Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

Wat kan de NZA doen aan wachttijden specialisten?

Acht specialismen hebben een wachttijd voor eerste polikliniekbezoeken (EPB’s) van meer dan vier weken, aldus een recente publicatie van de Nederlandse Zorgautoriteit. Om deze wachttijden te verkorten doet de NZA vier aanbevelingen: 1. burgers beter informeren 2. beter registreren 3. afspraken maken tussen specialisten en zorgverzekeraar en 4. substitutie. Het rapport en haar bijlagen zijn grondig, de aanbevelingen vaag. Ik mis zes punten:

  1. In Nederland daalde het aantal EPB’s van tien miljoen in 2011 naar acht miljoen in 2015. Stijgt het totale aantal EPB’s in 2017? De NZA zegt niets hierover. Hierop aansluitend: de gemiddelde wachttijd voor alle 23 specialismen bedraagt 3,5 week, aldus het rapport. Acht daarvan zitten boven de Treeknorm van vier weken. Zijn er ook specialismen met leegloop op de poliklinieken? Heeft de NZA hierover meer informatie?
  2. Na het vaststellen van een diagnose op de poli bedraagt de Treek-wachttijd tot een operatie in de kliniek maximaal zeven weken. Aandacht van NZA en massamedia voor die poli-wachttijden kan leiden tot verkorting daarvan, maar tot verlenging van de wachttijd voor een operatie. Ik beveel de NZA aan beide wachttijden gelijktijdig onder de loep neemt.
  3. Wie meer dan vier weken wacht op een afspraak met een specialist, heeft vaak een langere periode van ongemak en een grotere kans op tussentijdse verslechtering van de gezondheid. Daarom is een wachttijd allereerst een kwaliteitsaspect van de zorg. De borging daarvan berust bij onder meer de Wetenschappelijke verenigingen, Zorginstituut Nederland en de Inspectie Gezondheidszorg. Deze drie komen nauwelijks voor in de aanbevelingen van de NZA. Het Zorginstituut kan samen met beroepsgroepen richtlijnen over wachttijden ontwikkelen. Bijvoorbeeld: een specialist die zich niet aan de Treeknormen kan houden, biedt een patiënt uit zichzelf aan om door te verwijzen naar een collega met een kortere wachttijd. Als die nieuwe richtlijnen eenmaal zijn vastgesteld in overleg met de beroepsgroepen, kan de inspectie deze gaan handhaven.
  4. In het NZA rapport noemen patiënten andere maximale wachttijden dan de genoemde Treeknormen. Zij willen binnen twee (en niet vier) weken uiterlijk een afspraak op de polikliniek. En een behandeling moet na een diagnose binnen twee weken (treeknorm: zeven weken) starten. Hier ligt een discrepantie die vraagt om heroverweging van de Treeknormen door professionals, patiëntvertegenwoordigers en overheidsinstanties.
  5. Het is een oud probleem dat specialisten liever niet willen werken op het platteland. De vorming van regio-maatschappen op het platteland maakt het werken aldaar aantrekkelijker en verkort wachttijden. Ik stel voor dat de NZA hiernaar gaat kijken.
  6. Tenslotte: Ik ga hier niet in op de kansen op grotere efficiëntie voor poliklinische consulten via digitale ondersteuning. Daarover schreef ik al eerder een bericht op deze website.
Save the date

Op donderdag 15 februari 2018 vindt het nationale substitutiecongres plaats. Dat gaat onder meer over het terugdringen van wachttijden van specialisten door samenwerking met huisartsen en andere eerstelijners. Reserveer je alvast de datum? Meer informatie hierover volgt in de herfst.

Dit bericht verscheen eerder (in aangepaste vorm) als blog in het vakblad Zorgvisie.

Patiënten weten vaak niet dat e-consult mogelijk is

Huisartsen en medisch specialisten bieden steeds vaker de mogelijkheid om via een website of e-mail een vraag te stellen: het e-consult. Toch wordt dit door patiënten nog maar weinig gebruikt. Patiënten zien zowel positieve als negatieve kanten van het e-consult, blijkt uit onderzoek uitgevoerd in 2017 in het kader van de jaarlijkse Nictiz NIVEL eHealth-monitor.

Factsheet

Patiënten vinden het een meerwaarde dat je een e-consult kan doen als het je uitkomt en dat je de tijd hebt om na te denken over de vraag die je wilt stellen. Minder persoonlijk contact en minder mogelijkheden om door te vragen zien patiënten als negatieve punten. Patiënten die ervaring hebben opgedaan met het e-consult zijn positiever dan patiënten zonder ervaring. E-consulten worden veel aangeboden, maar het gebruik ervan blijft achter. Al deze en nog veel meer informatie staat te lezen in op 1 augustus gepubliceerde factsheet van het Nivel en Nictiz.

Groeiend aanbod

Een groeiend aantal artsen biedt het e-consult aan. Zes op de tien huisartsen en 34% van de medisch specialisten gaf in 2016 aan dat patiënten hen via internet vragen kunnen stellen. Artsen kunnen een e-consult declareren bij de zorgverzekeraar. Dit betekent overigens niet dat het e-consult frequent gebruikt wordt; voor beide groepen zorgverleners gaf 3% van de patiënten in 2016 aan via e-mail of website een vraag te hebben gesteld aan hun zorgverlener. Wel gaf ruim een derde van de patiënten aan een e-consult te willen gaan gebruiken. Een iets kleinere groep gaf aan nog niet te weten of ze het willen gebruiken (32%) en 29% gaf aan dat ze geen gebruik willen maken van een e-consult

Definitie

In het onderzoek is een e-consult als volgt omschreven: Het e-consult is het stellen van een medische vraag via een website of e-mail. Dit is één van de mogelijkheden van online contact met een zorgverlener, bijvoorbeeld de huisarts. Onderwerpen voor een e-consult zijn bijvoorbeeld vragen over medicijnen, (uitslagen) van onderzoek, een eerder consult of een controle-afspraak. Een e-consult kan een alternatief zijn voor een telefonisch consult met een zorgverlener.’

Vragen

Het verschil tussen het grote aanbod en geringe gebruik roept vragen op: Hoe kijken patiënten aan tegen het e-consult? En In hoeverre zien patiënten een meerwaarde ten opzichte van een telefonisch consult met een zorgverlener? Beide vragen zijn in het kader van de eHealth-monitor voorgelegd aan leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL.

Positieve punten

In aanvulling op de resultaten aan het begin van dit bericht is het volgende te melden: Zes op de tien patiënten (62%) denkt dat een e-consult makkelijk te combineren is met hun dagelijkse activiteiten en dat een e-consult er voor zorgt dat je goed na kan denken over de vraag die je wilt stellen (60%). Ruim de helft vindt dat een e-consult eenvoudig te doen is (55%) en makkelijk is om te leren gebruiken (53%).

Negatieve punten

Anderzijds is 48% het er niet mee eens dat je door een e-consult meer persoonlijke aandacht krijgt, en 41% is het er niet mee eens dat je makkelijk door kan vragen over een antwoord. Een klein deel van de patiënten zegt in het afgelopen jaar één keer of vaker een vraag te hebben gesteld via een website of e-mail aan de huisarts en/of de medisch specialist. Deze groep gebruikers is positiever over het e-consult dan de groep patiënten die hier geen ervaring mee heeft. Het gebrek aan persoonlijke aandacht is voor de patiënten met ervaring een minder groot probleem dan voor de groep zonder ervaring.

Onbekendheid

Een groot deel van de artsen biedt e-consulten aan. Het gebruik door patiënten is echter laag. Het lage gebruik van het e-consult komt niet doordat patiënten geen positieve punten aan het e-consult zien. Hoe komt het dan wel dat het e-consult nog zo weinig gebruikt wordt? Een mogelijke verklaring is dat een groot deel van de patiënten nog steeds niet weet dat een e-consult mogelijk is bij hun arts. Bovendien laten de resultaten zien dat een groep patiënten niet goed weet of een e-consult bruikbare informatie geeft, goed werkt en betrouwbaar is.

Oude gewoontes

Al in 2013, in de eerste editie van de eHealth-monitor, werd geadviseerd meer bekendheid te geven aan aangeboden eHealth-toepassingen. Anno 2017 lijkt hier nog steeds een taak weggelegd voor zorgverleners. Sinds 2013 ligt het percentage patiënten dat niet weet dat het mogelijk is online een vraag te stellen aan de huisarts of medisch specialist, respectievelijk rond de 60% en 70%. Daarnaast spelen oude gewoontes mogelijk een rol. Uit de eHealth-monitor 2016 bleek dat patiënten geen online afspraken maken, omdat ze gewend zijn te bellen.

E-health congres

Voor dit bericht heb ik gebruik gemaakt van passages uit de factsheet. Ondergetekende is voorzitter van de begeleidingscommissie bij het onderzoek ten behoeve van de e-health monitor. Vrijdag 10 november vindt het 7e-nationale-e-health-congres plaats. Vele apps die recentelijk in gebruik zijn genomen bij GGD’en, in de eerste lijn, in de ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg worden hier besproken en toegelicht. Wil jij jouw app ook tonen op dit congres? Geef je dan op voor een flitspresentatie. Dit kan tot 1 september door een mail met uitgebreide informatie te sturen naar: mail@guusschrijvers.nl.

Aanmelden

Wil je nieuwe kennis en nieuwe kennissen op doen? Klik dan hier en meld je aan voor het e-health congres. De ideale deelnemer is een professional die thuis een smartphone gebruikt, online vliegtickets bestelt en met zijn of haar kinderen of vrienden appt. Op het werk baalt hij of zij van de geringe digitale ondersteuning om iets vergelijkbaars te doen met collega’s, patiënten of cliënten. Hij/zij is op zoek naar eenvoudig toe te passen apps (plug and play) die binnen de digitale werkomgeving gebruikt kunnen worden.

II2-centrale Driebergen raakt overbodig

Tijdens de grote stroomuitval in Amsterdam en omgeving in januari riep de leiding van de landelijke 112-centrale geen extra centralisten op. Zij schakelden geen regionale meldkamers buiten Amsterdam in als overloop voor de vele mobiele telefoontjes. En ze belden niet terug naar de melders die zij eerder niet te woord konden staan. Deze drie punten stonden wel in de geldende instructies.

Falende leiding

Dit beeld van een falende leiding van de 112-centrale te Driebergen komt naar voren in een goed leesbaar en grondig rapport dat op 27 juli verscheen. Bij de publiciteit rondom dit rapport viel op dat de leiding van de 112-centrale in functie blijft, ondanks haar falen. Verder kon er geen excuus af van de verantwoordelijke minister Kamp voor het gebrekkige optreden van zijn medewerkers. Evenmin kwam er een lange-termijn oplossing voor het 112-telefoonverkeer tijdens calamiteiten.

Virtuele meldkamer

Op termijn krijgt Nederland tien regionale meldkamers die allen werken met dezelfde apparatuur, software en uitvraagrichtlijnen. Het hadden er dit jaar al tien moeten zijn, maar nu zijn er nog 21. Ze verschillen onderling op de drie genoemde aspecten. Als de tien meldkamers eenmaal uniform zijn ingericht, is het mogelijk automatisch door te schakelen bij piekbelasting op een van de meldkamers. Een landelijke meldkamer in Driebergen is dan niet meer nodig: de tien regionale meldkamers fungeren als één virtuele landelijke meldkamer.

Locatie herkenning

Voor zo’n virtuele landelijke meldkamer is essentieel dat de gezamenlijke software de locatie van de mobiele 112 beller kan herkennen. Technisch is dat al mogelijk. Dan kan een mobiele melding direct binnen komen bij de meldkamer van de regio waar de melder zich bevindt. Dan hoeven melders niet meer hun adres op te geven: dat is al bekend. Dan kunnen verschillende meldingen, afkomstig van dezelfde locatie, terecht komen bij dezelfde centralist. Pestmelders zijn dan gemakkelijker te achterhalen en te vervolgen.

Privacy

Een bezwaar tegen locatieherkenning van mobiele melders is dat hun privacy minder groot is. Dat kan potentiële melders afschrikken om een melding te doen. Tja, ik heb hiervoor geen oplossing. Het is een kwestie van bestuurlijke afwegen: betere acute hulp bij calamiteiten of betere privacy. Dan kies ik voor betere acute hulp.

Bureaucratie

Deze technisch eenvoudige oplossing van locatie-herkenning en tien meldkamers is niet snel te realiseren, omdat de 112 meldkamers onder de verantwoordelijkheid van drie ministers vallen: die van justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid. Ze hebben allemaal eigen beleidsafdelingen en regionale partners. Dit leidt ertoe dat na een calamiteit zoals bij de Amsterdamse stroomuitval gezagsdragers niet bereid zijn verantwoording af te leggen in de massamedia, excuses aan te bieden en falende leiding te ontslaan.

Spoedzorgcongres

Tijdens het 18e nationale Spoedzorg Congres over recente ontwikkelingen bij alle vormen van spoedzorg op 6 oktober te Utrecht kun je van gedachten wisselen met experts over het functioneren van meldkamers en hulp bij calamiteiten. Daarnaast zijn er tal van workshops over triage, huisartsenposten en innovaties in de ambulancezorg. Wil jij in één dag op de hoogte raken van vele recente ontwikkelingen op Spoedzorggebied? Klik dan hier hier en schrijf je in.

Dit bericht verscheen eerder (in aangepaste vorm) als blog in het vakblad Zorgvisie.

Valpreventieprogramma ‘TOM’ ondersteunt ouderen

Een onderzoeksteam uit Massachusetts heeft wetenschappelijk bewijs geleverd dat een breed opgezet valpreventieprogramma leidt tot minder valpartijen, minder letsel daarbij en lagere zorgkosten. Dat wordt beschreven in een artikel in het hoog aangeschreven vakblad Health Affairs. Ik besprak dat onderzoek in een eerder bericht. Jessica Hohenschon is onder andere leider van het project Thuis Onbezorgd Mobiel (TOM). In TOM werken vijf landelijke organisaties samen om een blauwdruk voor valpreventie te ontwikkelen. Zij reageerde enthousiast op mijn bericht, en wel als volgt:

‘Elke vijf minuten belandt een 65-plusser op de spoedeisende hulp na een val, blijkt uit cijfers van VeiligheidNL. En dagelijks wordt zo’n val zelfs negen mensen fataal. Vallen ís een reëel probleem voor (de zelfstandigheid van) ouderen. Effectieve valpreventie ook. Bewezen methodes om vallen te voorkomen zijn er genoeg. Maar ze blijken lastig in de praktijk te brengen. Voor het eerst in Nederland bundelde een aantal organisaties hun krachten voor een bijzonder programma ter ondersteuning van senioren die thuis willen blijven wonen: het project TOM, waarvan de letters staan voor Thuis Onbezorgd Mobiel.

Project TOM

In project TOM werken vijf landelijke organisaties samen om een blauwdruk voor valpreventie te ontwikkelen: VeiligheidNL, Nutricia, Philips, ONVZ Zorgverzekeraar en PostNL. Wij combineren inzichten uit het sociale domein, fysiek gezondheidsonderzoek en sensortechniek om de mobiliteit van ouderen te verbeteren en valincidenten te voorkomen. We bieden een pakket aan ondersteuning en maatregelen waarvan bewezen is dat ze werken. Verder wordt er samengewerkt met vertrouwde lokale professionals.

Bewegingsmonitor

De eerste proefregio is de gemeente Best: De 65-plus TOM-deelnemers uit Best volgen een beweeg/-valpreventieprogramma, krijgen persoonlijk voedingsadvies en een bewegingsmonitor. Dit is een apparaatje van Philips dat de bewegingen bijhoudt en achteraf analyseert. Om de kans op vallen te verkleinen, werken de deelnemers twee keer per week op hun eigen niveau met een fysiotherapeut. Een diëtiste geeft voorlichting over voeding voor ouderen.

Persoonlijke aandacht

Persoonlijke aandacht is een essentieel element binnen project TOM. Er zijn getrainde ouderenadviseurs die de deelnemers bezoeken en ZorgConsultenten van ONVZ Zorgverzekeraar die regelmatig bellen om te horen hoe het gaat. Ook is er een nieuwe rol voor de bezorger van PostNL. Die bezorgt niet alleen de bewegingsmonitor, maar helpt ook bij het gebruik hiervan en heeft regelmatig contact met de senior. De proef in Best is succesvol van start gegaan met veel enthousiaste senioren.

Leerpunten

Effectief samenwerken en iets nieuws ontwikkelen gebeurt met vallen en opstaan. Leerpunten uit de eerste proefregio hebben onder andere betrekking op de communicatielijnen, de onderlinge rolverdeling en praktische zaken als het regelen van vervoer van een deelnemer naar de fysio. Pas in de praktijk leer je echt. Dit nemen we mee in de volgende proefregio’s. De ambitie is om project TOM te ontwikkelen van één naar vier proefregio’s en van een landelijke naar een internationale uitrol. Er wordt een blauwdruk ontworpen van de gewenste valpreventie situatie voor Nederland die vertaald wordt naar een implementatieplan. Een cruciaal onderdeel om langdurig succes te boeken.’

E-health Congres

Tot zover Jessica Hohenschon. Op vrijdag 10 november vindt het zevende Nationale E-health Congres plaats te Utrecht. Dan komen tal van apps (waaronder deze) aan de orde die preventie stimuleren. Andere apps die aan bod komen ondersteunen diagnostiek en behandeling van patiënten en de begeleiding van mensen met chronische aandoeningen. Wil jij jouw app ook tonen op dit congres? Geef je dan op voor een flitspresentatie. Dit kan tot 1 september door een mail met uitgebreide informatie te sturen naar: mail@guusschrijvers.nl.

Aanmelden

Wil je nieuwe kennis en nieuwe kennissen op doen? Klik dan hier en meld je aan voor het e-health congres. De ideale deelnemer is een professional die thuis een smartphone gebruikt, online vliegtickets bestelt en met zijn of haar kinderen of vrienden appt. Op het werk baalt hij of zij van de geringe digitale ondersteuning om iets vergelijkbaars te doen met collega’s, patiënten of cliënten. Hij/zij is op zoek naar eenvoudig toe te passen apps (plug and play) die binnen de digitale werkomgeving gebruikt kunnen worden.

Jessica Hohenschon is consultant in het Philips Care Managementteam, onderzoeker ouderen consumenten gedrag en projectleider van TOM in de proefregio Best.

Nederlandse patiënt is egoïstisch én solidair

Slechts 17 procent van de Nederlandse bevolking vindt het eigen risico een goede zaak. Deze groep mensen wil gemiddeld een bedrag van 182 euro per jaar betalen als eigen risico. Van de mensen die een lager eigen risico willen, zijn de meesten bereid maandelijks gemiddeld 12,27 euro extra premie te betalen. Dat is te weinig: om afschaffing van het eigen risico te betalen, is een maandelijks bedrag van circa 25 euro extra nodig. Al deze gegevens staan te lezen in een artikel dat een groep NIVEL-onderzoekers (eerste auteur Romy Bes) op 13 juli publiceerde in Economisch Statistische Berichten. Uit het artikel rijst het beeld op dat Nederlanders behoorlijk egoïstisch zijn.

Solidair

Van de Nederlanders vindt 78 procent het onjuist dat rijke mensen betere zorg krijgen dan arme mensen. Alleen Slovenië (83%) en Frankrijk (80%) scoren hoger. Duitsland en Zweden hebben een iets lagere score (beiden 75%). In het Verenigd Koninkrijk en de VS liggen deze percentages een stuk lager, respectievelijk 45% en 54% . Al deze uitkomsten publiceerde een onderzoeksteam (eerste auteur Joachim Hero) van Harvard University in juni in Health Affairs. Uit het onderzoek onder 32 landen komen Nederlanders als zeer solidaire mensen naar voren.

Tegenstrijdigheid

De Nivel- en de Harvardstudie leggen een spanningsveld in de economische wetenschap bloot, dat tussen de homo economicus en de homo sapiens. De eerste stelt het eigen belang centraal en de tweede het algemene belang. De grondlegger van deze wetenschap, Adam Smith, tobde al met deze tegenstrijdigheid. In zijn Wealth of Nations pleitte hij voor vrije concurrentie, gebaseerd op het eigen belang van een ieder.

Spanningsveld

In een ander boek, The theory of Moral Sentiments, pleit Smith voor samenlevingen gebaseerd op solidariteit. Grondlegger van de gedragseconomie is Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman (1934). Hij bevestigt het spanningsveld tussen impulsief korte termijn denken en het langzame, beredeneerde lang- termijndenken. Lees zijn prachtige boek Thinking fast and slow.

Eigen risico

Wat moet de nieuwe Nederlandse regering nu met een volk dat én egoïstisch én solidair is? Mijn antwoord is: Verlaag het eigen risico tot het genoemd bedrag van 182 euro en baseer je dan op bovengenoemde Nivelstudie. Verhoog hiertoe de procentuele premie met ongeveer 25 euro per maand. Doe dat niet via verhoging van de nominale premie. Want die vormt, relatief gezien, een zwaardere belasting voor arme- dan voor rijke mensen. Voor een dergelijk beleid van hogere procentuele premie bestaat draagvlak volgens de Harvardstudie.

Belonen

Het spanningsveld tussen de homo economicus en homo sapiens is ook te verkleinen door solidair gedrag financieel te belonen. Bijvoorbeeld door mantelzorgers een kostenvergoeding te gunnen. Of mensen een belastingverlaging toe te staan, als zij huisgenoten met beperkingen verzorgen. Experimenten hiermee staan nog in de kinderschoenen. Ik raad de nieuwe regering aan deze innovaties eens uit te proberen. Nivel en Harvard willen deze vast wel evalueren.

Congres

Op het congres over recente ontwikkelingen in de samenwerking tussen eerste lijn en sociale wijkteams op 29 september komt de vraag naar voren hoe via financiële innovaties de samenwerking tussen medische en sociale domein te versterken. Wil je naar dit congres over lopende innovaties van instellingen als Movisie en Vilans? Klik dan hier en schrijf je in.

GGD webwinkel vol goedgekeurde apps die gezond gedrag bevorderen

GGD GHOR Nederland heeft een webwinkel waar publieke gezondheidsapps die door deskundigen beoordeeld zijn, gratis gedownload kunnen worden. De GGD Appstore is bijzonder, omdat het een gezamenlijke dienst is van alle 25 GGD’en GGD-GHOR’s Nederland. Het aantal apps in de Appstore groeit gestaag, omdat elke GGD onderzoek doet naar nieuwe apps.

Onderzoeken en toetsen

Het idee van de appwinkel is simpel: het onderzoeken en toetsen van (consumenten) gezondheidsapps. Alleen apps die voldoen aan de criteria die door de GGD zijn opgesteld, worden opgenomen in de Appstore, compleet met vignet en evaluatie-rapport. Er is nadrukkelijk voor gekozen om te werken vanuit het principe ‘we raden aan’. Want de GGD’en vinden dat zij als publieke gezondheidbevorderaars een rol hebben in het aanjagen en implementeren van e-health. Apps die niet voldoen aan de criteria worden niet geplaatst en gepubliceerd: de winkel werkt met een witte lijst van goedgekeurde apps en niet met een zwarte lijst.

Snelle groei

GGD GHOR Nederland is begin 2016 gestart met hun appstore, omdat het snel gaat met de ontwikkeling van apps op het gebied van gezondheid en gezonde leefstijl. Niet alleen verschijnen er maandelijks veel nieuwe apps, maar ook het gebruik ervan neemt snel toe. Begin 2015 verschenen achtergrondstudies en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Zorg over consumenten e-health. Dat bevestigde de GGD in het idee dat burgers behoefte hebben aan een toegankelijk en betrouwbaar overzicht van onafhankelijk en deskundig beoordeelde apps/websites. Het idee van de GGD Appstore was geboren. Een kleine projectgroep ontwikkelde en organiseerde de winkel. Die projectgroep bestond uit drie projectleiders. Petra van Tiggelen, innovatiemanager bij de GGD Amsterdam is een van deze drie. Zij verstrekte mij de informatie in dit bericht.

Criteria

Tijdens de start van de Appstore waren er vijftig apps die volgens het ontwikkelde onderzoeksmodel het vignet kregen en werden gepubliceerd. Nu moeten er per GGD jaarlijks 4 apps onderzocht en gepubliceerd worden. De vier criteria waarop Van Tiggelen en collega’s toetsen zijn: gebruiksvriendelijkheid, betrouwbaarheid, onderbouwing en privacy. Er is een toetsingskader waarin stevig ingezoomd wordt op de onderbouwing. Klopt deze en strookt deze echt met de wetenschappelijke inzichten en richtlijnen? Snijdt de geclaimde gedragsverandering hout?

Onafhankelijk oordeel

De GGD’en vellen een toegankelijk en onafhankelijk oordeel, dat door de marketingtaal heen kijkt. Het korte filmpje “Alle apps op een rijtje in de GGD Appstore” gemaakt in samenwerking met Mobile Doctors, vat het mooi samen. Daarnaast neemt de GGD AppStore in haar onderzoek ook contact op met de appbouwer/eigenaar.

Zes pijlers

Van Tiggelen: ‘We laten ons inspireren en werken vanuit de definitie van positieve gezondheid van Machteld Huber, die door alle GGD ‘en en GGD-GHOR Nederland wordt onderschreven: “Gezondheid als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven”. Gekozen is om de onderzochte en ‘goedgekeurde’ apps te rubriceren volgens de pijlers van positieve gezondheid. Deze pijlers hebben we vertaald in: lichaam, psyche, zingeving, gelukkig zijn, relaties en meedoen in het dagelijks leven. Herkenbaar en laagdrempelig.‘

Breed publiek

De GGD Appstore is bedoeld voor een breed publiek; van burgers die graag gebruik maken van betrouwbare gezondheidsapps maar ook voor professionals zoals huisartsen. De winkel op zich is niet het belangrijkste doel. Gebruikers moeten vooral de getoetste apps gemakkelijk kunnen vinden via de Appstore.

Verantwoordelijkheid nemen

De GGD’en hebben de Appstore helemaal zelf ontwikkeld. Van Tiggelen: ‘Het is leuk, maar ook spannend om te zorgen dat er een goede dienst staat waar alle 25 GGD‘en zich eigenaar van voelen en hun verantwoordelijkheid in nemen. Het is niet eenvoudig om alle GGD’en tegelijk in beweging te krijgen en te houden. Bij de ene GGD gaat dat sneller dan bij de andere. Toch lukt dat goed.’

Publiciteit

‘Het is bijzonder te merken dat er ook buiten de GGD veel waarde gehecht wordt aan onze appstore. Dat is sneller gegaan dan we verwacht hadden, maar schept ook verplichtingen. Komend jaar gaan we meer naar buiten treden. Het is nu tijd om het brede publiek te laten weten dat we er zijn en wat we doen.’

Doen

‘De essentie en geleerde les voor onze appstore, en ook voor innovatie in brede zin, is voor mij: ‘just do it’. Doen, lef, vertrouwen en al werkende leren en zoeken naar oplossingen, dat zijn de basisgereedschappen waar het om draait bij het vormgeven aan vernieuwing. Kortom: de GGD Appstore is nooit af, we zijn pas begonnen’, aldus Van Tiggelen.

E-health congres

Petra van Tiggelen geeft een workshop op het zevende nationale e-health congres op 10 november in Utrecht. Daar vertelt zij over het ontstaan van de appstore en beschrijft een aantal aansprekende apps in haar winkel. Ook gaat zij in op het gebruik ervan. Ondergetekende behandelt in een plenaire inleiding een aantal moderne vormen van preventie en de kansen die het internet daarvoor biedt. Wil jij naar dit congres dat vele aspecten van e-health aan de orde stelt? Wil jij op digitale wijze gezondheid en welzijn van burgers bevorderen? Klik dan hier en schrijf je in.

Onderzoek valpreventie: minder valpartijen en letsel, lagere kosten

Een onderzoeksteam uit Massachusetts heeft wetenschappelijk bewijs geleverd dat een breed opgezet valpreventieprogramma leidt tot minder valpartijen, minder letsel daarbij en lagere zorgkosten. Dat wordt beschreven in een artikel in het hoog aangeschreven vakblad Health Affairs dat ik van de week las.

Interventies

Het onderzochte programma heet LIFT Welness Program, waarbij LIFT staat voor Living Independently and Falls-free Together. Het bevat de volgende vier interventies: 1. Een anamnese gericht op aandoeningen zoals duizeligheid en evenwichtsstoornissen en ook op medicatiegebruik, Een verpleegkundige neemt de anamnese bij de patiënt thuis af, waarbij zij ook de woning beoordeelt op valrisico’s. 2. Een individueel actieplan met aanbevelingen en educatie 3. Een telefonisch aanmoedigingsgesprek twee weken na de start van het actieplan. Dat gesprek kan leiden tot aanpassing van de aanbevelingen. 4. Een per kwartaal verschijnende nieuwsbrief gedurende een jaar. Hierin staan vele suggesties van valpreventie die deelnemers aan het programma met elkaar delen.

Randomized Clinical Trial

Het programma startte in 2008. Het onderzoeksteam evalueerde het met data verzameld over de periode vanaf de start tot en met 2012. Zij deden dat met behulp van een Randomized Clinical Trial onder deelnemers met een leeftijd van 75 jaar of ouder en met een zorgverzekering waarin ook langdurige zorg is opgenomen.

Resultaten

In het eerste jaar van het programma lag het aantal valpartijen in de experimentele groep 11 procent lager dan in de controlegroep. Niet elke val leidt tot letsel. De onderzoekers bekeken daarom apart het aantal gevallen patiënten met letsel. Dat lag in het eerste jaar 18 procent lager in de experimentele groep. Drie jaar na de vier interventies had de experimentele groep 33 procent lagere kosten voor langdurige zorg dan een administratieve, vergelijkbare controlegroep. De Return on Investment bedroeg 1,68. Deze betekent dat iedere dollar geïnvesteerd in het LIFT-programma een besparing opleverde van 1,68 dollar. De onderzoekers concluderen dat LIFT niet alleen valpartijen voorkomt, maar ook de letselomvang daarbij en de kosten van de zorg verlaagt. Zij bevelen het programma aan zorgverzekeraars, beleidsmakers en professionals aan.

Nederland

Een programma zoals LIFT bestaat -bij mijn weten- niet in Nederland. Er bestaan wel valpoliklinieken. Hierbij vindt de anamnese plaats in het ziekenhuis en niet thuis. Ook geven professionals aanbevelingen. Van educatie, in gesprekken en thuis, is zelden sprake. Nieuwsbrieven en aanmoedigende telefoontjes kwam ik tot nu toe niet tegen. Toch zijn dit niet de grootste obstakels voor de introductie van het LIFT-programma in Nederland. Waar het om gaat is dat huisarts, huisartsenposten, ambulance verpleegkundige en SEH-professionals patiënten actief verwijzen en aanmoedigen om aan het LIFT programma deel te nemen. Veelal zijn dat patiënten die al een keer zijn gevallen, maar met een goede afloop, dus zonder noemenswaardig letsel opgelopen te hebben. Deze mensen hebben een grotere kans op weer een val.

Nationale Spoedzorgcongres

Op 6 oktober organiseren mijn collega’s en ik een congres over recente ontwikkelingen in de spoedzorg. Plenaire inleiders zoals Anoeska Mosterdijk, directeur van Ineen, die de belangen behartigt van de huisartsenposten, gaat in op vele recente ontwikkelingen in de HAP’s , waaronder de vraag of preventie behoort tot hun takenpakket. Arold Reusken, hoofd bureau bij het Landelijk Netwerk voor Acute Zorg en Frank de Groot, manager TraumaNet AMC doen iets vergelijkbaars voor hun organisaties.

SEH

Menno Gaakeer en Pol Stuart, SEH-artsen KNMG en actief binnen de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) geven een workshop over recente ontwikkelingen op de SEH’s. Ook zij besteden aandacht aan preventie als een van de aspecten van spoedzorg. Karin Kleinwolt en Birgitte Blatter, leidinggevend onderzoekers bij Veiligheid.nl gaan in een workshop in op de relatie tussen alcoholreductie-programma’s en spoedzorggebruik. Veel van hun aanbevelingen zijn van belang voor andere preventieprogramma’s zoals het hier besproken LIFT-programma.

Wil jij preventie van letsels en verstandige reductie van zorgkosten bevorderen? Wil jij naar het congres komen? Klik dan hier en schrijf je in.

Zeven alternatieven voor het medisch consult

Evert (42) is sinds tien dagen moe en heeft last van hoofdpijn, sinds hij zijn hoofd heeft gestoten. Hij gaat naar het spreekuur van zijn huisarts Sonja. Haar diagnose is lichte hersenschudding.

Sonja adviseert rustig aan te doen en af te wachten. Na drie weken keert Evert terug: moeheid en hoofdpijn zijn niet verdwenen. Sonja laat bloedprikken vanwege de aanhoudende vermoeidheid. Geen afwijkende waarden gevonden, meldt de assistente telefonisch aan Evert. Rust houden blijft het devies. Na acht weken is Evert weer de oude. Met deze casus schets ik het traditionele scenario voor de toepassing van medisch kennis. In het internettijdperk zijn zeven andere scenario’s denkbaar.

  1. Evert neemt eerst een kijkje op thuisarts.nl en zoekt in deze digitale encyclopedie op hoofdpijn en op vermoeidheid. Goed voorbereid gaat hij naar Sonja. Na het consult zoekt hij bij lichte hersenschudding. Hij neemt langer de tijd om te herstellen. Evert keert na drie weken niet terug naar Sonja. Dit is het educatiescenario dat leidt tot minder vervolgconsulten en een efficiënter eerste consult.

  2. Evert typt de aard en duur van zijn klachten in een symptomenchecker in. Deze is gebaseerd op de NHG-standaarden. Op grond van Everts antwoorden op gestelde vragen komt de checker uit op lichte hersenschudding. Sonja blijft helemaal buiten beeld. Dit is het online-zelfmanagementscenario.

  3. Sonja houdt een elektronisch dossier bij over diagnostiek en behandeling van Evert. Laatstgenoemde opent zijn dossier. Hij raadpleegt de symptomenchecker van het gezondheidscentrum waar Sonja werkt. Deze checker maakt ook gebruik van de gegevens uit zijn dossier. Ook nu is er verder sprake van online zelfmanagement.

  4. Evert boekt online een eerste afspraak met Sonja. Het afsprakenprogramma vraagt Evert waarover de klacht gaat en stelt alvast vragen over aard, duur en omvang van zijn hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Tijdens het eerste consult duurt de anamnese korter en is meer persoonlijke aandacht mogelijk voor het ongelukje met zijn hoofd en de vermoeidheid die zijn drukke baan altijd al met zich meebrengt. Dit is het pre-consultscenario.

  5. De eerste afspraak is niet met Sonja, maar met haar physician assistant. Die werkt in hetzelfde elektronische dossier als Sonja. Bij het intypen van Everts gegevens verschijnen pop-ups die de PA melden of zij naar Sonja moet terugkoppelen. Dit is het delegatiescenario.

  6. In dit scenario heeft Evert regelmatig last van hoofdpijn en vermoeidheid. Sonja stelde ooit migraine als diagnose. Evert is lid geworden van een patiëntenvereniging. De leden en adviserende neurologen wisselen ervaringen en kennis uit over hoe om te gaan met deze aandoening. Evert bezoekt daardoor Sonja minder vaak.

  7. Evert raadpleegt de interactieve big-database met gegevens van 496 huisartsen en rond één miljoen patiënten. Hij vraagt aan de (thans nog niet interactieve) database welke diagnose die artsen stelden bij zijn ingangsklachten. Dit is het big-datascenario.

Deze scenario’s baseer ik op het boek ‘The future of the professions’ van vader en zoon Richard en Daniel Susskind, dat in 2015 uitkwam. Ik vulde zelf de door hen geformuleerde scenario’s in met het voorbeeld van Evert en Sonja. Nu huisartsen bijna bezwijken onder hun werkdruk wordt het tijd na te denken over consulttijd-besparende kansen die het internet deze beroepsgroep kan bieden.

Nationale E-health congres

Bovenstaande tekst publiceerde ik eerder als blog in het blad Zorgvisie. Op het zevende, nationale e-health congres op 10 november komt de vervanging van het (fysieke, één-op één, vooraf afgesproken) medische consult door a-synchrone, niet afgesproken communicatie via het internet uitvoerig aan de orde. Wil jij naar dit congres? Wil je kennis nemen van nieuwe, geslaagde (en niet-geslaagde) vormen van internetondersteuning bij preventie, diagnostiek, behandeling en begeleiding? Klik dan hier en schrijf je in.

Verrassend hoge instroom verpleegkundigen Hogeschool Utrecht

In september beginnen 900 verpleegkundigen aan hun HBOV-studie bij de Hogeschool Utrecht. Dit is meer dan ooit. Door de alarmerende berichten over tekorten aan verpleegkundigen voelen vele jonge vrouwen en mannen zich aangetrokken tot deze hogere beroepsopleiding. Dit bericht vernam ik tijdens de diploma-uitreiking voor de academische opleiding tot zorginnovator. Deze deeltijdstudie heeft als formele naam Master Zorgtraject Ontwerp. Voor deze -thans door het Ministerie van Onderwijs betaalde- studie hebben zich zeventig ervaren professionals ingeschreven, vooral verpleegkundigen. Ondergetekende is er vaste gastdocent en adviseur.

Positieve ontwikkeling

Maar terug naar die 900 aspirant verpleegkundigen. De hoge instroom verraste mij. Ik had minder aanmeldingen verwacht. Want de economie trekt weer aan en er is meer (overheids)geld. Jonge mensen willen -dacht ik ten onrechte- liever werken in vrolijker sectoren als de horeca-, cultuur- en ICT-sector. Bovendien is de beeldvorming over verpleegkundigen in de massamedia niet al te positief: lange werktijden, hoge werkdruk en hiërarchische, bureaucratische instellingen.

Wijkverpleging

Velen van de 900 verpleegkundigen stromen door naar de wijkverpleging. In hun opleiding worden zij klaargestoomd voor samenwerking in de eerste lijn en met de huisarts in het bijzonder. Maar door de jaarlijkse, onzekere contractering door zorgverzekeraars zijn er weinig vaste banen voor wijkverpleegkundigen. Zelfs buurtzorg heeft thans daaronder te lijden.

Lange termijn contracten

Wat ik mis zijn lange termijn contracten voor de inkoop van wijkverpleging. Ook is een betere positionering binnen de eerste lijn van belang. Als het gaat lukken dat wijkverpleegkundigen slechts werken voor een kleine groep huisartsen en voor één sociaal wijkteam, wordt hun beroep nog aantrekkelijker. Dan blijven vele van die 900 verpleegkundigen langdurig in de zorg werkzaam en zullen er maar weinig dit mooie beroep verlaten.

Congres

Op het congres over samenwerking eerste lijn en wijkteams op 29 september komt de positie van wijkverpleegkundigen uitgebreid aan de orde in plenaire inleidingen en ook in een specifieke workshop. In die workshop wordt besproken in hoeverre de coöperatie van wijkverpleegkundigen in Rotterdam een wenkend perspectief vormt voor de rest van Nederland. Yolande van den Brink en Joke Schoehuizen, wijkverpleegkundigen te Rotterdam, doen daar hun verhaal. Wil je wijkverpleegkundigen na hun opleiding behouden voor het vak? Wil je aan het veelzijdige congres en aan die specifieke workshop (of andere workshops) deelnemen? Klik dan hier en schrijf je in.

Gezondheidscentrum Nieuwegein zoekt lid Raad van Advies

Stichting Gezondheidscentrum De Schans is een eerstelijnscentrum waar huisartsen, fysiotherapeuten, psychologen en andere zorgverleners nauw met elkaar samen werken ten behoeve van gezondheid en welzijn van inwoners van Nieuwegein. De Raad van Advies geeft het bestuur gevraagd en ongevraagd advies over de doelstellingen van de huisartsenpraktijk, de samenwerking met andere partijen op het gebied van zorg en welzijn, de invulling van het maatschappelijk ondernemen, alsmede de bevordering van gezondheid en zorg in de meest ruime zin. De Raad van Advies functioneert als klankbord voor de Raad van Bestuur van het centrum. Er bestaat thans een vacature. Ondergetekende is een van de leden van de RvA.

Profiel

Bij de benoeming van een nieuw lid hanteren wij onderstaand profiel:

  • Je beschikt over kennis over de organisatie van de eerste lijn;

  • Bestuurlijke ervaring, juridische expertise en wonen in de regio vormen een pre, maar zijn niet per se noodzakelijk;

  • Je bent geïnteresseerd in de ontwikkelingen die plaatsvinden in de gezondheidszorg en in de relatie tussen zorg en welzijn;

  • Je hebt affiniteit met de doelstelling van gezondheidscentrum De Schans;

  • Je bent bereid kennis te nemen van het beleid van De Schans en de lopende zaken.

  • Je voelt je betrokken bij de ontwikkelingen op het gebied van zorg en welzijn in Nieuwegein.

Een lid van de Raad van Advies wordt benoemd door de Raad van Bestuur. Er is sprake van een vacatie-vergoeding voor de leden van de Raad van Advies. Je kunt tot 1 september reageren.

Persoonlijke ervaringen

Enkele persoonlijke ervaringen van mij als Raad van Advieslid: De Raad komt eens in de twee maanden bijeen. De discussies zijn open en intens. Omdat we Raad van Advies zijn, is de sfeer informeler dan in een Raad van Toezicht, die ook enkele wettelijke taken uitoefent. Het is geen noodzaak dat de Raad van Advies een unaniem advies formuleert. Dat voorkomt onderhandelen tussen de raadsleden. Maar vrijwel altijd komen de leden -afkomstig uit een pluriforme groep- tot consensus. Voor mij zelf is het een pluspunt dat ik leer van de actuele problematiek van een gezondheidscentrum, die vaak anders is dan ik in mijn boeken beschrijf.

Reacties

Wil jij lid worden van de Raad van Advies? Schrijf dan voor 1 september 2017 een mail plus CV naar mail@guusschrijvers.nl. Je ontvangt eerst een ontvangstbevestiging en begin september een definitief bericht.