaliteitsbeleid patiëntervaringen voldoende meegenomen?
  6. Wie stuurt het centrum aan?
Financiering ontbreekt

Als medewerker van Zorgbelang Fryslân steun ik die ene patiënt waar ik kan. Maar de druiven zijn wel eens zuur. Er wordt wel geld en uren besteed aan organisatieadviseurs en architecten om het centrum sociaal en fysiek in te richten. Dat is prima natuurlijk, maar het werk van de patiëntvertegenwoordiger en haar facilitering zijn ook belangrijk en die vinden pro deo plaats.

Medezeggenschap patiënten

Mijn droom is dat bij elke vorm van netwerkzorg goed gefaciliteerde medezeggenschap van patiënten bestaat, zodat patiënten via de cliëntenraad in staat worden gesteld invloed uit te oefenen op beleid. Hiervoor deel ik beleid in vier fasen in: beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Na fase vier begint fase een weer.

Beleidsvoorbereiding en -bepaling

Bij de voorbereiding gaat het om het ontwerpen van het netwerkcentrum. Dan komen onder meer de boven genoemde zes vragen aan de orde. Bij de beleidsbepaling zijn vooral cliëntenraden aan zet. De cliëntenraad adviseert of een genomen besluit van de Raad van Bestuur in het belang is voor patiënten waarop het netwerk zich richt. Dit voorkomt dat netwerkzorg uit slecht geregelde samenwerking bestaat.

Beleidsuitvoering en -evaluatie

Bij de beleidsuitvoering -in mijn droom en in het Friese voorbeeld- treden vrouwen naar voren die de borstkankeringreep (enigszins) hebben verwerkt. Zij zijn ervaringsdeskundigen. Zij runnen programma’s over het leven na kanker. Bij de beleidsevaluatie hebben patiënten invloed op de manier van evalueren van kwaliteit van zorg, de te stellen vragen en te hanteren indicatoren en het ondernemen van actie op basis van gemeten kwaliteit.

The voice en choice of patients

Medezeggenschap heet in het Engels the voice of patients (collectief). Inderdaad hun stem moet worden gehoord. Niet alleen op het instellingsniveau, maar ook bij netwerkzorg. Voor de hand ligt dan om te beschikken over patiëntvertegenwoordigers uit het netwerk, bijvoorbeeld mensen met borstkanker bij een borstkankercentrum. Het kan niet zo zijn dat netwerkzorg een regionaal monopolie krijgt. Bij een borstkankercentrum betekent zo’n monopolie dat alle vrouwen met vermoeden op borstkanker op dezelfde wijze door het afvinkprotocol of keuzemenu moeten. En als vrouwen toch liever naar een borstkankercentrum in Amsterdam gaan, moet dat blijven kunnen.

Gezamenlijke besluitvorming

Van belang is ook dat Gezamenlijke Besluitvorming van arts en patiënt binnen netwerkzorg overeind blijft. Die heet in het Engels Shared Decision making. SDM bestaat uit diverse onderdelen. Als het SDM -gespreksmodel gebruikt wordt, komt inventarisatie van waarden van de patiënt nadrukkelijk aan de orde: wat wilt u verder met uw leven? Ook checken artsen of patiënten de informatie hebben begrepen. Zij maken gebruik van consultkaarten, oftewel keuzehulpen, die via afbeeldingen de te maken keuzes verduidelijken. Ook bieden zij een time-out aan patiënten aan, zodat ze ruggespraak kunnen houden met bijvoorbeeld hun familie. Dan maar een extra afspraak. Liever penny wise, dan pound foolish.Misschien wordt mijn droom van voice en choice van patiënten ooit werkelijkheid. Laten we ervoor gaan!

De patiënt aan het roer

Op vrijdag 12 april komen patiëntenparticipatie en gezamenlijke besluitvorming uitgebreid aan de orde op het congres ’De patiënt aan het roer!?’. Dat is enerzijds bestemd voor cliëntenraadsleden, patiëntenverenigingen en patiëntenorganisaties en anderzijds voor professionals en leidinggevenden die patiënt empowerment een goed hart toedragen. Het LSR en de Guus Schrijvers Academie organiseren dit congres dat vele goede voorbeelden een podium biedt. Laten wij op het congres op 12 april onze hersens pijnigen om ook netwerkzorg te voorzien van passievolle, goed doordachte en intelligente patiëntenparticipatie.

Regionale samenwerking tussen ziekenhuizen

Hoe geef je duurzame samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm? Welke goede (en minder goede) voorbeelden zijn er? En hoe verbeter je de samenwerking als deze niet goed loopt? Deze (en andere) vragen worden beantwoord op het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht. Er zijn gerenommeerde sprekers uit kringen van de UMC’s, grote- en kleinere algemene ziekenhuizen, patiëntenvertegenwoordigers en de Autoriteit Consument en Markt.

Invulling samenwerking

‘Samenwerking wordt het nieuwe fuseren’. Deze slogan over ziekenhuizen komt de laatste tijd steeds vaker naar voren in vakbladen en interviews met opinieleiders in de zorg. Onduidelijk is echter hoe die samenwerking eruit moet gaan zien en vormgegeven moet worden. Op dit congres krijgen deelnemers actuele informatie en kunnen ervaringen uitwisselen over:

  • De stand van zaken in de regio’s: hoe staat het ervoor? Welke goede voorbeelden zijn er?
  • De implementatie van samenwerking: hoe geef je de samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm?
  • Theoretische concepten van samenwerking: welke samenwerkingsconcepten werken wel en welke werken niet in de praktijk?
Vragen

Anno 2019 zitten veel ziekenhuisbestuurders met het urgente beleidsvraagstuk dat zij wel moeten (of willen) samenwerken, maar niet kunnen fuseren. Dit congres beantwoordt een aantal vragen ter verkleining van dit dilemma:

  1. Op welke onderwerpen kan ik anno 2019 het beste samenwerken? Is dat op het gebied van personeelswerving? Bij digitale informatieoverdracht van scans en röntgenfilms? Bij herverdeling van taken? Het samen voldoen aan hoge kwaliteitseisen? Of bij het gezamenlijk inkopen van dure medicatie?
  2. Wanneer beschouwt de ACM samenwerking als kartelvorming (nu en in de toekomst)?
  3. Hoe verbeter ik samenwerking als deze niet goed loopt? Bijvoorbeeld als overlegpartners ‘ja’ zeggen, maar ‘nee’ doen? Of als er verschil van mening is binnen en tussen medische staven?
  4. Hoe krijg ik onze medisch specialisten mee in de samenwerking met andere ziekenhuizen?
  5. De Juiste Zorg op de Juiste Plaats en het Hoofdlijnenakkoord stellen transformatiegelden beschikbaar. Dat geld stroomt via de zorgverzekeraars naar de ziekenhuizen. Een groot ziekenhuis heeft echter te maken met alle zorgverzekeraars. Hoe gaat dit zich ontwikkelen in 2020?
  6. Tal van innovaties zijn slechts levensvatbaar als zij tegelijk met andere (regionale) ziekenhuizen worden opgestart. Neem bijvoorbeeld een multidisciplinaire pijnkliniek. Gelet op het aantal patiënten met chronische pijn is er vaak slechts plaats voor één zo’n kliniek in de regio. Hoe zetten drie of vier regionale ziekenhuizen zo’n dochteronderneming op?
  7. In dunbevolkte gebieden zijn regionale maatschappen vaak een uitkomst. De taken worden herverdeeld en het wordt makkelijker om nieuwe collega’s aan te trekken. Hoe kunnen bestaande MSB’s en ziekenhuisbestuurders zo’n maatschap opzetten?
Plenaire sprekers

Het congres wordt geopend door Hans van der Schoot. Hij is voorzitter van de Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen.Ondergetekende houdt een voordracht over de verschillende samenwerkingsvormen en implementatiestrategieën voor regionale samenwerking tussen ziekenhuizen. Martijn Snoep, bestuursvoorzitter Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluit het congres af. Hij vertelt wat volgens de ACM wel en niet mag bij de samenwerking tussen ziekenhuizen. De titel van zijn voordracht is: Samenwerking versus kartelvorming.

Themagerichte parallelsessies

Naast plenaire sprekers zijn er twee rondes met vier parallelsessies over uiteenlopende onderwerpen. Van samenwerking tussen ziekenhuizen in grote- of middelgrote steden of in dunbevolkte gebieden, tot de rol van patiëntenorganisaties en de juridische consequenties rond deze samenwerking. De verschillende sessies kunt u hier bekijken.

Praktische tips

Het congres eindigt met een aantal tips en een plenair debat over de vraag: Welke leerpunten en aandachtspunten neemt u mee naar huis?

Doelgroep

Het congres over regionale samenwerking tussen ziekenhuizen is interessant voor leden van Raden van Bestuur van ziekenhuizen, bestuur en directies van medisch specialistische bedrijven en coöperaties, leden van Raden van Toezicht van ziekenhuizen, specialistenvertegenwoordigers in (staf)besturen, patiëntenorganisaties en -vertegenwoordigers, zorgverzekeraars, bestuursorganen, beleidsmakers van overheidsorganisaties, organisatieadviseurs, politici en alle anderen die mee willen denken over de toekomst van de Nederlandse ziekenhuiszorg.

Prijs

De deelnemerskosten bedragen 495 euro (btw-vrij). Bij drie deelnemers of meer geldt een speciaal tarief. Neem hiervoor contact op met congresorganisator Petra Schimmel op secretariaat@guusschrijvers.nl.

Organisatie

De Guus Schrijvers Academie (GSA) organiseert het congres. De inhoud wordt verzorgd door ondergetekende en Wim Schellekens (strategisch adviseur, oud-hoofdinspecteur en ziekenhuisbestuurder). Wim Schellekens is tevens dagvoorzitter.

Accreditatie

Accreditatie is aangevraagd.

Meer informatie

Wilt u meer informatie over het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht? Kijk dan voor het programma, de sprekers en het inschrijfformulier op de congrespagina van de GSA.



Regionale samenwerking tussen ziekenhuizen centraal op 26 juni

Hoe geef je duurzame samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm? Welke goede (en minder goede) voorbeelden zijn er? En hoe verbeter je de samenwerking als deze niet goed loopt? Deze (en andere) vragen worden beantwoord op het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht. Er zijn gerenommeerde sprekers uit kringen van de UMC’s, grote- en kleinere algemene ziekenhuizen, patiëntenvertegenwoordigers en de Autoriteit Consument en Markt.

Invulling samenwerking

‘Samenwerking wordt het nieuwe fuseren’. Deze slogan over ziekenhuizen komt de laatste tijd steeds vaker naar voren in vakbladen en interviews met opinieleiders in de zorg. Onduidelijk is echter hoe die samenwerking eruit moet gaan zien en vormgegeven moet worden. Op dit congres krijgen deelnemers actuele informatie en kunnen ervaringen uitwisselen over:

  • De stand van zaken in de regio’s: hoe staat het ervoor? Welke goede voorbeelden zijn er?
  • De implementatie van samenwerking: hoe geef je de samenwerking tussen ziekenhuizen organisatorisch en juridisch vorm?
  • Theoretische concepten van samenwerking: welke samenwerkingsconcepten werken wel en welke werken niet in de praktijk?
Vragen

Anno 2019 zitten veel ziekenhuisbestuurders met het urgente beleidsvraagstuk dat zij wel moeten (of willen) samenwerken, maar niet kunnen fuseren. Dit congres beantwoordt een aantal vragen ter verkleining van dit dilemma:

  1. Op welke onderwerpen kan ik anno 2019 het beste samenwerken? Is dat op het gebied van personeelswerving? Bij digitale informatieoverdracht van scans en röntgenfilms? Bij herverdeling van taken? Het samen voldoen aan hoge kwaliteitseisen? Of bij het gezamenlijk inkopen van dure medicatie?
  2. Wanneer beschouwt de ACM samenwerking als kartelvorming (nu en in de toekomst)?
  3. Hoe verbeter ik samenwerking als deze niet goed loopt? Bijvoorbeeld als overlegpartners ‘ja’ zeggen, maar ‘nee’ doen? Of als er verschil van mening is binnen en tussen medische staven?
  4. Hoe krijg ik onze medisch specialisten mee in de samenwerking met andere ziekenhuizen?
  5. De Juiste Zorg op de Juiste Plaats en het Hoofdlijnenakkoord stellen transformatiegelden beschikbaar. Dat geld stroomt via de zorgverzekeraars naar de ziekenhuizen. Een groot ziekenhuis heeft echter te maken met alle zorgverzekeraars. Hoe gaat dit zich ontwikkelen in 2020?
  6. Tal van innovaties zijn slechts levensvatbaar als zij tegelijk met andere (regionale) ziekenhuizen worden opgestart. Neem bijvoorbeeld een multidisciplinaire pijnkliniek. Gelet op het aantal patiënten met chronische pijn is er vaak slechts plaats voor één zo’n kliniek in de regio. Hoe zetten drie of vier regionale ziekenhuizen zo’n dochteronderneming op?
  7. In dunbevolkte gebieden zijn regionale maatschappen vaak een uitkomst. De taken worden herverdeeld en het wordt makkelijker om nieuwe collega’s aan te trekken. Hoe kunnen bestaande MSB’s en ziekenhuisbestuurders zo’n maatschap opzetten?
Plenaire sprekers

Het congres wordt geopend door Hans van der Schoot. Hij is voorzitter van de Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen.Ondergetekende houdt een voordracht over de verschillende samenwerkingsvormen en implementatiestrategieën voor regionale samenwerking tussen ziekenhuizen. Martijn Snoep, bestuursvoorzitter Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluit het congres af. Hij vertelt wat volgens de ACM wel en niet mag bij de samenwerking tussen ziekenhuizen. De titel van zijn voordracht is: Samenwerking versus kartelvorming.

Themagerichte parallelsessies

Naast plenaire sprekers zijn er twee rondes met vier parallelsessies over uiteenlopende onderwerpen. Van samenwerking tussen ziekenhuizen in grote- of middelgrote steden of in dunbevolkte gebieden, tot de rol van patiëntenorganisaties en de juridische consequenties rond deze samenwerking. De verschillende sessies kunt u hier bekijken.

Praktische tips

Het congres eindigt met een aantal tips en een plenair debat over de vraag: Welke leerpunten en aandachtspunten neemt u mee naar huis?

Doelgroep

Het congres over samenwerking tussen ziekenhuizen is interessant voor leden van Raden van Bestuur van ziekenhuizen, bestuur en directies van medisch specialistische bedrijven en coöperaties, leden van Raden van Toezicht van ziekenhuizen, specialistenvertegenwoordigers in (staf)besturen, patiëntenorganisaties en -vertegenwoordigers, zorgverzekeraars, bestuursorganen, beleidsmakers van overheidsorganisaties, organisatieadviseurs, politici en alle anderen die mee willen denken over de toekomst van de Nederlandse ziekenhuiszorg.

Meer informatie

De Guus Schrijvers Academie (GSA) organiseert het congres over (regionale) samenwerking tussen ziekenhuizen op 26 juni 2019 in Utrecht. De inhoud wordt verzorgd door ondergetekende en Wim Schellekens (strategisch adviseur, oud-hoofdinspecteur en ziekenhuisbestuurder). Schellekens is tevens dagvoorzitter. Wilt u meer informatie? Kijk dan voor het programma, de sprekers en het inschrijfformulier op de congrespagina van de GSA. Accreditatie is aangevraagd.