Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Gebruik jeugdzorg  verlagen via sturing op cliëntenstromen

Door Guus Schrijvers, gezondheidseconoom en oud-hoogleraar Public Health bij het UMC Utrecht; Ingrid Staal, gepromoveerd Jeugdverpleegkundige GGD Zeeland en Marcel de Krosse, arts en strategisch adviseur bij het CIZ te Utrecht. De auteurs schrijven op persoonlijke titel.

Cliënten stromen de jeugdzorg vooral binnen via drie verwijzende hulpverleners: huisartsen, jeugdgezondheidszorg en de sociale wijkteams. Wie de instroom wil reduceren, doet er goed aan de volgende ontwikkelingen in gang te zetten:

  1. Inzet van jeugdhulp bij lichte beginnende  problemen te beleggen bij jeugdgezondheidszorg. Bij de Praktijk-Ondersteuner van de Huisarts (POH-Jeugd) en bij huisartsen zelf.  
  2. Inzet van multidisciplinaire hulp aan kinderen én ouders (bijvoorbeeld aan gezinnen met én opvoedings-, relationele én financiële problemen) te laten coördineren vanuit breed samengestelde sociale wijkteams.  
  3. Alleen de hulp aan jeugd bij zwaardere problematiek te betalen uit de Jeugdwet.

De auteurs gaan hieronder in op deze ontwikkelingen. Voor de bespreking van universele en selectieve preventie bij de jeugd verwijzen zij naar andere artikelen in deze special, vooral die van Paul van der Velpen en het interview met Ronald Meij.

Inleiding

De meest recente CBS-statistiek van april 2021 levert het volgende beeld op van jeugdhulp , betaald vanuit de Jeugdwet:

  • Het aantal jongeren in de jeugdhulp steeg sinds 2015
  • In 2020 ontvangt bijna één op de tien jongeren jeugdhulp
  • Belangrijkste verwijzers naar de jeugdhulp zijn huisartsen en sociale wijkteams
  • Jeugdartsen verwijzen weinig, ook al zien zij vele kinderen per jaar.
  • De gemiddelde behandelduur  neemt sinds 2017 toe en duurt in 2020 meer dan een jaar.
  • Een klein aandeel van de trajecten duurt korter dan drie maanden.

De onderbouwing van deze zes bevindingen staat vermeld in bijlage 1 bij dit artikel. De  cijfers betekenen het volgende. De aanname in 2014 was, dat het  aantal jongeren zou dalen, omdat gemeenten als meest nabije overheid 1. hun problemen beter kennen   en 2. lichte hulp eerder inzetten en informele zorg mobiliseren.  Deze beleidstheorie is niet uitgekomen.

Op 8 april 2021 publiceerde de stuurgroep Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet haar gelijknamige rapport op verzoek van het ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze draagt ook de naam van haar voorzitter: de commissie Sint De auteurs van dit special-artikel winkelden in de opsomming van beleidsopties van deze stuurgroep.  De keuze viel op opties met een relatie met systeemtheorie, waarin in-, door- en uitstroom van cliënten centraal staan. Er bestaan goede ervaringen met systeembenaderingen in andere sectoren binnen en buiten de zorg. Wij wijzen op verschuivingen van de tweede lijn naar de eerste lijn, de opkomst van zorgpaden en klinische paden binnen de medisch-specialistische zorg, de ambulantisering in de ggz en de verlaging van het aantal opnamen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen per 1000 65-plussers.

Jeugdwet gaat zich richten op  zware problematiek

Het Stuurgroep-rapport en systeembenadering volgend komen hieronder tien voorstellen aan de orde om de instroom van cliënten in de Jeugdwet te beperken en de door- en uitstroom van hen te vergroten.

1. Omschrijf beter de zorgplicht in het voortraject naar  de Jeugdwet 

In de huidige Jeugdwet is omschreven dat gemeenten jeugdhulp moeten bieden bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, tenzij de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Deze omschrijving is te uitgebreid. Ze houdt er geen rekening mee dat in voortrajecten (bij huisarts, sociaal wijkteam, jeugdgezondheidszorg en onderwijs)  ook een zorgplicht bestaat voor preventie en lichte interventies. Op dit moment is onvoldoende omschreven waaruit deze zorgplicht bestaat, wat de eigen taken zijn van de genoemde verwijzers en wat gebruikelijke zorg is van ouders.  

2. Begrens de hulp binnen de Jeugdwet tot de volgende zware problematiek:

  • De veiligheid van  de jongere (nul tot en met 22 jaar) is in het geding.  Er dreigt kindermishandeling, huiselijk geweld of de woonomgeving is onveilig.
  • De jongere kan zonder jeugdhulp onvoldoende deelnemen aan het gewone leven zoals naar school gaan en sporten. Dit kenmerk geldt in ieder geval voor kinderen met een psychische aandoening en/of een vastgestelde ziekte waarbij het eigen vermogen van het kind en de omgeving ontoereikend zijn.
  • De sociale omgeving van het kind is onvoldoende in staat om op eigen kracht het kind in een gezinssituatie te laten opgroeien en te ondersteunen in een gezonde ontwikkeling. Dit speelt bijvoorbeeld bij kinderen van ouders met een beperking.

Dit voorstel sluit aan  bij het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en wordt uitgebreid besproken in het genoemde Stuurgroep-rapport.

3. Hanteer een en hetzelfde triagesysteem voor toegang tot de Jeugdwet ongeacht de cliëntroute via huisarts, wijkteam of jeugdgezondheidszorg. Dit komt ook voor bij de spoedzorg waar de  Nederlandse Triage Standaard (NTS) geldt voor toegang tot de acute zorg  via huisartsen, ambulance-meldpost en seh’s van ziekenhuizen. Bij het creëren van de NTS was de aanpak: zwaan-kleef-aan. Er was en is geen sprake van een topdownbenadering. De Wet Langdurige Zorg hanteert de gemeenschappelijke indicatiestelling  van het CIZ. Deze wordt gehanteerd door indicatie-adviseurs van het CIZ, zelfverwijzers en verpleegkundigen bij zorgaanbieders die cliënten doorverwijzen. Hier pleiten wij voor een Triage-Standaard Jeugdwet met draagvlak bij gemeenten, branche-organisaties van professionals zoals huisartsen, jeugdgezondheidszorg en sociaal werkers); van jeugdhulp aanbiedende instellingen zoals Actiz en van kenniscentra zoals NJI, NCJ en Trimbos Instituut.  

4. Hanteer één methodiek van interviewen als startpunt voor de Jeugdwet Triage Standaard.

Er zijn thans voor gemeenten en professionals vier soorten van gestructureerde interviews beschikbaar om als triage instrument te dienen : de SPARK, de GIZ, SamenStarten en de 360°CHILDoc. ZonMw heeft  een uitstekende vergelijkend overzicht gemaakt van deze vier methoden om zorgbehoeften te bepalen. Hieronder volgen enkele vergelijkende opmerkingen van onszelf.

  • Triage houdt in het inventariseren van de zorgvraag, het bepalen van de urgentie daarvan en het bepalen van de meest geschikte hulpverlener en interventie. Elk van de vier instrumenten behoeven aanpassing en inperking als zij als triage-instrument  worden gebruikt.
  • De  validiteit en betrouwbaarheid van elk van de methoden is bewezen. Het zijn alle goede instrumenten om zorgbehoeften te inventariseren. De SPARK, GIZ en 360°CHILDoc  zijn te gebruiken voor de leeftijden min negen maanden tot 23 jaar. SamenStarten is ontwikkeld voor jonge kinderen.
  • Voorafgaand aan het gestructureerde interview met de SPARK is digitaal een Balansmeter in te vullen door ouders of jongeren. Dat biedt de mogelijkheid tot anonieme data-aggregatie voor beleid van gemeenten en zorgaanbieders.
  • Voor elk van de  vier methoden geldt dat ze ook te gebruiken zijn op andere momenten dan bij de start van de jeugdhulp, bijvoorbeeld bij grote veranderingen tijdens de hulpverlening of bij de afsluiting ervan. 

Wij bevelen voor de korte termijn aan, dat elke gemeente kiest voor één van de  vier opties en niet kiest voor zelf ontworpen, niet-geteste vragenlijsten en -formulieren. Voor de lange termijn ligt er een uitdaging aan de ontwerpers van de hierboven genoemde  vragenlijsten om mee te werken aan de totstandkoming van één Jeugdwet Triage Standaard. Hierbij geldt wel een waarschuwing:  de vier instrumenten hebben elk hun eigen sterke punten. Ze zijn elk ook voor andere doelen en situaties in te zetten dan alleen voor triage.

5. bekostig vooral effectieve interventies

De rapporten van de commissie-Sint en van onderzoeksbureau AEF geven aan dat de jeugdhulpverlening vooral gebruik zou moeten maken van wetenschappelijk bewezen interventies. Ook geven deze rapporten aan, dat de effectiviteit van veel jeugdhulp niet bewezen is. Wij volgen hun constateringen en wijzen erop dat juist voor de interventies bij zwaardere problematiek wel vaak bewezen interventies beschikbaar zijn. In navolging van het Nederlands Jeugd Instituut bevelen wij aan, dat gemeenten bij het inkopen van niet-bewezen interventies stimuleren dat bij de aanbieders ervan monitoring en externe onafhankelijke evaluaties plaatsvinden.     

6.  Speel tijd vrij bij jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen voor zwaardere problematiek bij de jeugd

Vervolgonderzoek naar de SPARK-methode heeft aangetoond dat het aanbieden van e-consulten voor de laag risico groep grote tijdwinst oplevert voor jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen. Dit speelt tijd vrij voor 1. de inzet van kortdurende interventies bij ouders met verhoogd risico op zwaardere problematiek en 2. Voor de inbreng van preventieve jeugdgezondheidszorg kennis en vaardigheden binnen de eveneens door  gemeenten betaalde sociale wijkteams. Er is wellicht meer tijdwinst te boeken: Jeugdartsen  besteden op dit moment ook tijd aan  het toedienen van vaccinaties opgenomen in het Rijksvaccinatie-programma. Wellicht zijn er lessen te trekken door de inzet van personeel en de stroomlijning van de werkprocessen  bij de corona vaccinaties te vergelijken met die van het Rijks Vaccinatie Programma.

7. Ontwerp een standaard voor samenwerking tussen huisartsen en jeugdgezondheidszorg

Stel dat er tijd wordt vrijgemaakt via voorstel 6 bij jeugdartsen voor samenwerking met huisartsen, kinderartsen en andere specialisten. Deze kan vorm krijgen binnen de zogeheten Integrale Vroeghulp en betreft  jeugdhulp via de zogeheten medische route. Gemeenten hebben geen formele macht over het aantal verwijzingen dat deze artsen uitschrijven naar de jeugdhulp. Gelet op de hoge werkdruk  van huisartsen is te verwachten dat zij openstaan om volgens een multidisciplinaire standaard hun begeleiding en monitoring van jongeren uit zogeheten multi problem families over te dragen aan jeugdartsen. Dan kan het motto Een (medisch en sociaal) plan, één gezin en één regisseur  vorm krijgen. Onze verwachting is dat  samenwerking volgens zo’n standaard het aantal verwijzingen van huisartsen naar dure psychiatrische hulp vermindert.

8. Werk aan dubbelbenoemingen van POH’s jeugd en jeugdverpleegkundigen

De afgelopen jaren zijn in tal van gemeenten initiatieven ontwikkeld gericht op jeugd met zowel  lichamelijke als sociale problemen. Aan drie daarvan besteedde deze Nieuwsbrief reeds aandacht: kinderen met ernstig overgewicht, de nazorg van prematuur geboren kinderen en  kinderen met chronische aandoeningen en ook psychosociale  problemen. Voor dergelijke groepen kinderen hebben jeugdverpleegkundigen een uitstekend competentie-profiel: zij hebben kennis van normale ontwikkeling, somatische ziekten én van psychosociale begeleiding. Er is veel voor te zeggen om dergelijke jeugdverpleegkundigen ook een aanstelling te bieden als POH jeugd bij een huisarts. Dan is er tevens rechtstreeks overleg tussen deze laatste en de jeugdverpleegkundige. 

9. Las evaluatiemomenten in voor beslissingen over wel of niet  voortzetten van de jeugdhulp  

Zoals gezegd nam in de afgelopen jaren de begeleidingsduur van cliënten in de Jeugdwet toe van 310 dagen in 2017 tot  385 dagen in 2020. De auteurs van dit artikel weten niet de oorzaken hiervan. Wij formuleren enkele hypotheses die in onderzoek zijn te toetsen:

  • De contactfrequentie tussen professional en cliënt is gedaald (bijvoorbeeld ten gevolge van hoog arbeidsverzuim  onder professionals). Daardoor stagneert herstel bij de cliënt en stijgt de jeugdhulp-duur.
  • De jeugdhulp kan  cliënten niet terugverwijzen naar gepast onderwijs, huisartsen, jeugdgezondheidszorg  .
  •  Er ontbreekt een financiële prikkel bij professionals en/of de instellingsleiding om  een zorgverleningstraject af te ronden. Zo lang onderzoek geen oorzaken benoemt, houden wij ons op de vlakte. Wel is het altijd goed om vooraf, reeds bij de triage, evaluatie momenten te benoemen over wel of niet voortzetten van de jeugdhulp.

10. Betaal deels per consult maar ook op basis van prevalentie en incidentie van zwaardere problematiek binnen de eigen gemeente.

Vele GGDs  brachten in de afgelopen tien jaar  statistische overzichten uit over de gezondheid en welzijn van alle jeugdigen van de betreffende GGD-regio. Voorbeelden hiervan zijn onder de verzamelnaam  jeugdmonitor te vinden  op het internet. Aan deze overzichten kleven twee beperkingen.

  • Zij bieden geen zicht op het aantal jeugdigen met zwaardere opgroei- en  opvoedproblemen.  Daardoor bestaat geen inzicht van het bereik van de jeugdhulpverlening.  De monitoren kunnen daarom niet als een van de grondslagen voor de bekostiging  van de jeugdhulpverlening worden gebruikt.
  • De monitoren zijn veelal gebaseerd op steekproeven van vragenlijstonderzoek waaraan altijd respons percentage en betrouwbaarheidsmarges gekoppeld zijn.  Ze zijn niet gebaseerd op de uitkomsten van routinematig  verzamelde data van de jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp. Dat kan niet, omdat de bruikbaarheid van digitale kind dossiers afhankelijk zijn van de mate van registreren door de professional en  onvoldoende zijn toegerust voor data-aggregatie.  

Indien jeugdmonitoren een betere meer betrouwbaar inzicht bieden in de incidentie en prevalentie van zware opvoed- en opgroei problematiek binnen de gemeente, dan kunnen deze als eerste grondslag dienen voor de bekostiging. De tweede grondslag blijft dan de omvang van de verleende dienstverlening.

Tot besluit

Als bovenstaande tien voorstellen leiden tot minder instroom, korter durende hulptrajecten en een  grotere uitstroom daaruit en tot een betere gezondheid en welzijn van jongeren met zwaardere problematiek, dan heeft dit artikel aan haar doel beantwoord.


Dementiemonitor Mantelzorg 2020

Door Marcel de Krosse, arts publieke gezondheidszorg. 

Heel verrassend zijn de uitkomsten van de inmiddels 7e Dementiemonitor Mantelzorg niet. Ja, de mantelzorgers van mensen met dementie voelen zich zwaar belast en sinds de coronacrisis is dat nog meer geworden. Maar daarmee is het niet minder relevant. Zeker niet nu onlangs voor het eerst is becijferd wat de waarde is van mantelzorg en wat het de maatschappij zou kosten als mensen niet meer voor hun naasten zouden zorgen[1].  

Iedere twee jaar voeren Nivel en Alzheimer Nederland de Dementiemonitor Mantelzorg uit. Middels vragenlijsten onder 3.577 mantelzorgers, die ondanks alle zorg toch de tijd hebben genomen deze in te vullen, wordt gevraagd naar de zorgbelasting, het sociale leven en de ervaringen met ondersteuning en zorg. In deze monitor zijn voor het eerst ook ervaringen met proactieve zorgplanning, de zorg in de laatste levensfase en de gevolgen van de coronacrisis meegenomen. Dit heeft geresulteerd in een lijvig rapport op landelijk niveau en 49 regionale rapporten. 

Belasting
Naast het grote aantal ondervraagden zijn ook de andere cijfers in de monitor indrukwekkend te noemen. Gemiddeld hebben mantelzorgers er een voltijds werkweek aan om voor hun naaste te zorgen. Bij 36% van de ondervraagden gaat het om zorg dag en nacht. En vaak staat de mantelzorger er alleen voor en zijn er geen andere familieleden of vrienden die een aandeel hebben in de zorg voor de persoon met dementie. Dat de helft van de ondervraagden zich zwaar tot zeer zwaar belast voelt, mag dan ook geen verbazing wekken. Veelal betreft het dan partners van een naaste met dementie. Het is niet alleen kommer en kwel, het merendeel van de mantelzorgers geeft aan dat het verlenen van mantelzorg ook positieve ervaringen met zich mee brengt.
De coronacrisis heeft het echter wel zwaarder gemaakt: een belangrijke factor hierin lijkt het (tijdelijk) stopzetten van de dagbesteding. Ook de ondersteuning door vrijwilligers en bij 20% ook de ondersteuning van de casemanager namen vanaf het begin van de coronacrisis af. Opvallend daarentegen is dat 27% aangaf meer ondersteuning van de buren te ontvangen sinds de crisis.

Zorgaanbod
Het overgrote deel (82%) van de ondervraagden maakt gebruik van casemanagement en weet die vorm van ondersteuning ook op waarde te schatten, m.n. als noodzakelijke vorm van ondersteuning, naast hulp bij huishouden, persoonlijke verzorging en verpleging, om de naaste zo lang mogelijk thuis te kunnen laten wonen. Bij de representativiteit van deze conclusie moet echter wel een aantekening worden geplaatst. Bij alle naasten van de ondervraagden is immers de formele diagnose al gesteld en diezelfde ondervraagden zijn juist door hun zorgverleners gewezen op het invullen van de vragenlijst. Hierdoor is er geen zicht op de groep van mantelzorgers die nog niet in beeld zijn bij zorgverleners. In werkelijkheid zullen de percentages lager liggen.
De algehele waardering van het zorgaanbod ligt stabiel op een uiterst gemiddelde 7,2. De waardering over het zorgaanbod in de instellingen is – ondanks of dankzij corona – op verschillende punten toegenomen, maar die wordt door de onderzoekers nog altijd te laag bevonden.

Laatste fase en nazorg
Hoewel driekwart van de ondervraagden vindt dat zij en hun naaste voorbereid zijn op eventuele gedragsveranderingen door de dementie, vraagt de voorbereiding op de laatste levensfase nog veel meer aandacht, hoe moeilijk ook. Zo geeft krap één derde van de mantelzorgers aan dat met hen is gesproken over waar de naaste verzorgd wil worden aan het eind van het leven. Ook weet slechts 40% hoe de naaste denkt over levensverkortend handelen. Hierdoor vindt minder dan de helft van de ondervraagden zich voorbereid op het overlijden van de naaste.
De zorg en ondersteuning die hun naaste nog ontving kort voor zijn/haar overlijden, wordt nog wel gewaardeerd met een 7,3  En ook de ondersteuning die zij zelf in de laatste periode ontvingen, krijgt een 7,1. Maar de waardering voor de nazorg zakt onder de 7 naar een 6,6. Daar lijken dus nog mogelijkheden tot verbetering.

Al met al een lijvig rapport, waarin het nodige cijfermateriaal wordt gepresenteerd. Leuk voor de liefhebber en als naslagwerk om de ontwikkeling in de tijd te volgen. Geen verrassende conclusies, maar met voldoende aanknopingspunten voor direct betrokkenen om mee aan de slag te gaan!

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 18 juni vindt het congres over Ouderenzorg thuis, de eerste lijn en corona plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over deze onderwerpen. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!


[1] “De maatschappelijke waarde van mantelzorg”, Ecorys, februari 2021

Verkiezingsprogramma’s en de zorg (Deel X): Regeldruk, administratieve lasten, fraude en zorgcowboys

Door Marcel de Krosse, arts publieke gezondheidszorg.

Thema’s als vermindering regeldruk of administratieve lasten en fraudebestrijding hebben in verkiezingsprogramma’s twee kanten. Enerzijds, wie is daar nou tegen? Anderzijds, kun je je daarmee dus moeilijk onderscheiden, behalve dan op de wijze waarop en op welke onderwerpen. En daarin zien we in de verschillende verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen de nodige variëteit.

Opvallend is dat vooral de meer traditionele partijen wat uitgebreidere verkiezingsprogramma’s hebben en daardoor meer ruimte om specifiek in te gaan op deze onderwerpen. In het verkiezingsprogramma van de SGP wordt uitgebreid aandacht besteed aan regeldruk en wordt nog eens nadrukkelijk gewezen op een in hun ogen belangrijke oorzaak van de toegenomen regeldruk, nl. de decentralisaties. Dat betekent overigens niet dat ze deze weer willen terugdraaien.
Nieuwe partijen beperken zich meestal tot een bondige opsomming van punten zonder veel toelichting, waarbij NLBeter en de Partij voor de Dieren de kroon spannen door zich te beperken tot de mededeling dat er rigoureus gesneden moet worden in zinloze bureaucratie resp. “we draaien de doorgeslagen bureaucratie terug”.
In het verkiezingsprogramma van  50PLUS komen de woorden regeldruk en administratieve lasten zelfs helemaal niet voor en bij fraude gaat het over meer geld voor de internetpolitie.

Zorgprofessionals
Grote overeenstemming lijkt te bestaan over het feit dat zorgprofessionals nog steeds geconfronteerd worden met teveel regels en administratieve lasten. De ChristenUnie ziet die vooral bij psychiaters, de PvdA bij wijkverpleegkundigen, D’66 bij huisartsen, Groen Links in de GGZ, de SP bij jeugdzorgorganisaties en DENK in de verpleeghuizen. De SGP heeft als enige ook oog voor de (overbodige) regels die zorgprofessionals zichzelf opleggen. Ook wil de SGP nu al naar vereenvoudiging van de regels onder het regime van de Wet zorg en dwang en de Wet verplichte GGZ. Groen Links wil verder nog af van de inmiddels beruchte 5-minutenregistraties, waarvan de schrijver dezes dacht dat die inmiddels al lang waren afgeschaft.
Het CDA haalt het al eerder beproefde middel van schrapsessies weer van stal als middel om een einde te maken aan administratieve rompslomp. Groen Links gaat zelfs nog verder, zij willen dat er extra geld gaat naar de professionals om de overbodige regels zelf aan te pakken. Daarnaast wil Groen Links naar een publiek zorgfonds en één regionaal zorgbudget, wat naar hun verwachting zal leiden tot administratieve lastenverlichting.
En daar waar het CDA af wil van regels en afvinklijstjes voor verpleegkundigen, zouden ze – net als de SGP – tegelijkertijd meer barrières en regels willen voor nieuwe thuiszorgaanbieders.

Ook hebben sommige partijen oog voor regeldruk bij cliënten. Zo zien D’66 en de SGP mogelijkheden om de administratieve lasten voor budgethouders te verlichten. SGP en VVD zien in een persoonsvolgende bekostiging een manier om de administratieve lasten voor gebruikers te verminderen. De ChristenUnie en CDA zouden graag minder regels zien voor burger- c.q. zorgcoöperaties.

Inkoop- en verantwoordingseisen, aanbestedingen
Een doorn in het oog van veel partijen zijn de inkoop- en verantwoordingseisen die door verzekeraars of gemeenten worden opgelegd aan zorgaanbieders. Naast standaardisering hiervan willen veel partijen langjarige contracten zodat zorgaanbieders ook in staat kunnen worden gesteld meerjarig beleid te ontwikkelen en uit te voeren. D’66 en ChristenUnie zien graag dat hieronder een meerjarig regionaal zorgplan tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders, gemeenten en patiëntenorganisaties ligt.
Ook de verplichte (Europese) aanbestedingen worden vaak aangehaald. Zo wil het CDA af van ingewikkelde aanbestedingen en ziet dat als een middel om de marktwerking in de zorg te doen verminderen. De PvdA wil de verplichte aanbesteding voor thuis- en jeugdzorg schrappen. De ChristenUnie zet in op het schrappen van Europese aanbestedingen door gemeenten, net als Groen Links. De SGP vindt de Europese regels rondom medische hulpmiddelen te knellend.

Juist meer!
Het tegenovergestelde van minder administratieve lasten en regeldruk is natuurlijk dat er weer regels en administratie bijkomen. En hoewel alle partijen juist minder willen, lees ik in de verkiezingsprogramma’s ook wel voorstellen die juist weer tot een toename zouden kunnen leiden. Het verleden heeft immers geleerd dat we snel geneigd zijn weer nieuwe regels te bedenken, zeker als er onbedoelde effecten lijken op te treden. En nu begeef ik me op glad ijs, want de voorstellen zijn natuurlijk nog niet nader uitgewerkt, maar bij het D’66-voorstel om zorgverleners zelf te laten evalueren welke behandelmethoden kosteneffectief zijn, doemen bij mij alweer beelden van oneindige registraties op. Datzelfde geldt ook voor het plan van de PvdA om een register aan te leggen voor financiële transacties tussen industrie en zorgverleners. DENK wil de zorgaanbieders verplichten tot het opstellen van een cultuursensitief zorgprotocol en de ChristenUnie wil een verplichting opdat de zeggenschap van zorgprofessionals in behandelingen en beleid wordt vastgelegd. Nogmaals, het zijn nog maar voorstellen, ze moeten nog worden uitgewerkt, maar als je niet oppast heb je er zo weer wat regels en extra administratie bij! 

Fraude
In vergelijking met onderwerpen als regeldruk en administratieve regeldruk komt het onderwerp fraude er in de verschillende verkiezingsprogramma’s maar bekaaid van af. Maar wellicht komt dat door de recente toeslagenaffaire bij de belastingdienst. Sommige partijen waarschuwen er dan ook nadrukkelijk voor om mensen niet te snel als fraudeur te bestempelen.
D’66 pleit voor harde maatregelen tegen PGB-fraudeurs, m.n. de bemiddelingsbureaus. De ChristenUnie vindt dat ook. DENK richt zich z’n pijlen op frauderende zorgaanbieders en in z’n algemeenheid op alle fraudeurs in het sociaal domein.
De SP en VVD benoemen in hun verkiezingsprogramma’s nadrukkelijk het fenomeen van “zorgcowboys”. Die kunnen wat hen betreft niet hard genoeg worden aangepakt tot en met definitieve uitsluiting van de zorgmarkt.
Interessant in deze tijd is dat de VVD tenslotte pleit voor de inzet van algoritmen voor de opsporing van fraude.

Concluderend
De meeste partijen hebben in hun verkiezingsprogramma’s wel aandacht besteed aan vermindering van regeldruk en administratieve lasten en – in mindere mate – aan fraude. De verschillen zitten vooral in hoe ze dat willen doen en vooral op welke onderwerpen. Dat geldt althans voor die partijen die daarop in hun programma wat verder zijn ingegaan. Dat maakt het er voor de kiezer niet makkelijk op. Tegelijkertijd roept het de vraag op in hoeverre deze onderwerpen doorslaggevend zijn in de keuze voor een bepaalde partij? Het laatste woord daarover is zoals altijd aan de kiezer!

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: Op 6 april start de online serie over Gezondheidsbeleid 2021-2025 op 20 mei is het congres Voldoende plek voor reguliere ziekenhuiszorg, en 4 juni 2021 vindt het Congres Juiste Zorg op de Juiste plek; voor, tijdens en na de Covid-19 uitbraak plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over deze onderwerpen. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!

CIZ voor en na COVID-19

Door Marcel de Krosse (op persoonlijke titel). 

Net als andere organisaties heeft de coronapandemie het CIZ niet onberoerd gelaten. Het virus heeft z’n sporen op diverse vlakken nagelaten. En nu het erop lijkt dat we mede door het beschikbaar worden van een vaccin weer langzaam terug kunnen naar de situatie van voor de uitbraak, is het een goed moment de balans eens op te maken. Want, wat zijn nu die gevolgen en wat valt er te leren uit deze – hopelijk – uitzonderlijke situatie? In deze column neem ik u mee in wat corona voor het CIZ heeft betekend en nog zal betekenen. 

Aanvragen voor WLZ-zorg

Laten we beginnen bij waar het voor het CIZ mee begint: de aanvraag voor Wlz-zorg. Hoewel onze inschatting bij de start van de uitbraak was dat de aanvraagstroom fors zou dalen, zagen we dat aanvankelijk toch niet. Pas in de tweede helft van april en in de maand mei zagen we een forse terugval qua aanvragen. In die periode werd ook meer duidelijk over m.n. de gevolgen voor deze kwetsbare populatie en kwamen berichten naar buiten over de onmogelijkheid om dierbaren te kunnen bezoeken in de instellingen. Dit voedt de veronderstelling dat mensen toch liever even wilden wachten met een aanvraag en het nog langer thuis probeerden te redden. Na die meimaand zat de aanvraagstroom weer op het niveau van dezelfde periode in 2019, incl. de gebruikelijke “vakantiedip” in de maand juni. We hebben nog geen antwoord op de vraag of de aanvragen na mei cliënten betroffen met een zwaardere zorgbehoefte dan gebruikelijk. 

Thuiswerken

Uiteraard gingen bijna alle medewerkers bij de start van de uitbraak ook direct vanuit huis werken. Dat was in die zin niet zo’n grote omslag, omdat m.n. de onderzoekers bij het CIZ al veelal vanuit huis werkten. Maar vanaf dat moment gold dat dus voor de hele organisatie. Dit had natuurlijk de nodige gevolgen voor de wijze van samenwerking, maar ook voor de vitaliteit van de medewerker zelf. Die gevolgen zullen echter niet anders zijn dan bij andere bedrijven die vrij plotseling moesten overschakelen op thuiswerken. En ook wij zien nu dat sommigen om diverse redenen weer terug verlangen naar werken op kantoor. De behoefte aan menselijk contact, anders dan via videobellen, is zeker een van de belangrijkste redenen hiervoor. 

Videobellen

De essentie van het indiceren voor de Wlz is het persoonlijk contact met de cliënt en diens omgeving. Omdat de CIZ-onderzoeker in korte tijd heel veel informatie moet zien te krijgen, is het van groot belang een idee te krijgen over het functioneren van de cliënt in diens eigen, veelal veilige omgeving. 
En wat te denken van een oordeel over de bereidwilligheid tot opname? In het kader van de Wet zorg en dwang moet de CIZ-onderzoeker daarover in sommige gevallen ook een oordeel vellen. Ook daarbij is een fysiek, face-to-face contact van wezenlijk belang. Het gaat immers over de rechtspositie van de cliënt. 
Op enig moment zagen we ons echter genoodzaakt om ook die essentiële huisbezoeken te staken en waar mogelijk te vervangen door videobellen. Kunt u zich dit al voorstellen bij een persoon met de ziekte van Alzheimer of iemand met een verstandelijke handicap? We hebben dan ook alles op alles gezet om die fysieke contacten, waar noodzakelijk, weer mogelijk te maken. Gelukkig zien de diverse instellingen daarvan ook de meerwaarde en faciliteren desgevraagd een dergelijk bezoek, waarbij de afgesproken maatregelen vanzelfsprekend in acht worden genomen. 

Wat er uit te leren valt

Helemaal terug naar de periode voor corona zullen we niet meer gaan. 
Daar, waar we voor die tijd wellicht nog erg terughoudend stonden t.o.v. videobellen, hebben we immers ontdekt dat er meer mogelijk is en het in sommige situaties een goede vervanging is van een huisbezoek. We horen terug van familie dat ze het prettig vinden op afstand digitaal aan te kunnen sluiten bij het gesprek waar een fysieke afspraak soms ook voor de familieleden veel (reis)tijd kost. Onderschat ouderen en hun omgeving niet in het gebruik van smartphone en computer, is de les. Nu is het de kunst om uit al die ervaringen goed naar boven te halen wanneer videobellen voor iedereen een goed alternatief kan zijn en wanneer een fysiek contact echt nodig is. 

Informatiegebruik

Meer nog dan voorheen, realiseren we ons dat we een schat aan informatie bezitten. We vragen immers voor de indicatiestelling veel informatie op over de zorgbehoefte van de cliënt en al die informatie zit opgeslagen in onze systemen. De Nza was al een belangrijke afnemer van deze geaggregeerde indicatiegegevens. Op verzoek van het CBS hebben we nu ook gewerkt aan het combineren van eigen gegevens met de gegevens van de gemeenten om zo een goed inzicht te krijgen in de (over)sterfte binnen de Wlz-populatie. En dat is nog maar één voorbeeld. Het CIZ heeft dan ook de ambitie geformuleerd in de toekomst meer inzichten op te halen uit ons eigen systeem met als doel deze informatie terug te geven aan de verschillende stakeholders in het stelsel ten behoeve van het beter functioneren daarvan. 
En tegelijkertijd kunnen we die inzichten ook gebruiken om ons werk nog beter te doen. De grote hoeveelheid informatie in ons systeem kan ons ondersteunen met inzichten in het pad de veranderende zorgbehoefte van cliënten en er zo voor zorgen dat cliënten minder (snel) een herindicatie aanvraag hoeven te doen. Maar ook zetten we deze kennis in om onze klantbediening te verbeteren: de oudere die voor het laatste jaar van zijn leven een indicatie voor het verpleeghuis nodig heeft, heeft op dat vlak andere behoeftes dan de ouders van een jong volwassen verstandelijk gehandicapte op zoek naar een woonvorm voor de rest van zijn leven.  

Verbetering van dienstverlening

Door de uitbraak van corona zijn wij nog meer geconfronteerd met de bestaande tweedeling in onze maatschappij: zij die over middelen en mogelijkheden beschikken om de weg te vinden in de diverse stelsels en zij die daarover niet beschikken en ook geen hulptroepen in de omgeving hebben om hen daarbij te helpen. Dat maakt dat wij als CIZ onze dienstverlening veel meer moeten differentiëren.  We gaan de komende periode dan ook investeren in het verder digitaal ondersteunen van ons aanvraagproces, ook voor de handige mantelzorger die de aanvraag namens zijn naaste doet. Je kunt nu al op elk moment van de dag een aanvraag doen. Hoe mooi zou het zijn als je ook op elk moment van de dag kunt nakijken wat de status is van je aanvraag? Dat scheelt tijd en die tijd hopen we dan te kunnen investeren in de begeleiding en ondersteuning van cliënten die daarin niet zo handig zijn en wellicht bij het CIZ aan het verkeerde adres zijn. Afhankelijk van de eigen mogelijkheden van de cliënt kunnen we dan ondersteuning bieden bij het doen van een aanvraag, het verwijzen naar een andere instantie tot het warm overdragen van cliënt en diens dossier aan bv. de gemeente. 

Tot slot

Op de overgang naar 2021 verwacht ik dat we snel weer de warme menselijke contacten mogen aanhalen, want zo’n “knuffelcontact” zoals we dat hier in België noemen, hebben we geloof ik nog wel het meest gemist. En toch hoeven we niet alleen maar negatief terug te kijken naar 2020. “Never waste a good crisis”, zoals Churchill pleegde te zeggen. Ook bij het CIZ nemen we dat ter harte en gaan we de geleerde lessen in de praktijk brengen, nu en in de toekomst!

Ik wens u fijne feestdagen.

Wetenschap en media, in Coronatijd geen gelukkig huwelijk

Ook in België speelt de vraag:  wie legt namens de overheid de corona maatregelen uit? Marcel de Krosse is strategisch adviseur voor langdurige zorg in Nederland. Hij woont tijdens de pandemie in Brussel en volgt ook de Belgische corona maatregelen. Hieronder volgen enkele observaties van zijn hand.

Wetenschappers en niet politici lichten de maatregelen toe

Aanvankelijk vond ik het wel een goed idee. In tegenstelling tot Nederland waar Marc Rutte en Hugo de Jonge de boegbeelden vormen voor de bestrijding van corona, waren het hier in België vooral de virologen en epidemiologen – zeg maar de wetenschappers – die op de diverse media uitleg gaven over de corona maatregelen. Zij hadden al zitting in de adviesraden van de regering en deden dat dus met veel gezag. Het zijn mannen en vrouwen met de nodige jaren ervaring en de meesten bekleden een leerstoel aan één van de Belgische universiteiten. En ze konden het allemaal ook nog eens in gewone mensentaal uitleggen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat dit heeft bijgedragen aan de acceptatie van de maatregelen, die aanvankelijk aanzienlijk strenger waren dan in Nederland.

Wetenschappers worden Bekende Belgen met opvattingen  buiten hun vakgebied

We zagen ze hier bijna dagelijks op de televisie, niet in het minst omdat ze al snel de status van Bekende Belg kregen. En jawel, even later zag je ze ook optreden in lichtere programma’s en zelfs in een spelshow. Dankzij de roddelbladen kregen we tevens een inkijkje in hun privéleven. En dan merk je na verloop van tijd dat het ook gewone mensen zijn, met hun eigenaardigheden en beperkingen. Hoewel aanvankelijk bevraagd op hun deskundigheidsgebied lieten de hooggeleerden zich al snel verleiden tot uitspraken over zaken die buiten hun deskundigheidsgebied lagen. Want ook hier kwam men er al snel achter dat alleen een puur technocratische benadering onvoldoende is. Voor het goed doen landen en beklijven van maatregelen zijn kennis van het gedrag van mensen en kennis over de meest efficiënte wijze van communiceren minstens net zo belangrijk. En dat is zeker van belang als maatregelen voor langere tijd genomen moeten worden, het algemene publiek wordt ze nu eenmaal snel moe.

Wetenschappers gaan van mening verschillen

Daarbij, wetenschap is nu eenmaal geen vast gegeven; door onderzoek en ontwikkelingen krijgen we nieuwe inzichten. Iedere wetenschapper weet ook dat onderzoeksresultaten onderhevig kunnen zijn aan verschillende – al dan niet foutieve – interpretaties en conclusies. Wetenschappelijk dispuut is essentieel om te komen tot nieuwe inzichten. En ook dat zag je hier gebeuren. Vakbroeders, mogelijk jaloers op de media-aandacht die collega´s kregen in combinatie met enige mate van ijdelheid, roerden zich in de discussie. Echter, niet alleen in wetenschappelijke tijdschriften maar ook de meer populaire media. En vooral als er schijnbaar sprake was van een tegengestelde mening waren het juist die media die daarvoor graag een platform boden. 

Economen en historici gaan medische uitspraken doen

Dit beperkte zich echter niet alleen tot vakbroeders, ook wetenschappers van andere vakgebieden deden van zich spreken en deden uitspraken over de ernst en het beloop van de pandemie. Zo vertelde een hoogleraar gezondheidseconomie op televisie dat de huidige corona pandemie niet meer was dan een jaarlijks griepje. Een emeritus hoogleraar geschiedenis onderbouwde die bewering nog eens met zelf gemaakte berekeningen.

Kortom, het leidde in sommige discussies letterlijk tot een deflatie van uitspraken van de wetenschappers tot  één van de vele meningen in die discussie. Het valt te raden dat dit geen positief effect heeft gehad op de acceptatie van de maatregelen.  


Wetenschappers stappen op

Inmiddels zijn de meeste wetenschappers van het eerste uur, al dan niet vrijwillig, opgestapt uit de diverse adviesgroepen, mede ook omdat bij het algemeen publiek het beeld ontstond dat zij volledig achter de regeringsmaatregelen stonden. Hoogtepunt van dit dispuut met de politiek was de radiostilte die deze wetenschappers twee weken geleden gedurende het weekend afkondigden en alle media doorverwezen naar de verantwoordelijk politici.

Waar zijn de Belgische politici?


Want hoe zit het nu met die politici hier in België? Er leek sprake van een zekere angst om verantwoordelijkheid te nemen over de toch zo noodzakelijke maatregelen. De situatie in België lijkt qua corona op die in Nederland. Maar waarom dan die terughoudendheid? Wellicht heeft die te maken met het feit dat we hier in België tot enige weken geleden te maken hadden met een regering van lopende zaken (in Nederland noemen we dat demissionair). Bijna 500 dagen na de verkiezingen hebben we eindelijk een nieuwe regering, na vele inspanningen van diverse preformateurs en formateurs. Onderdeel van dat proces is natuurlijk ook wie op welke plek komt. Wellicht redeneerden mogelijke kandidaten dat het verstandiger was nog maar even je mond te houden over zo’n gevoelig dossier als corona.

 
Bestuderen en Besturen

Maar de nieuwe regering is nu geïnstalleerd, alle namen zijn bekend. Zij  kan

direct beginnen met het in de praktijk brengen van de geleerde lessen van de afgelopen maanden, waaronder de inzet  van wetenschappers in de communicatie van de maatregelen. Wellicht kunnen de wetenschappers daarbij nog eens denken aan de woorden die burgemeester Aboutaleb van Rotterdam over  de pandemie onlangs uitsprak: “Wetenschappers zijn er om te bestuderen, bestuurders om te besturen”.  

Kijk op de congresagenda van de Guus Schrijvers Academie: op 3 december 2020 vindt het Congres Juiste Zorg op de Juiste Plek plaats. Vooraanstaande sprekers delen dan actuele inzichten over dit onderwerp. Alle congressen van de Guus Schrijvers Academie zijn ook online te volgen!