Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Integraal Zorgakkoord moet sectorale Hoofdlijnenakkoorden vervangen

Een IZA voor al uw problemen.

Door Pieter Vos.

Een brief van de minister

Op 10 mei van dit jaar stuurde minister Kuipers de Tweede Kamer een brief over het Integraal Zorgakkoord, het IZA. Dit zou de sectorale hoofdlijnenakkoorden van de afgelopen tien jaar moeten vervangen. In de brief, bedoeld als voortgangsbericht, staat hoe het akkoord er ongeveer uit moet zien, hoe de voorbereiding zal zijn en wat het doel zou moeten zijn.

In dit artikel zal ik de inhoud van de brief van de minister samenvatten, het IZA plaatsen in zijn strategische context en een paar kritische vragen stellen. Voor mij is de belangrijkste vraag die opkomt bij het lezen van de brief: gaat het IZA de problemen in de zorgsector oplossen?

Wat staat er in de brief?

Hoewel het een voortgangsbericht is en geen zorginhoudelijke boodschap, zegt de brief wel degelijk iets over de situatie waarin de zorgsector verkeert en ook over de noodzaak van ingrijpende verandering. De situatie is zorgelijk, in feite niet houdbaar, schrijft de minister. Kijk naar het tekort aan zorgpersoneel, kijk naar het beslag op de collectieve middelen. Beide onaanvaardbaar hoog en dat terwijl de zorgvraag maar blijft toenemen en de kwaliteit niet op orde is. Voor de minister staat er veel op het spel: de toegankelijkheid en de houdbaarheid van de zorg. Die zorg is in deze brief van 10 mei 2022 beperkt tot de in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregelde zorg. Daarover gaat het IZA.

Het roer moet nu echt om, zegt de minister, en wel snel, al in 2023 moeten de veranderingen resultaat opleveren. Omdat het dus ingrijpend moet zijn en ook nog eens snel moet gaan, wil de minister twee breekijzers hanteren. In de eerste plaats het minder vrijblijvend dan tot nu toe opleggen van ‘passende zorg’ aan de uitvoerders. En in de tweede plaats een akkoord tussen minister en landelijke organisaties over de weg naar passende zorg: de transitie.

Passende zorg

Passende zorg heeft voor de minister vier kenmerken:

  • Niet ziekte, maar gezondheid staat centraal.
  • De zorg verleend op de juiste plek.
  • Is waarde-gedreven.
  • En komt in overleg met de patiënt tot stand.

Dit zou al deze kabinetsperiode de norm voor het zorgaanbod moeten zijn. De minister zegt erbij dat dit ingrijpende gevolgen zal hebben voor het nu nog gebruikelijke zorgaanbod en voor alle betrokkenen. Maar, zegt hij ook, het is noodzakelijk, sterker nog: meer van hetzelfde, lees: niet kiezen voor passende zorg, zal de problemen in de zorgsector vergroten.

Een nieuw akkoord

Dat moet gebeuren. En om het te bereiken, wil de minister met de meest betrokken landelijke organisaties een ‘integraal zorgakkoord’ sluiten. Het zijn dertien organisaties, voor het merendeel vertegenwoordigers van artsen, verpleegkundigen, zorginstellingen en zorgverzekeraars. Met elkaar bestrijken zij de volle bandbreedte van de Zvw, dus bijvoorbeeld ook de GGZ.

Het IZA van minister en landelijke organisaties heeft deze kenmerken.

  • Het heet ‘integraal’, het komt in de plaats van eerdere sectorale hoofdlijnenakkoorden (bijvoorbeeld die over de medisch-specialistische zorg). Het is niet uitgesloten dat er later ook sectorale deelakkoorden komen.
  • Op de agenda van het IZA staan zeven thema’s, zoals ‘regionale samenwerking, ‘digitalisering en gegevensuitwisseling’ of ‘arbeidsmarkt en ontzorgen van de zorgmedewerkers’. Per thema maken betrokkenen afspraken over inhoud en realisatie.
  • Het is bindend voor alle ondertekenaars.
  • Het is uiteindelijk toch de uitvoeringsparagraaf van het Coalitieakkoord.
  • En dat betekent een hard budgettair kader van min € 1.3 mld.. Dat moet het IZA in 2026 hebben opgeleverd.
  • Het kabinet stelt extra budget beschikbaar voor de realisatie van het IZA, bijvoorbeeld voor de kosten van concentratie van zorg.
  • De komende zomer moet het IZA gaan werken.

Het IZA: context en betekenis

Het IZA heeft enkele nieuwe kenmerken, vergeleken met zijn voorgangers: de sectorale hoofdlijnenakkoorden. Die kennen wij sinds 2012. Rond die tijd kreeg de minister, Schippers, de indruk dat ‘gereguleerde marktwerking’, sinds de invoering van de Zvw in 2006 het dominante ordeningsprincipe voor de curatieve zorg, de zorguitgaven onvoldoende in de hand kon houden. Om nu hard ingrijpen door de overheid in zorgmarkt te vermijden, sloot het kabinet een akkoord op hoofdlijnen met landelijke vertegenwoordigers van bijvoorbeeld de medisch-specialistische zorg.

 Opeenvolgende akkoorden hadden in de afgelopen tien jaar het karakter van een financiële taakstelling, opgelegd door het kabinet. In de laatste jaren zijn er voorzichtig zorginhoudelijke ambities, zoals De Juiste Zorg op de Juiste Plek, bijgekomen. Maar de resultaten overziend, moet de conclusie na tien jaar zijn dat hoofdlijnenakkoorden toch vooral de functie van budgettair kader hebben vervuld.

 In het licht van de noodkreet van de minister in zijn brief van 10 mei – zo kan het niet langer! – is dit een belangrijke constatering. De minister zegt met zoveel woorden in zijn brief: de veranderingen die ik noem zijn noodzakelijk en het roer moet echt om, maar ik moet ook constateren dat dit tot nu toe in een veel te traag tempo verloopt. Ik ga het dus anders aanpakken. En de coronajaren hebben hem ongetwijfeld duidelijk gemaakt dat dit ook kan, denk aan de spreiding van zorgaanbod, zorg op afstand en het slimmer organiseren van de zorgorganisatie.

Dat het roer om moet, zegt niet alleen de minister, maar zien wij ook terug in recente rapporten van de RVS en de SER over de arbeidsmarkt ( RVS-advies arbeidsmarkt en SER-advies arbeidsmarkt). Het staat er duidelijk in die rapporten: de arbeidsmarkt moet structureel anders, maar vooral: het gedrag van de centrale spelers, bijvoorbeeld de werkgevers, moet anders. En er staat ook: het traditionele beleidsinstrumentarium is bot geworden.

Alle reden om de vraag te stellen: gaat dit IZA straks het roer omgooien? Kan het IZA bereiken wat zijn voorgangers niet lukte: dat andere zorgaanbod – passende zorg – realiseren? En, in mijn ogen het belangrijkste, een ander gedrag van zorgaanbieders, werkgevers, zorgconsumenten en zorgverzekeraars opleveren? In het restant van dit artikel probeer ik deze vragen te beantwoorden door drie kwesties te bespreken:

  • Schept het proces van voorbereiding dat de minister voor ogen staat de voorwaarden voor de zo noodzakelijke innovatie van zorgaanbod?
  • In hoeverre kan ‘passende zorg’ de oplossing zijn voor de centrale problemen in de sector en is zij verenigbaar met het budgettair kader?
  • Kan een IZA effectief zijn zonder richtinggevende zorginhoudelijke kaders van de minister als regisseur?

Het proces: garantie voor innovatie?

Tien jaar hoofdlijnenakkoorden leverden niet de zorginnovatie op die nodig is. Op terreinen als de digitalisering van zorgaanbod, concentratie van uitzonderlijke behandelingen, regionale samenwerking over de grenzen van organisaties heen, Samen beslissen (patiënt en professional aan het stuur) en modern werkgeverschap benut men in de zorgsector de geboden mogelijkheden onvoldoende. En het vervangen van ‘zorg en ziekte’ door ‘gezondheid en gedrag’ is eerder uitzondering dan regel.

Waarom zou het dan nu wel lukken? Zijn met het IZA wel de voorwaarden voor innovatie geschapen? Ik heb twijfels. In het gezelschap dat de minister bijeenriep zie ik weinig ‘tegenmacht’ voor de gevestigde belangen en ook te weinig innovatiekracht. Die rollen moet men, leert de ervaring, toch vooral laten vervullen door mensen van buiten de zorgsector: technologie, wetenschap, de burger en vernieuwende zorgprofessionals. Bovendien moet er in het gezelschap de wil zijn om over de eigen schaduw heen te springen, om de eigen belangen, die van de groep, in te leveren voor die van een ander. Dat wil zeggen dat het gevoel van urgentie (het moet anders en ik zal iets moeten inleveren) sterker moet zijn dan het koesteren van het eigenbelang (ik wil mijn achterban niet voor het hoofd stoten).

Het gaat niet om kleine koerscorrecties en al zeker niet om optimalisering van bestaand zorgaanbod. De minister zegt het zelf: wij moeten fundamentele keuzes doen. Het gaat pijn doen. Bestaande posities komen dan ook ter discussie te staan. Maar, dat kan alleen lukken als de procesgang creatief-vernieuwend is. Dat is hij niet.

Dit nog los van de belangentegenstellingen die in het proces zitten. UMC’s, algemene ziekenhuizen en zelfstandige klinieken, bijvoorbeeld, hebben elk zo hun eigen belangen en die zijn vooralsnog in het beton van het stelsel van financiering en bekostiging gegoten. Hoe groter de tegenstelling van belangen, hoe sterker de neiging abstracte akkoorden te sluiten die vol zitten met vluchtroutes en uitzonderingen. Concentratie van zorg is hier een verhelderend voorbeeld.

Passende zorg: potentie aanwezig, maar er is ook mist

Voor de minister is passende zorg niet alleen een goede manier om bestaande problemen in de zorgsector aan te pakken, maar ook een mogelijkheid om partijen in de zorg bij elkaar te brengen. Dat veronderstelt eenduidigheid van begrip, een niet-vrijblijvende consensus over de betekenis van het begrip voor gedrag en een zichtbare en voelbare relatie met het operationeel niveau van zorg (de spreekkamer) en met de boardroom.

Eerst het begrip. Passende zorg oogt in eerste instantie als een samenraapsel van vier afzonderlijke bedoelingen met het zorgaanbod, deels ingebed in programma’s van of de overheid (De Juiste Zorg op de Juiste Plek) of een veldpartij (Samen beslissen) (zie voor passende zorg: Zorginstituut Nederland). Toch hoeft dit geen probleem te zijn. De vier elementen van passende zorg zijn wel degelijk aaneen te smeden tot een robuust en eenduidig beleidsprogramma voor overheid en veld gezamenlijk. Onder en achter elk van de vier elementen liggen kansen en wensen die van passende zorg een richtinggevend, sturend en stimulerend concept kunnen maken. Zo kan De Juiste Zorg op de Juiste Plek in de praktijk Samen beslissen en Gezondheid bevorderen, zo goed als het omgekeerde ook mogelijk en zelfs aannemelijk is. Deze begripsvorming en -verheldering moet overigens nog wel gebeuren.

Het probleem is dat de concrete betekenis van het begrip voor het gedrag van partijen in het veld en de relatie met operationeel en met bestuurlijk niveau (spreekkamer respectievelijk bestuurskamer) zich aan het oog onttrekken. Tussen begrip en daad hangt mist. Mist die pas dan optrekt als passende zorg ‘stelsellogica’ is en vooral; als zij onverkort is terug te vinden in kwaliteit, financiering en bekostiging. Dat is niet het geval en dus stuurt het begrip gedrag niet. Gegeven de grote haast die de minister met het IZA heeft, zou hij alles op alles moeten zetten de mist tussen begrip en daad weg te blazen. En dat zonder zich te verliezen in tijdvretende wetswijziging. Daar is nu geen tijd voor.

Belangrijk voor het welslagen van het IZA en voor het vertrouwen tussen deelnemende partijen en overheid is ook een plausibele verklaring voor de relatie tussen passende zorg en budgettair kader. De minister zal aannemelijk moeten maken dat passende zorg onder bepaalde voorwaarden kan leiden tot lagere zorguitgaven.

De minister als regisseur of een sprong in duister

Dit brengt mij bij mijn derde en laatste kwestie: de regierol in ons zorgstelsel en actueel bij het IZA. De ambities van het IZA – en die zijn hoog en ook gerechtvaardigd – zijn, naar mijn mening, alleen waar te maken, indien het proces van voorbereiding een sterke en legitieme regisseur kent. De verantwoordelijkheid voor het stelsel die de minister heeft, zou hem moeten dwingen de regisseursrol actief op te pakken. Dat moet op korte termijn een richtinggevend kader voor de zorg opleveren met een aantal voorwaardelijke beleidsbeslissingen. Eigenlijk spreek je dan van de al enigszins ingevulde contouren van het zorgaanbod dat wij over vijf jaar zouden willen zien. En waarom zou je in zo’n contourenschets (die het vorig kabinet niet opleverde) niet ook een aantal gezondheidsdoelen opnemen, waarvan wij weten dat zij legitiem en maatschappelijk geaccepteerd zijn (Pieter Vos).

Het richtinggevend en voorwaardenscheppend kader dat de regisseur aan het IZA-proces vooraf meegeeft zou, naast een robuuste positionering van passende zorg in zorgverzekering en bekostiging, uitspraken moeten bevatten over tenminste deze zaken.

  • De zorgcontractering: hoe maak je daarvan een instrument voor regionale samenwerking, passende zorg, Samen beslissen en de stem van de burger? Ook: verdere stappen met gebiedsoverschrijdende bekostiging (Wet marktordening gezondheidszorg).
  • Een werkbare aanzet voor een regio-indeling, die in elk geval enkele jaren standhoudt.
  • Het begin van een regeling voor vastgoedproblemen (kapitaallasten) die voortvloeien uit verplaatsing van zorg, concentratie en deïnstitutionalisering.
  • Meer vormen van preventie en gezondheidsdoelen een plek geven in de zorgverzekering en in het basispakket, met een stimulerende bekostiging.
  • Een zichtbare koppeling van passende zorg aan het VWS-programma Goed bestuur (governance): maak bestuurders en toezichthouders rechtstreeks verantwoordelijk voor de creatie van passende zorg.

De deelnemers aan de voorbereiding van het IZA hebben recht op duidelijkheid over dergelijke beleidsonderdelen. En hoe je het ook went of keert, ook in een stelsel van gereguleerde marktwerking zijn dit beslissingen die alleen de overheid kan nemen. Neemt de minister niet deze regisseursrol, dan zal het IZA een sprong in het duister zijn met dus ongewisse afloop.

Tenslotte: alle begrip voor de complexiteit!

Het IZA laat ons weer eens zien hoe complex de zorgsector is, niet inherent complex, maar door mensenhand zo gemaakt. Van afstand redenerend, is het gemakkelijk plannen van de minister te bekritiseren. Complexiteit schuilt bijvoorbeeld in de volstrekte verwevenheid van de drie kwesties die ik aansneed. Complexiteit schuilt ook in de relatie tussen een zorgakkoord als het IZA en de politiek. Tot nu toe bleef de Tweede Kamer volledig buiten de hoofdlijnenakkoorden. Maar geef je aan passende zorg handen en voeten, dat wil zeggen beleidsrelevantie, en ga je de regiefunctie van de minister en diens stelselverantwoordelijkheid invullen op de manier die ik hierboven beschreef, dan zul je een en ander aan het parlement moeten voorleggen. Dan ontstaat een geheel andere dynamiek. En dan gaat het ook langer duren, terwijl de minister zegt die tijd niet te hebben. Dat is zijn dilemma.

Wat de minister wel zonder het parlement af kan, is de interne regie: het regisseren van de grote diversiteit en ingewikkeldheid van de beleidsvorming en -uitvoering binnen VWS. Dat bestaat uit een bijna oneindig aantal programma’s, beleidsvoornemens en opdrachten, die in de VWS-archipel zijn toebedeeld aan het departement, aan uitvoeringsorganen, ZBO’s en tijdelijke constructies. Veel van deze beleidsactiviteiten zijn van direct belang voor het welslagen van het IZA. Voorbeelden zijn het werk van de NZa op het gebied van de grensoverschrijdende bekostiging, de bemoeienis van het Kwaliteitsinstituut Nederland met passende zorg of die van ZonMw met De Juiste Zorg op de Juiste Plek. Hier zal eenheid van regie en uitvoering moeten ontstaan, wil een IZA in 2026 resultaat hebben: passende zorg als norm tegen aanvaardbare uitgaven. Dan is het IZA de oplossing voor de problemen in de zorgsector.

SER rapport mei 2021; een goede samenvatting van bestaande arbeidsmarkt- kennis

Door Pauline Roest, master in HR Leadership, met twaalf jaar HR ervaring in de zorg.

Recensie van het SER advies Aan de slag voor de zorg, een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt van mei 2021

Waarom dit advies?

De SER heeft dit rapport opgesteld naar aanleiding van een gedetailleerde adviesaanvraag van de minister. Zij noemt in die aanvraag het grote voorziene personeelstekort als centraal probleem. Zij wijdt een alinea aan loonontwikkeling. Daarin stelt zij dat de gebruikte systematiek voor vaststelling voor de loonruimte in de sector een groei mogelijk maakt die gelijke pas houdt met de die in andere sectoren. Voorts vraagt zij advies, in elk geval over begeleiding en beloning van nieuwe medewerkers,  loopbaanontwikkeling en als derde punt meer werkplezier en professionele autonomie. Tot slot moedigt zij de commissie aan om gebruik te maken van de grote hoeveelheid reeds bestaande publicaties over dit onderwerp.

Samenvatting van de aanbevelingen

De SER commissie kiest voor een ordening in drie omgevingen waar acties nodig zijn. Dit zijn 1. systeem en overheid, 2. de sector en 3. de zorgorganisatie. Een tweede keuze is dat steeds het perspectief van de zorgprofessional leidend is in de analyse en geadviseerde acties. Dit leidt tot aanbevelingen in 5 agendapunten, waarbij voor ieder punt de aanbevelingen per omgeving worden weergegeven.

  1. Professionele ruimte van en voor medewerkers

In alle drie de omgevingen aandacht voor kritische beschouwing van regelgeving, kwaliteitsrichtlijnen en administratieve druk. Interessant is dat twee keer het investeren in vertrouwen genoemd wordt.

2.Verbetering van mogelijkheden voor scholing, ontwikkeling en loopbaan

De aanbevelingen voor sector en systeem zijn hier overheersend. De commissie pleit voor regionale leer- en loopbaannetwerken en landelijke nadruk op regionalisering en ketenzorg. Opmerkelijk is de zeer concrete aanbeveling om samenwerking en detachering te faciliteren door opheffing van de BTW-plicht.

3. Behoud van medewerkers

Verbetering van stageplekken voor organisaties (goede begeleiding en meerjarenafspraken) en overheid (financiering) staat centraal voor de organisaties. Op sectorniveau zien we wederom aandacht voor samenwerking op regionaal niveau om voor medewerkers in diverse organisaties steeds een optimale aansluiting te vinden tussen arbeidsrelatie en levensfase.

4. Waardering van en zeggenschap voor de medewerkers

Zorgorganisaties worden in algemene termen opgeroepen om betrokkenheid van zorgprofessionals bij bestuur en in medezeggenschap te versterken en te vergroten. Sector en overheid worden geadviseerd om actie te ondernemen om (daar waar nodig) salarissen te verbeteren in Cao’s en om daarvoor (overheid) budget beschikbaar te maken.

5. Technologische en sociale innovatie

Deze kan worden bevorderd door technologie op bestuurstafels en bij HR op de agenda te zetten en deze aandacht te borgen in de vorm van een Chief Nursing Information Officer. De sector kan in regionale samenwerkingsverbanden innovatielabs organiseren en faciliteren. Overheid en zorgverzekeraars zouden hierin doelstellingen moeten formuleren en deze ondersteunen met financiële prikkels.

Nieuwswaarde van het rapport

De commissie heeft de aanbeveling van de minister om bestaande publicaties te bestuderen heel serieus genomen en het totale rapport van 75 pagina’s levert de lezer dan ook een aardig overzicht van hetgeen er in de afgelopen drie jaar is bedacht aan oplossingen voor het personeelstekort in de zorg. 

Het echte nieuws staat in bijlage 5. Die bijlage is een rapportage over beloningen in de zorg door de grootste werkgeversorganisatie van Nederland AWVN gemaakt op verzoek van de SER commissie. De bevindingen hierin zijn opmerkelijk: 

Over het perspectief (eindsalarissen) vindt men:

Vier van de vijf Zorg-Cao’s ontlopen elkaar weinig en “ten opzichte van de eindsalarissen ide BV Nederland of in de Publieke sector valt op dat, bekeken vanuit de cao VVT, in het middengebied van de salarissen (FWG 35 tot en met FWG 65) een gemiddeld verschil van ongeveer 9% waarneembaar is ten opzichte van de BV Nederland en ongeveer 6% ten opzichte van de publieke sector”.

Dus als klopt wat de minister zegt, dat de loonontwikkeling in zorg en markt vergelijkbaar is dan gebeurt het volgende in drie jaar loonontwikkeling: De zorgwerknemer verdient 100 euro en de werknemer in de markt 109. Na drie jaar identieke loonsverhogingen van 3% verdient de zorgwerknemer 109,27 en de marktwerknemer 119,10. De één gaat er negen euro op vooruit, de ander tien. En zo wordt de kloof steeds groter.

Wat ontbreekt er in het rapport

Naast een beperkte plaats voor de salarisverschillen  ontbreekt in het rapport de beantwoording van de vraag:

Al die reeds bestaande aanbevelingen, meer dan drie jaar van gedegen adviezen, waarom hebben die geen effect? Of welke wel en welke niet? De nieuwe aanbevelingen hebben een hoog abstractieniveau en geven voor een rapport met in de titel actieagenda weinig antwoord op de vraag: hoe dan?

Het rapport was krachtiger geweest als de aanbevelingen waren opgesteld in een voorstel voor een actieplan. Top drie voor acties voor het zorgsysteem / overheid zijn…. En dan ook een top drie voor de sector, de zorgorganisaties en waarom niet: de zorgprofessional.

Leestip

De aanbevelingen op de blz 10-12 geven meer informatie dan de hiervoor gegeven samenvatting. Aanbevelenswaardig zijn de bijlagen 4 en 5. Over bijlage 5 is voldoende gezegd. Bijlage 4 is een schematische weergave per agendapunt waarbij in blokken gepresenteerd wordt welke feiten, welke bestaande adviezen en welke denkrichtingen beschikbaar zijn. Dit is lezenswaard voor degenen die wel geïnteresseerd zijn in het complete overzicht en geen geduld hebben voor teveel tekst.

De grootste verdienste van het rapport is die samenvatting van het voorafgaande, dat is in bijlage 4 mooi gepresenteerd.

Tot slot

De geconstateerde lacunes in het rapport vragen om een vervolg. Of de door de SER aangespoorde organisaties, sector en overheid dat gaan doen is even afwachten. Om ze daarin te stimuleren volgt binnenkort in de nieuwsbrief een voorzet voor een actieplan rond de arbeidsvoorwaarden.

SER voorzitter Mariëtte Hamers spreekt op 26 november op congres Financiering van preventie

Begin juni bracht de Sociaal Economische Raad haar advies Zorg voor de toekomst: Over de toekomstbestendigheid van de zorg uit. In dit advies van bijna 200 pagina’s gaat een van de vier hoofdconclusies over preventie. Wij citeren:  

Naar een integraal, samenhangend en ontkokerd preventiebeleid

Preventie heeft hoge opbrengsten, in termen van gezondheid én in termen van maatschappelijke baten, zoals een hogere arbeidsparticipatie en -productiviteit en een vermindering van sociaal-economische gezondheidsverschillen. Hierin ligt ook de grote maatschappelijke waarde van preventie. Er is geen reden om deze waarde niet te verzilveren.  Om de grote toegevoegde waarde van preventie voor de gezondheid, welzijn, participatie en productiviteit van de bevolking optimaal te benutten, zijn een lange termijn visie, lange termijn financiering en bestuurlijk doorzettingsvermogen op landelijk, regionaal en lokaal niveau echt noodzakelijk. Het gaat immers om het bijsturen van individueel en collectief gedrag, maatschappelijke normen en waarden en ingrepen in de sociale en fysieke leefomgeving.

Afgezien van de initiatieven waarvoor accijnzen (minimum unit pricing bij alcohol, suikertaks/ verbod op prijsaanbiedingen suikerhoudende producten, accijns op e-sigaret, etc.) boven de markt hangen en er een aantal incidentele financieringen ter beschikking zijn gesteld rijst toch te vraag: Preventie staat op de agenda, maar hoe regelt Nederland financiering ervan structureel? 

Over dit SER-advies gaat SER voorzitter Mariëtte Hamers in op het GSA-congres De financiering van preventie. Ook doet zij aanbevelingen voor het regeringsbeleid in de komende jaren. Met haar inleiding sluit Hamers een congres af met vele sprekers uit binnen- en buitenland.  De GSA beoogt met dit congres beleidmakers bij gemeenten, zorgverzekeraars en overheidsinstanties, zorgvernieuwers, zorgprofessionals, managers bij zorgaanbieders en onderzoekers bijeen te brengen.  Zij bereidde het congres voor samen met vertegenwoordigers van GGD GHOR Nederland, Alles is Gezondheid (AIG), de SER, Federatie voor Gezondheid en de Guus Schrijvers Academie.

Het congres programma

Doelstellingen van het congres zijn 1. interprofessionele scholing door experts: in één congresdag overzicht  bieden over waar de financiering van preventie op zowel nationaal als regionaal niveau staat. 2. Ervaringen uitwisselen tussen congresdeelnemers en aanscherping dan wel nuancering van reeds ingenomen standpunten en vastgestelde visies 3. Een podium bieden aan lokale zorgvernieuwers: zij willen graag hun gerealiseerde toekomst alvast verder verspreiden.  Voor de invulling van het programma met subthema’s en sprekers verwijzen wij naar het programma


Contourennota en beleidsbrief preventie akkoord komen op 26 november ook aan de orde 

Naar verwachting zal ook in de nieuwe Contourennota komen te staan dat preventie prioriteit heeft en een speerpunt is. Immers, gezonde mensen zijn gelukkiger en beter bestand tegen ernstige ziekten. COVID-19 heeft ons  met de feiten op de neus gedrukt dat de overlijdens risico’s voor obese patiënten en rokende patiënten groter zijn dan voor  personen zonder deze kenmerken.

Ook uit de voortgangsbrief Nationaal Preventieakkoord van staatssecretaris van VWS Paul Blokhuis aan de Tweede kamer van 22 juni 2020, komt veel enthousiasme en een lange lijst met initiatieven naar voren, waaruit blijkt dat het ‘vliegwiel’ voor preventie in beweging is gezet.

Donkere wolken

Er verschijnen, ondanks geestdriftige nota’s en adviezen, donkere wolken aan de preventie-hemel.  Als alle zorgverzekeraars het voorbeeld van DSW gaan volgen zullen zij forse premiestijgingen voor 2021 gaan invoeren. Daarnaast worstelen veel gemeenten met begrotingstekorten voor met name het sociale domein. Een situatie die door COVID-19 niet is verbeterd. Tegelijker tijd wordt de roep tot versobering van het pakket en ontmoedigen van onnodige zorg steeds luider. Deze geluiden suggereren begrotingskrapte aan alle kanten waardoor preventie misschien (weer) tussen wal en schip kan raken en, in beeldspraak, het ‘kind van de (COVID-19) rekening’ kan worden.

Burgerplicht?

We vinden allemaal preventie belangrijk, maar wie toont leiderschap? Hebben zorgverzekeraars verantwoordelijkheid, als een soort van’ preventieplicht’ op dit gebied?  Of vormt Preventie een vanzelfsprekend onderdeel van de GGD en dient het uit algemene en gemeentelijke middelen gefinancierd te worden? En last but not least, wat mag van de burger zelf als burgerplicht op dit terrein worden verwacht?

Waar wanneer en hoe?

Kom daarom op 26 november naar de Galgenwaard en denk, discussieer en doe mee over dit belangrijke fundament onder onze gezonde maatschappij, maar waarvan we altijd de neiging hebben om voor de kosten weg te willen duiken. 

Schrijf je nu in! 

Klik hier voor meer informatie en inschrijven

Zorg voor of zorgen om de toekomst?

  • van het SER-rapport, Zorg voor de toekomst, Over de toekomstbestendigheid van de zorg (juni 2020)
  • door Robert Mouton, bestuursadviseur

De Sociaal Economische Raad, de SER, het belangrijkste adviesorgaan van de regering, bracht in juni een rapport uit met daarin een analyse, bespreking, conclusies en aanbevelingen voor de toekomst van de zorgsector. 

Opzet

Het rapport bevat negen hoofdstukken: de inleiding (1), een hoofdstuk over de waarde van de zorg in de samenleving (2), een over de financiering (3), toekomstverwachtingen over financiering en zorgvraag (4), uitgavenbeheersing (5), preventie (6), organisatie en digitale transformatie (7), werken in de zorg (8) en de samenvatting en conclusies (9). 

Een eerste indruk is dat dit rapport gericht is op kosten en baten in financiële zin. Het gaat echter veel breder en dieper dan dat: de grote thema’s in de zorg(aansturing) zijn voorzien van goed samengevatte recente inzichten en onderzoeksgegevens, goed geformuleerde aanbevelingen, overwegingen, deelconclusies en in het laatste hoofdstuk van eindconclusies. Het rapport (240 pagina’s) is goed leesbaar. De opzet is zodanig dat elk hoofdstuk ook goed apart te lezen is. Voor degenen die direct richtingen en aanbevelingen willen vinden: ze staan er wel degelijk in, maar niet altijd met grote letters. Alles overziend biedt het rapport een schat aan informatie en boodschappen, vanuit communicatie-oogpunt misschien zelfs wat veel. 

Samenvatting

De samenvatting in het rapport (hoofdstuk 9) is summier: de waarde van zorg is onbetwist, het uitgavenbeleid heeft continu aandacht nodig en de prognoses zijn dat de uitgaven sterk groeien en de zorgvraag verdubbelt. Dat doet geen recht aan het rapport: een duidelijk statement in het rapport is dat de vraag naar zorg leidend moet zijn, dat prognoses voor de ontwikkeling van de zorguitgaven door het RIVM berekend zijn op 174 miljard in 2040, ofwel een stijging van 2,9% per jaar (hoofdstuk 4). Bovendien zijn er de komende decennia 700.000 extra medewerkers nodig (hoofdstuk 8). In 2022 zijn er al 80.000 tekort (hoofdstuk 4). Uitgavenbeheersing is daarom noodzaak (hoofdstuk 5) in zowel de cure, de care als in het gemeentelijk domein. Daarom zijn aanbevelingen geformuleerd, bijvoorbeeld: (a) stimuleer zinnige zorg en gepast gebruik onder één regime en betrek de bevolking daarbij; (b) zet meer regie op het verplaatsen van zorg en (c) richt je op regionale organisatie. Het hoofdstuk Preventie (6) geeft expliciet aan dat preventie loont in termen van gezondheidswinst, maar dat dit op het gebied van uitgaven onzeker is. Het hoofdstuk biedt verder een goed overzicht en beschouwing. De raad stelt dat preventie een lange termijn visie vergt en beveelt aan dat lokale gemeenschappen versterkt worden en integrale programma’s worden opgezet. Opvallend is dat gericht wordt op school, werk, wijk en digitalisering. Afsluitend is er een pleidooi voor structurele financiering van preventie, echter zonder een oplossingsrichting te geven. In het hoofdstuk organisatie en digitale transformatie (7) worden de vier belangrijkste trends genoemd en behandeld: (a) artificiële intelligentie en data (deep medicine), (b) telemonitoring, (c) augmented en virtual reality en (d) robotica. In dit hoofdstuk wordt ook “de juiste zorg op de juiste plek” uitvoerig besproken. Het hoofdstuk sluit af met een aantal belangrijke conclusies en overwegingen, onder andere: (i) regie is nodig om een gezamenlijke routekaart van partijen (rond digitalisering) te ontwikkelen en te hanteren, (ii) een stevig signaal voor het doorpakken van het EPD en zijn toepassingen, (iii) opschaling van best practices, (iv) regionale samenwerking (en meer). Het hoofdstuk (8) over werken in de zorg onderkent onder meer dat we een enorm kwantitatief probleem hebben, dat er meer ruimte voor de zorgprofessional moet komen en dat de informele en mantelzorg onder druk staat. De aanbevelingen zijn niet voorzien van berekeningen of scenario’s, zodat het stellen van doelen lastig is. Voorbeelden: (a) meer ruimte voor professionals en minder regeldruk in de sector, (b) professionals beter voorbereiden op ingrijpende veranderingen, (c) breng stabiliteit in financiering en beleid, (d) aandacht voor duurzame inzetbaarheid (d) beheers groei van het ZZP-schap, etc.

De Hoofdconclusies

In hoofdstuk 9 zijn de conclusies opgenomen gelet op het totale rapport. Deze zijn:

  • Blijvend onderhoud op de uitgavenbeheersing en daarom blijven werken aan zinnige zorg.
  • Integraal, samenhangend en ontkokerd preventiebeleid.
  • Benutten van de kansen die de digitale transformatie biedt.
  • Richt op een stabiele arbeidsmarkt met ruimte voor de zorgprofessional.

Daarnaast stelt de Raad dan iedereen behoefte heeft aan perspectief, aan duidelijkheid voor de lange termijn, dat de huidige organisatie van de zorg niet houdbaar is en dat er vragen zijn rond de governance (in de brede zin van het woord) van de zorg zijn. 

Transitie

Dit alles overziend voorziet de Raad dat een transitie nodig is met breed draagvlak. Een belangrijke conclusie in de laatste regels van het rapport.

Hoe nu verder?

De regering, maar zeker ook de politieke partijen op weg naar een verkiezingsprogramma, kunnen dit SER-rapport gebruiken om een lange termijn visie te ontwikkelen en stappen voor een transitie uit te denken: de thema’s, de aanbevelingen en cijfers liegen er niet om. Tegelijk weten we dat het zoeken naar draagvlak voor (grondige) transities brede maatschappelijke discussie vergt. De vraag is natuurlijk hoeveel tijd in welke fase nodig is. Hoewel het rapport urgentiebesef ademt, is het in de reeks rapporten en voorstellen voor de toekomst van de zorg niet de enige. Dat er grote zorgen voor de toekomst zijn staat nu wel vast, hoe deze weg te nemen nog niet. 

Waardering

In het kader van zorginnovatie en -transformatie is dit rapport te beschouwen als een belangrijk advies, niet alleen aan de regering maar aan het hele veld. Het zit zeer gedegen in elkaar, heeft vanwege de aard en positie van de Raad groot belang en kan de focus van en de urgentie achter het overheidsbeleid helpen concreet te maken. De timing is gelet op de verkiezingen goed. Het bevat geen “coronahoofdstuk”, maar dat kan ook niet gelet op het tijdstip van de adviesaanvraag.  Als rapport geef ik het vier van de vijf sterren.

Congresagenda

9 oktober –  Covid-19 brengt het ziekenhuis sneller naar het jaar 2030 

3 december –Juiste Zorg op de Juiste Plek; voor, tijdens en na de covid-19 uitbraak 

Op beide congressen komt de lange termijn van de zorg uitvoerig aan de orde. Klik op de genoemde links, lees de congresbrochure en schrijf je in.