Guus Schrijvers

Welcome to Guus Schrijvers

De verpleegkundige moet blijven! Vijf verbeterpunten

Ooit lag ik ’s avonds laat met zeer hoge koorts in een ziekenhuisbed. In gedachten nam ik al afscheid van het leven. Om de tien minuten kwam een verpleegkundige langs om te checken of ik nog bij bewustzijn was en of de koorts al daalde. De derde keer vroeg ze: “U zweet zo, zal ik uw bed verschonen?” Later in de nacht bleef zij met mij praten over de recente geboorte van mijn eerste kind, de zorgen van mijn echtgenote en mijn recente benoeming tot hoogleraar. Eerst voelde dat als afscheid nemen. Maar haar zorg pepte mij op. Toen de koorts ging zakken, vatte ik weer moed voor de toekomst. Een half jaar later kwam ik deze verpleegkundige tegen in een cursus die ik gaf.

Vaardigheden

Dit eigen voorbeeld illustreert enkele vaardigheden van verpleegkundigen: bewaking van gezondheid (bij mij langslopen), anticiperen op zorgbehoeften (schone lakens?), troost bieden (oppeppen) en bereidheid tot continue bijscholing (de cursus). Verpleegkundigen gaan voor deze vaardigheden. Als hiervoor dagelijks ruimte bestaat, blijven zij heel lang in het vak. Dat is nodig ook. Want het aantal 75-plussers neemt tot 2030 met circa 4 procent per jaar toe. Dat komt omdat de babyboomers vanaf 2020 de leeftijd van 75 jaar bereiken.

Wat moet Nederland doen om te zorgen dat er ook in de komende jaren voldoende verpleegkundigen werkzaam zijn?

1. Maak het beroep aantrekkelijker
De dagelijkse praktijk van nu staat ver af van mijn casus. De werkdruk van verpleegkundigen is te hoog om de genoemde vaardigheden met reflectie, doordacht en zonder grote tijdsdruk toe te passen. Zo toonde de beroepsvereniging van verpleegkundigen in juni 2017 aan dat de helft van de verpleegkundigen overweegt te stoppen wegens te hoge werkdruk. Negen op de tien verpleegkundigen ervaren stress in hun werk door te hoge werkdruk. Acht op de tien zeggen ook privé last te hebben van stress door de werkdruk. Slechts 27 procent van de verpleegkundigen denkt door te kunnen werken tot hun pensioen.

Toch klinkt er ook een hoopvol geluid door: 85 procent van de beroepskrachten in de directe patiëntenzorg denkt dat 50-plussers langer blijven werken als de werkdruk acceptabel wordt. De werkdruk kan naar beneden door allereerst de administratie door verpleegkundigen te verlagen. Een recente studie laat zien dat verpleegkundigen 11 uur kwijt zijn aan administratie bij een gemiddelde werkweek van 27 uur. Stel je toch eens voor dat in andere dienstverlenende beroepen zoveel uren aan administratie zou kleven. Vrijwel niemand zou voor zo’n baan kiezen.

In de ouderenzorg wordt dit jaar de administratie aanzienlijk teruggebracht. Dat mag van het Zorg Instituut Nederland, dat vorig jaar nieuwe richtlijnen voor deze sector vaststelde. Het probleem is, dat leidinggevenden in de ouderenzorg nu vaak denken dat kwaliteitsbeleid hetzelfde is als administreren. Als expert hoop ik op voorstellen van directeuren die de administratieve taken voor verpleegkundigen en verzorgenden grotendeels afschaffen en kwaliteit bevorderen via scholing en meer personeel.

2. Zorg voor hogere werktevredenheid
Werkdruk is niet hetzelfde als werktevredenheid. Die laatste wordt vooral bepaald door de directe leiding en minder door de werkdruk. Is die leiding veel extern, verschijnt er ieder halfjaar een nieuwe interim manager, zit de leiding alleen over Excelsheets gebogen, maken artsen en leidinggevenden steeds ruzie met elkaar? Dan is de werktevredenheid van verpleegkundigen laag. Is er sprake van dienende leiders met persoonlijke aandacht, die positieve feedback geven, klaar staan om verpleegkundigen op te vangen bij bijvoorbeeld een sterfgeval van een patiënt, dan is de werktevredenheid hoog. Ik treed vaak op in trainingen van leidinggevenden. Ook zijzelf hebben het zwaar, hoor ik. Ze zitten als middenkader vaak tussen hamer (de Raad van Bestuur) en aambeeld (de verpleegkundigen aan het bed). Onverwacht ziekteverzuim en incidenten leiden tot hectiek en leiden af van reflectie.

3. Ontwikkel zij-instroom
Er zijn vele Nederlanders in andere beroepen, die in latere leeftijdsfasen willen overstappen naar de zorg. Want in deze sector bestaat veel contact met andere mensen, is eigen inbreng mogelijk en is de waardering van cliënten hoog. Wellicht meer dan bij de andere dienstverleners, zoals onderwijzers of buschauffeurs. Er ligt een taak voor hogescholen en ROC’s om voor deze zij-instromers onderwijs op maat te ontwikkelen en ze de zorg in te begeleiden.

4. Zorg voor betere digitalisering
Verpleegkundigen zijn vaak handig met hun smartphone. Ze bestellen in hun privéleven vliegtuigtickets, maken gebruik van social media en winkelen online. De zorg benut die vaardigheden onvoldoende. Ik geef een voorbeeld. Verpleegkundigen hebben regelmatig te maken met voorvallen, bijvoorbeeld een ruzie tussen twee patiënten. De meeste instellingen beschikken voor dit soort onwenselijke gebeurtenissen over huisregels. Het zijn er te veel om allemaal te onthouden. Een interne website met een goede zoekmachine of een richtlijnen-app kan hier uitkomst bieden. Een verpleegkundige kan die onmiddellijk raadplegen met haar mobieltje en ook kennisnemen van ervaringen van collega’s.

5. Zorg voor betere betaling
Bij een goed salaris stromen voldoende verpleegkundigen de gezondheidszorg in. Hun loon is nu ongeveer een derde van dat van artsen. Dat is laag, gelet op het feit dat zij vaak hbo- of universitair geschoold zijn en er zijn taken die overlappen met het medische werk. Het is moeilijk de salarissen op te krikken, omdat vakbonden onderhandelen over de gehele publieke sector en niet over specifieke beroepen als verpleegkundigen en onderwijzers. Ik verwacht dat de wal hier het schip zal keren. Vroeg of laat worden – bij ongewijzigd beleid – verpleegkundigen zo schaars en urgent dat linksom of rechtsom de lonen stijgen. Nu al zijn er voorstellen om verpleegkundigen in de Randstad beter te betalen vanwege hogere woonlasten.

Met al deze suggesties tracht ik een bijdrage te leveren aan het behoud van gemotiveerde en deskundige verpleegkundigen in de komende jaren, die niet eventjes snel een koortsremmer toedienen en gestrest nachtrondes doen, maar ook tijd hebben voor schone lakens en een praatje. Heb jij nog meer suggesties? Laat dan hieronder je ideeën achter.

Dit artikel verscheen eerder als bijdrage aan de opiniepagina van Het Parool op 20 januari 2018.

Is screening op borstkanker overbodig?

Nederlandse data over borstkanker in een vergevorderd stadium tonen aan dat screening op deze aandoening de afgelopen 24 jaar weinig invloed heeft gehad op de daling van sterfte aan borstkanker. Eerder onderzoek overschatte de gunstige effecten van deze screening. Naarmate meer oudere leeftijdsgroepen worden uitgenodigd voor de screening, neemt de overdiagnose toe. De invoering van digitale beeldvorming (2008) vergrootte de kans om kleinere tumoren te ontdekken. Wat dit voor betekenis heeft voor de diagnostiek is echter niet bekend.

British Medical Journal

Woorden van deze strekking vormen de conclusie van een diepgaand wetenschappelijk artikel dat onlangs uitkwam. Een Parijse onderzoeksgroep publiceerde het stuk in het toonaangevende tijdschrift British Medical Journal. De groep maakte gebruik van gegevens van het Integraal Kankercentrum Nederland.

Screening

Sinds 1989 ( 50-69 jaar) en 1997 (70-75 jaar) vindt screening op borstkanker eens per twee jaar plaats. Ongeveer 80 procent van de vrouwen verschijnt na een oproep. De Parijse wetenschappers onderzochten de resultaten hiervan over de periode 1989-2012. De groep definieerde als eerste uitkomstmaat de reductie van ernstige vormen van borstkanker. Zij gebruikten daarvoor maatstaven en berekeningsmethoden die gebruikelijk zijn in deze tak van wetenschap.

Geen invloed op incidentie

In 1989 bedroeg de incidentie van ernstige vormen van borstkanker (dat is met tumoren groter dan 2 centimeter) 168 per 100.000 vrouwen. De screening verlaagde dit aantal tot 166. Als we rekening houden met de wereldwijde ontwikkeling van deze vormen van borstkanker, dan heeft screening geen invloed op deze daling. Daardoor was er evenmin invloed op de daling van de sterfte aan ernstige vormen van borstkanker.

Ondersteunend onderzoek

De Franse onderzoekers worden ondersteund in deze conclusie door Nederlandse collega’s die al in 2008 op de geringe invloed duidden. Ook verwijzen zij naar een vergelijkende studie over Nijmegen en Arnhem: de eerste stad startte in 1969 met deze screening en de tweede in 1989. Er bleek geen verschil in de genoemde incidentie. Dezelfde conclusie is te trekken uit een vergelijking met België, dat vijftien jaar later startte met screening op borstkanker.

Betere behandeling

De Parijse onderzoekers wijzen erop dat de verbetering van de behandeling van ernstige vormen van borstkanker wel effectief was: deze leidde tot een reductie van de mortaliteit van 28 procent over de periode van 1989-2012. Overdiagnose van borstkanker omschrijft de Parijse onderzoeksgroep als kanker die nooit zou zijn ontdekt gedurende de levensduur van vrouwen die zijn gescreend. Dat geldt voor 52 procent van de tumoren die tijdens de screening is ontdekt.

Vragen

Ondergetekende is geen expert op het terrein van screening op borstkanker. Ik stuitte op deze studie bij de voorbereiding van een publicatie over doelmatige zorg. Ik heb dus geen beleidsadviezen op basis van dit onderzoek, maar wel een aantal vragen aan onderzoekers en beleidsmakers:

  1. Staan leidinggevende onderzoekers van het Nederlands Kanker Instituut en van het Integraal Kankercentrum Nederland achter de Franse conclusies? Ik begrijp niet zo goed waarom Franse onderzoekers deze resultaten in een Engels tijdschrift naar buiten brengen. Of heb ik Nederlandse rapporten en artikelen over het hoofd gezien?
  2. Moet Nederland meer vergelijkend onderzoek doen naar preventie, screening en behandeling van borstkanker? Dit heet in vakjargon: Comparative Health Research (CHR). Hierbij gaat het om het vergelijken van de effectiviteit van soms totaal verschillende gezondheidsinterventies met hetzelfde doel. Oncologische CHR zou kunnen aantonen dat het effectief is om geld te verschuiven van screening naar preventie (bijvoorbeeld rookstop-interventies) en behandeling.
  3. Moeten Nederlandse instanties vrouwen die opgeroepen worden informeren over de geringe kans dat screening ernstige vormen van borstkanker voorkomt? Dan kunnen de vrouwen geïnformeerd beslissen of zij wel of niet aan zo’n bevolkingsonderzoek deelnemen.

Heb je een antwoord op bovenstaande vragen? Of wil je reageren op dit bericht? Laat dan hieronder een reactie achter.

Dit bericht is in gewijzigde vorm ook verschenen als blog in het blad Zorgvisie.

Tien wensen voor patiënten in 2018

Bij de hoofdlijnenakkoorden worden deze keer nadrukkelijk de patiëntenorganisaties betrokken. (…) Niet om toe te kijken maar om mee te doen.’Zodat ze ervaren dat hun rol serieus genomen wordt.’ Deze belofte deed minister Bruno Bruins van VWS op 21 december tijdens een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over kwaliteitszorg. Zorgvisie  publiceerde erover. Hieronder reik ik tien suggesties aan om in te brengen in de hoofdlijnenakkoorden van 2018.

  1. Langetermijnvisie tot 2030
    In 2015 woonden in Nederland 1,3 miljoen 75-plussers. In 2030 is dat aantal 2,1 miljoen: een stijging van 63 procent ofwel ongeveer 4 procent per jaar. Vele babyboomers zijn tegen die tijd hoogbejaard. Er is alle aanleiding om aan de hoofdlijnenakkoorden (tot 2022) een langetermijnparagraaf (tot 2030) toe te voegen in termen van aantallen patiënten, kosten, benodigd personeel, kwaliteit en voorzieningen.
  1. Ruim baan voor populatiegebonden bekostiging
    Populatiegebonden bekostiging is betaling van de zorg op basis van kenmerken van de patiëntenpopulatie die je bedient. De motor om meer te produceren komt dan tot stilstand, want de betaling per verrichting is verdwenen. Binnen populatiegebonden bekostiging wordt niet-ingrijpen, zoals luisteren en kijken, even goed betaald als wel ingrijpen. Dan worden wensen van patiënten pas echt gehonoreerd.
  1. Apart budget voor shared decision-making
    Gedeelde besluitvorming van professionals en patiënten komt alleen van de grond met een speciaal budget voor het maken van keuzehulpen, het herontwerpen van zorgpaden en voor gesprekstrainingen van zowel artsen als patiënten. In het regeerakkoord wordt alleen toegezegd dat shared decision-making een plek krijgt in medische richtlijnen. Dat is te weinig.
  1. Herijking van het persoonsgebonden budget
    Het pgb blijft in alle zorgwetten verankerd, zo staat het in het regeerakkoord. Liever had ik gelezen: het pgb wordt in alle zorgwetten geharmoniseerd en via dezelfde software en systematiek uitgevoerd. Dan wordt alles makkelijker voor budgethouders.
  1. Preventie in de Zorgverzekeringswet
    Preventieve trainingen zoals stoppen met roken, afvallen, meer bewegen en stressreductie gaan onder de Zorgverzekeringswet vallen. De kosten hiervan worden via deze wet betaald uit extra belastingen op alcohol, tabak en suiker.
  1. Expertisecentra voor zeldzame aandoeningen
    Er zijn meer Nederlanders met zeldzame aandoeningen dan met diabetes. De eerstgenoemde zijn het best te bedienen vanuit expertisecentra. Die bestaan er onvoldoende. Ze moeten gaan functioneren zoals ParkinsonNet.
  1. Online afspraken maken met professionals en andere e-health
    Uit onderzoek blijkt dat veel patiënten graag online willen afspreken met hun artsen, hen willen raadplegen via de mail en een startpagina wensen die in één keer(zonder steeds opnieuw inloggen) toegang geeft tot de zorgportalen van al hun zorgverleners.
  1. Onafhankelijke cliëntondersteuning (OCO) via een apart fonds
    De nieuwe regering stelt deze kabinetsperiode 55 miljoen euro beschikbaar voor het ondersteunen van cliënten op diverse levensterreinen. Dat geld wil zij laten lopen via zorgkantoren en gemeenten. Beter is het om dat te doen via een onafhankelijk fonds. Want vaak gaan klachten over gemeenten en zorgkantoren zelf: dan gaan OCO’s bijten in de hand die hen te eten geeft en is er geen onafhankelijkheid meer.
  1. Cliëntenraden ook bij ketenzorgorganisaties
    Cliëntenraden zijn alleen verplicht bij traditionele zorgaanbieders, niet bij substitutieprojecten en bij ketenzorgorganisaties. Maar daar vindt nou juist de meeste dynamiek plaats. Daar moeten patiënten bovenop kunnen zitten.
  1. Betere betaling van patiëntenorganisaties
    Patiëntenorganisaties hebben drie taken: belangenbehartiging, ontmoetingen organiseren van patiënten met dezelfde aandoening en kennisoverdracht. Zij oefenen die taken steeds meer uit voor zowel leden als niet-leden. Verder wordt meer en meer goede terugkoppeling verwacht van de vertegenwoordigers aan de vergadertafels naar hun achterban. Dit alles kost tijd en dus geld.

Graag wens ik met deze tien punten de Nederlandse patiënten het beste toe voor 2018. Ik ben benieuwd hoe serieus zorgaanbieders, zorgverzekeraars, gemeenten, het ministerie, de bewindslieden en het parlement hen gaan nemen.

Zes voorstellen om de zorg doelmatiger te maken

Vanaf 2020 zijn de babyboomers 75 jaar of ouder. Deze grote groep komt dan in een levensfase met veel chronische aandoeningen, multimorbiditeit, dementie, kanker en hartziekten. Hieronder zes suggesties om doelmatige zorg te realiseren in de komende jaren.

Overvolle spreekuren

Te verwachten is dat huisartsen het door de vergrijzing drukker krijgen dan ooit en bijvoorbeeld cardiologen en oncologen overvolle spreekuren draaien. Mede hierdoor stijgen de kosten van de zorg in de komende jaren met 3 tot 4 procent per jaar. Als dat gebeurt -aldus het Centraal Planbureau- is er nauwelijks geld beschikbaar voor andere overheidstaken zoals onderwijs, defensie en wegenaanleg.

Marktwerking en fusies

Meer marktwerking in de zorg is geen oplossing voor de te verwachten financiële problemen: twee dissertaties hebben aangetoond dat dit de doelmatigheid niet bevordert. Fusies tussen ziekenhuizen hebben evenmin zin. Die hebben geen invloed op de kosten, zo blijkt uit een recent rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Aanvankelijk stelde de ACM zelfs dat fusies de zorg duurder maken. Maar dat kon ze niet volhouden.

Voorstellen

Hieronder doe ik zes suggesties om doelmatige zorg in de drukke jaren twintig te realiseren zonder marktwerking en zonder fusies. Bij het woord gemeente denk ik aan een grote gemeente, of aan een groep samenwerkende kleine gemeenten.

  1. Maak vooruitberekeningen. Bereken de woon- en zorgbehoeften voor de komende periode op basis van trends uit het recente verleden.
    Gegevens hierover zijn beschikbaar bij onder meer het Centrum Indicatiestelling Zorg, het CBS en het RIVM. Voor een recente bijeenkomst van de provincie Zuid Holland berekende ik voor het jaar 2030, dat Nederland dan behoefte heeft aan 20.800 extra plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen. Hierbij ging ik ervan uit dat het beleid van zo lang mogelijk thuis blijven wonen wordt versterkt. Gemeenten zouden samen met hun woningbouwcoöperaties, de zorgverzekeraar, de aanbieders van ouderenzorg, de eerste lijn en de ziekenhuizen in hun regio zo’n vooruitberekening kunnen maken in termen van aangepaste woningen, plaatsen in verpleeghuizen, omvang van ziekenhuizen, benodigde arbeidskrachten en geld. Zo’n gemeenschappelijke marktverkenning heeft als extra voordeel dat de betrokken instanties dezelfde ambities gaan ontwikkelen. Ze leggen daarmee een basis voor de uitwerking daarvan in hoofdlijnenakkoorden (zie hieronder) en in concrete (ver)bouwprojecten en spreiding van het aanbod binnen de gemeente.
  2.  Sluit een bestuurlijk hoofdlijnenakkoord voor de zorg in de eigen regio tussen de bovengenoemde instanties.
    In de periode 2013 – 2017 bleken hoofdlijnenakkoorden op landelijk niveau goed te werken als kostenbewaker. Ze gaven Immers de maximale groei aan voor de zorg en de kostengroei daalde erdoor. Partijen op landelijk niveau ontwikkelden gezamenlijke ambities. Rutte III gaat door met een Tussenakkoord voor 2018 en een nieuw samenhangend hoofdlijnenakkoord voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Deze akkoorden kunnen een uitstekende basis vormen voor een hoofdlijnenakkoord voor de zorg voor bijvoorbeeld de bevolking van Amsterdam.
  3. Vervang PQ-betaling door populatie gebonden bekostiging.
    De meeste zorgaanbieders krijgen betaald op basis van prijs (= P) maal hoeveelheid (= Q van Quantity). Bij thuiszorg wordt de hoeveelheid gemeten in aantal uren en bij ziekenhuizen in aantallen DBC’s. Bij huisartsen ligt dat wat anders. Die kennen een abonnementstarief, een betaling per jaar per ingeschreven patiënt. Voor een 75-plusser ontvangen zij een hoger bedrag dan voor een jongere patiënt. Zo’n tarief heet in jargon populatiegebonden bekostiging. Zorgverzekeraars ontvangen op basis daarvan de helft van hun inkomsten. PQ-betaling leidt tot het maken van zo veel mogelijk uren en DBC’s. Vervanging van te maken uren achter de voordeur door beeldbellen is hierbij bijvoorbeeld niet mogelijk. Bij populatiegebonden bekostiging is dat wel het geval. Het geslaagde Amerikaanse experiment daarmee heet Alternative Qualtity Contract. Hierbij kopen zorgverzekeraars samenhangende zorg in bij eerste lijn en ziekenhuizen op basis van kenmerken van de te bedienen populatie. Het leidde tot reductie van de kostengroei en tot hogere kwaliteit van zorg.
  4. Voer een discussie over wat ouderen zelf aan zorg moeten betalen en wat uit de WMO, de Wet Langdurige Zorg en Zorgverzekeringswet betaald wordt.
    In Vlaanderen kost één dag in een verzorgingshuis gemiddeld 120 euro. Daaruit wordt betaald de huisvesting, drie maaltijden en hygiënische zorg (helpen bij het wassen en aankleden en schoonmaken). Een modale Vlaming wordt geacht de helft van die 120 euro uit eigen zak te betalen. Arme mensen die dit niet kunnen opbrengen, ontvangen individuele steun. In Nederland is onduidelijk hoe groot de eigen bijdrage is voor modale ouderen die langdurige zorg behoeven. Laat staan dat er een norm is voor het maximum aan eigen bijdragen voor de WMO, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige Zorg.
  5. Maak zorginnovatie aantrekkelijk die arbeidskosten bespaart.
    Een deel van het werk van dure huisartsen en specialisten is uit te voeren door lager betaalde krachten, zoals verpleegkundig specialisten. Nazorg van behandelde patiënten hoeft niet in een duur ziekenhuis plaats te vinden, maar kan vaak ook in de eerste lijn gebeuren. Mantelzorgers ondersteund door wijkverpleegkundigen houden het langer vol en besparen daardoor op kosten voor professionele krachten.
  6. Gebruik digitalisering niet alleen als vervanging van papier.
    Vrijwel alle zorgaanbieders slaan digitaal gegevens over hun patiënten op. Dat is prima, beter dan op papier, maar wel beperkt. Wat ik bijvoorbeeld mis is elektronische beslisondersteuning voor patiënten en professionals, gezamenlijke dossiervoering van specialisten in verschillende ziekenhuizen, idem van specialisten en huisartsen, online afspraken maken met professionals; het deels laten beoordelen van hartfilmpjes en röntgenfoto’s door slimme software, uitleg aan patiënten van behandelopties met behulp van videofilmpjes op betrouwbare websites en app-verkeer tussen professionals onderling en met cliënten. Hiermee kan zowel doelmatigheid- als kwaliteit van zorg worden bevorderd.
Doelmatigheid

Met deze zes suggesties tracht ik bij te dragen aan een bekostiging van de zorg in de komende twintiger jaren die doelmatigheid vergroot en gericht is op lange termijndoelen. Heb jij nog aanvullende suggesties? Plaats dan hieronder een reactie.
Buiten beschouwing bleven arbeidsvraagstukken (het is moeilijk om personeel te krijgen voor de zorg) , de borging van de kwaliteit van zorg en de invloed van cliënten op het beleid van instanties. Daarop kom ik later nog terug.

Een aangepaste versie van dit bericht verscheen op de opiniepagina Het Hoogste Woord van Het Parool van 2 december 2017. Op 15 maart vindt een congres plaats over de langdurige zorg. Daar werk ik bovenstaande suggesties uit in een plenaire voordracht. Dit congres gaat niet alleen over de kosten, maar ook over de kwaliteit van de langdurige zorg. Wil je ernaar toe, klik dan hier voor meer informatie en voor inschrijving.

Gaan de linkse partijen samen de zorg hervormen?

Tijdens het debat over de regeringsverklaring werkten GroenLinks, PvdA en SP goed samen: ze draaiden de bezuinigingen op de wijkverpleging terug. Eenstemmig pleitten zij voor het afschaffen van het eigen risico. Is dit de voorbode van een links zorgblok in de Tweede Kamer?

Spreiding

Sinds Joop den Uyl in de vorige eeuw laat de linkse politiek zich samenvatten in de leuze Spreiding van inkomen, kennis en macht. Voor de zorg komt dat bij het inkomen neer op het verkleinen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen. Mensen met een laag inkomen leven immers jaren korter en lijden tijdens hun leven vaker aan ziekten.

Stapeling voorkomen

Bij inkomen denk ik ook aan het herinrichten van de Zorgverzekeringswet (bijvoorbeeld verlaging van het eigen risico), de Wet langdurige zorg en Wet maatschappelijke ondersteuning. Met name het voorkomen van stapeling van eigen bijdragen binnen deze drie wetten. Ten derde noem ik de inkomensverschillen binnen de zorg: sommige specialisten verdienen te veel, sommige verpleegkundigen te weinig.

Shared decision making

Bij een betere spreiding van kennis binnen de zorg denk ik aan gedeelde besluitvorming van artsen en patiënten, aan betere informatievoorziening door patiëntenverenigingen en invoering van keurmerken zoals die van de GGD Appstore voor e-healthapplicaties. En uiteraard moeten gezondheidseducatie en stoppen met roken-cursussen weer binnen de Zorgverzekeringswet gaan vallen.

Afschaffen marktwerking

Bij betere spreiding van macht denk ik aan afschaffing van de marktwerking; in ieder geval binnen de eerstelijn en op het platteland. Tussen ziekenhuizen in grote steden zal wel concurrentie blijven bestaan. Die steden hebben vaak te veel aparte voorzieningen voor bijvoorbeeld spoedeisende zorg, opvang voor mensen met een beroerte en voor de behandeling van kanker.

Macht zorgverzekeraars

Daarnaast denk ik aan het terugdringen van de macht van zorgverzekeraars: dat waren, zijn en blijven openbare nutsbedrijven. Niks mis mee. Als laatste noem ik meer beleidsinvloed voor patiënten en cliënten bij zorgaanbieders, sociale teams, zorgverzekeraars en gemeenten.

Verkiezingsprogramma’s

De kans is groot dat Groenlinks, PvdA en SP elkaar kunnen vinden op bovengenoemde punten. Want hun verkiezingsprogramma’s voor 2017 lijken op elkaar, hun omvang in Kamerzetels is kleiner dan ooit én ze zitten alle drie in de oppositie. Het zou verstandig zijn als de progressieve partijen deze punten uitwerken en aanvullen in een gezamenlijk document. Dat kan dan meteen dienen als grondslag voor een gezamenlijke paragraaf in de nieuwe verkiezingsprogramma’s voor 2021 of eerder.

Geleidelijkheid

Ik hoop wel dat de linkse partijen kiezen voor een geleidelijke aanpak. Dus niet in één klap alle specialisten binnen vier jaar naar loondienst dirigeren. Niet in één keer zorgverzekeraars omvormen tot administratiekantoren. In het verleden zijn collectieve preventieve maatregelen zoals rioolaanleg en waterleiding ook niet van de een op de andere dag gerealiseerd. Joop den Uyl zei het treffend: de marges van de democratie zijn smal.

Congres kwaliteit en bekostiging langdurige (24-uurs) zorg

15 maart 2018 is er een congres in Utrecht over de kwaliteit en bekostiging van de langdurige (24-uurs) zorg. Tal van actuele onderwerpen rond de 24-uurs zorg en innovatieve voorbeelden en voorstellen komen die dag aan bod. Het congres is bestemd voor zorgprofessionals en bestaat uit korte voordrachten en een groot aantal workshops en flitspresentaties. Er zijn tal van sprekers en workshopleiders van gerenommeerde organisaties als het Centrum Indicatiestelling Zorg, Zorginstituut Nederland en Vilans.

Thema’s

De langdurige zorg is volop in beweging. Er zijn diverse actuele ontwikkelingen op het gebied van kwaliteit en bekostiging. Op het congres 15 maart worden deze ontwikkelingen verdeeld over drie hoofdthema’s: het nieuwe kwaliteitskader langdurige zorg, de bekostiging van de 24-uurszorg en de betaaltitel.

Onderwerpen

Op het congres krijg je antwoord op een groot aantal vragen op het gebied van kwaliteit en bekostiging van de langdurige (24-uurs) zorg. Vragen over kwaliteit zijn onder andere:

  • Wat zijn de gevolgen van de beleidsvoornemens van de nieuwe regering voor de kwaliteit van de medische en farmaceutische zorg aan bewoners van verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg?
  • Is er een grens aan het thuis aanbieden van zorg aan patiënten met ernstige, chronische zorgbehoeften?
  • Gaat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in 2018 anders indiceren dan in 2017?
  • Komt er een volumenorm voor de personeelsbezetting van afdelingen voor verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg?
  • Hoe moet het verder met de CQ-index, nu deze niet langer verplicht is?

Op het gebied van bekostiging worden vragen beantwoord als:

  • Kunnen we de financiële regelgeving in 2018 eenvoudiger maken voor verpleeghuizen, zorgcentra, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg?
  • Worden de Zorgzwaarte pakketten in 2018 afgeschaft of aangepast?
  • Gaan betaling in natura en het persoonsgebonden budget naar elkaar toegroeien?
  • Hoe wordt het extra geld dat het kabinet beschikbaar stelt verdeeld over de diverse branches voor langdurige zorg?
  • Komt er een betere afstemming tussen de indicatiestelling voor de Wet Langdurige Zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning?
  • Wordt de financiële afstemming verbeterd tussen Eerstelijnsverblijf (betaald door de Zorgverzekeringswet) en de langdurige zorg (betaald door de Wet Langdurige Zorg)?
  • Gaat de geriatrische revalidatie (betaald uit de Zorgverzekeringswet) in 2018 beter afgestemd worden op de langdurige zorg in verpleeghuizen, die gefinancierd wordt uit de Wet Langdurige Zorg?
Voor wie?

Het congres is bedoeld voor zorgmanagers, leidinggevende professionals en beleidsmakers van verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorgorganisaties, zorgkantoren en andere langdurige zorgorganisaties; leidinggevenden in de (langdurige) geestelijke gezondheidszorg; inkopers en beleidsmedewerkers van zorgverzekeraars en zorgkantoren; vertegenwoordigers van brancheorganisaties, ouderenbonden en patiënten- en gehandicaptenorganisaties; beleidsmedewerkers van overheidsinstanties, ervaren hulpverleners en alle anderen die werkzaam zijn of interesse hebben in de langdurige (24 uurs) zorg.

Flitspresentaties gezocht

Wij hebben ruimte voor enkele flitspresentatoren die kort en bondig iets willen vertellen over een goed voorbeeld, recent onderzoek of initiatief op het gebied van kwaliteitsborging of bekostiging in de langdurige zorg. Onderwerpen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op somatische verpleeghuizen, psychogeriatrische verpleeghuizen of instellingen voor mensen met een verstandelijke- of lichamelijke handicap. Wil jij graag flitspresentator zijn op dit congres? Stuur dan voor 19 januari 2018 een mail met daarin kort beschreven wat het onderwerp en doel van je presentatie is naar: marcelstam@guusschrijvers.nl.

Informatie en inschrijving

Meer informatie over het congres en het volledige programma vind je hier. De congresfolder kan je hier bekijken. Tot 1 februari 2018 geldt een vroegboekprijs van 295 euro (btw-vrij). Na 1 februari bedragen de congreskosten 325 euro (btw-vrij).

Ruim 100 extra verpleeghuizen nodig voor demente babyboomers

In 2030 zijn er 104 extra verpleeghuizen nodig blijkt uit berekeningen. Dit komt door het grote aantal babyboomers die dan gebruik zullen maken van deze voorzieningen. Het lukt steeds beter op mensen met lichamelijke gebreken thuis te verplegen en te verzorgen. Daarom zijn de extra verzorgings- en verpleeghuizen vooral nodig voor 75-plussers met dementie.

Percentuele daling

In 2010 woonden in Nederland 1,1 miljoen 75-plussers. Van hen woonden 109.817 ofwel 9,6% in een verzorgings- of verpleeghuis (vov-huis). In 2015 waren er 1,3 miljoen 75-plussers. Van deze groep verbleven 8,8% (112.426) in een vov-huis. In vijf jaar tijd daalde het percentage dus van 9,6% naar 8,8%.

Oorzaken

Tal van 75-plussers bleven langer thuis wonen dankzij nieuwe inzichten, scherpere indicatiestelling, meer inzet van thuiszorg en betere mantelzorg ondersteuning. Welke factor het meeste heeft bijgedragen aan de verlaging van het percentage, is niet bekend. De bewoners van verzorgingshuizen die de laatste jaren doorstroomden hebben een grotere zorgbehoeften dan voorheen. Ze zijn bijna gelijk aan verpleeghuisbewoners. Ik spreek daarom in dit stuk alleen over verpleeghuizen die erbij moeten komen.

Absolute stijging

Stel nu dat de percentuele daling van het aantal 75-plussers in vov-huizen met hetzelfde percentage blijft dalen. Dan verblijven in 2030 6,4% van de 75-plussers in een verpleeghuis Dat gaat vast lukken dankzij de genoemde factoren. In 2030 telt Nederland volgens de prognose van Primos en het CBS 2,1 miljoen 75-plussers. Van hen woont dan naar schatting 6,4% in een vov-huis. Dat zijn 133.165 personen. Dat betekent dat het aantal vov-bewoners met 20.700 zal stijgen in 2030: van 112.426 (zie hierboven) in 2015 naar 133.165. Bij een gemiddelde grootte van een vov-huis van 200 plaatsen, betekent dit dat er behoefte is aan 104 extra verpleeg- of verzorgingshuizen in 2030. Gemiddeld acht of negen per provincie.

Demente 75-plussers

Die groei is nodig, omdat vele babyboomers geboren in de naoorlogse jaren, in de komende jaren 75 jaar oud worden. Ze zijn vooral nodig voor demente 75-plussers. Het lukt immers steeds beter op mensen met lichamelijke gebreken thuis te verplegen en te verzorgen. Maar voor mensen met dementie -die voortdurende toezicht behoeven- is dat niet goed mogelijk. De conclusie van deze rekensommen heb ik als titel van deze blog zo kort mogelijk geformuleerd: Ruim 100 extra verpleeghuizen nodig voor demente babyboomers. En dan heb ik al rekening gehouden met de bestaande maatregelen om het thuis blijven wonen te versterken.

Wat te doen

Wat kunnen ouderenorganisaties, zorgaanbieders, woningbouwcorporaties, zorgkantoren, gemeenten, provincies, VWS en parlement nu al doen om incidentenpolitiek in de jaren twintig te vermijden? Bij incidenten denk ik aan dementerenden op wachtlijsten die op straat zwerven, reportages daarover in de media en politici die dan met de vinger wijzen naar de dan zittende regering of het college van B&W. Ik noem in telegramstijl enkele beleidsvoorstellen die per zorgkantoorregio nadere uitwerking behoeven:

  1. Erken de urgentie van het vraagstuk. De helft van de 104 extra verpleeghuizen moeten nu al worden voorbereid. Een nieuw verpleeghuis openen kost zo’n acht jaar aan voorbereidingstijd. Deze blog draagt hopelijk bij aan dit urgentiebesef.
  2. Scheidt wonen en zorg nog verder dan nu gebeurt voor mensen met geringe zorgbehoeften. Ofwel in professionele woorden: scheid wonen en zorg ook voor mensen met een zorgindicatie 4 en hoger. Dat maakt het mogelijk dat ook woningbouwcoöperaties initiatieven nemen om dementerenden te huisvesten. Zorgaanbieders kunnen dan de zorg leveren. Ook is er dan variatie mogelijk in het aanbod van woningen en het verbouwen van bestaande corporatiecomplexen in kleine woonvormen voor mensen met dementie.
  3. Vier vormen van zorgbekostiging zijn beter te benutten dan tot nu toe. Ik heb het dan over geriatrische revalidatie en eerstelijnsverblijf. Beide vallen onder de Zorgverzekeringswet. Ik heb het ook over het Volledig pakket Thuis; een regeling die onder de Wet Langdurige Zorg valt. Ten vierde functioneert de bekostiging van wijkverpleegkundigen thans van geen kant. De urgentie van de dementerende babyboomers moet leiden tot het samenhangend toepassen van deze vier regelingen. Wellicht is het thuis blijven wonen dan nog meer te stimuleren dan tot nu toe.
  4. Het is zaak de woonzorg-behoeften van 75-plussers samenhangend te monitoren met bijvoorbeeld de Woonzorgwijzer. Op basis daarvan zijn per gemeente, zorgkantoor en provincie betere prognoses te maken voor de behoeften aan verpleeghuizen in 2030 dan die aan het begin van dit stuk.
  5. Tenslotte: in 2020 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Deze gaat tal van wetten en regelingen voor de Ruimtelijke Ordening vervangen. Die stelt naast Planet (= milieubeleid) en Profit (vestiging van bedrijven) ook de People centraal. Ik hoop dat ook de huisvesting van 75-plussers een centrale plaats krijgt in deze Omgevingswet.
En verder

Op 15 november geef ik een plenaire voordracht tijdens een conferentie van de provincie Zuid Holland. Die heeft als titel: Scheiden van wonen en zorg opnieuw bekeken. Daarin maak ik een prognose voor de behoefte aan vov-huizen in 2030 in deze provincie. Klik hier als je de de PowerPoint presentatie wilt bekijken.

Congres 24-uurs zorg

Op 15 maart 2018 geef ik een lezing over de bekostiging van de 24-uurszorg voor ouderen, psychiatrische patiënten en mensen met ernstige verstandelijke of lichamelijke beperkingen. Mijn prognose voor 24-uurszorg aan ouderen in 2030 staat hierboven al. Die behandel ik niet meer uitvoerig. Wel ga ik in op de woon- en zorgbehoeften van de andere genoemde groepen. Verder vraagt het te voeren beleid in vijf punten (zie hierboven) om concretisering. Die reik ik graag aan op 15 maart. De lezing vindt plaats op het congres Kwaliteit en bekostiging van 24-uurszorg. Tal van lezingen en workshops kun je bijwonen van sprekers die met innovaties bezig zijn op het terrein van wonen, langdurige zorg, bekostiging en lerende organisaties. Klik hier voor het programma, schrijf je in en doe in één dag nieuwe kennis(sen) op.

Cardioloog in eerstelijn: beter, sneller en goedkoper voor patiënt

Uit recent onderzoek blijkt dat behandeling van niet complexe cardiologie door huisartsen een daling in het aantal verwijzingen naar de tweedelijn kan bewerkstelligen en de niet-complexe zorg (jaarcontroles) kan overnemen. Voorwaarden hierbij is dat de huisarts goed opgeleid is in basale cardiologie en ondersteund wordt op het gebied van diagnostiek en door een cardioloog die hij direct kan consulteren.

Hart- en vaatziekten

50% van de ziekenhuiskosten werden in 2011 veroorzaakt door hart- en vaatziekten. Dat was in 2003 43%. Deze stijging heeft een aantal oorzaken: de groei van het aantal patiënten en vergrijzing van de bevolking, verruimde indicaties voor tweedelijnsbehandeling en intensievere behandelingen. Maar ook de inzet van nieuwe medische technologieën en de lage drempel voor huisartsen om patiënten door te verwijzen. Bij hart- en vaatzieken zijn huisartsen vaak huiverig om een verkeerde diagnose te stellen. Dus sturen zij twijfelgevallen door naar de cardioloog. Vaak wordt dan geconstateerd dat zij geen cardiologisch probleem hebben. Onderzoek heeft aangetoond dat in 40% van de doorverwijzingen de hoofdreden ‘diagnostische onzekerheid’ is (1).

Onderzoek

Is behandeling van niet complexe cardiologie door huisartsen, onder supervisie van een cardioloog die voor de eerste lijn werkt, haalbaar, doelmatig en veilig? Om deze vraag te beantwoorden werd in 2013 door cardioloog Nico Breuls en huisarts Adrie Evertse, ( directeur Steunpunt Koel) een project opgezet in de Hoeksewaard en Ridderkerk. De insteek was dat de huisarts een daling in het aantal verwijzingen naar de tweede lijn kan bewerkstelligen en de niet-complexe zorg (jaarcontroles) kan overnemen. Uitgangspunt hierbij was dat de huisarts goed opgeleid was in basale cardiologie en ondersteund werd op het gebied van diagnostiek en door een cardioloog die hij direct kon consulteren.

Indicaties

Het project was gericht op vier indicaties: souffle/hartruis, ritmestoornis/hartkloppingen, pijn op de borst en hartfalen. De huisarts werd gefaciliteerd met extra diagnostische tools, protocollen (op basis van de NHG standaarden), deskundigheidsbevordering en een coachend én meekijkend cardioloog. Het project werd deels gefinancierd door zorgverzekeraar CZ en Steunpunt Koel. Het liep in 2015 af.

Extra ondersteuning

Bij de experimentele groep van 35 huisartsen werd ter ondersteuning een cardioloog ingezet, was er extra diagnostiek mogelijk en kregen huisartsen specifieke nascholing. Bij de controlegroep (20 huisartsen) gebeurde dit allemaal niet. De inclusie van patiënten in het project heeft in totaal 15 maanden gelopen. In het onderzoeksverslag beschrijft onderzoeker Breuls precies hoe de contacten tussen cardioloog (hijzelf) en de huisartsen verliepen.

Resultaten

Bij één op de vijf experimentele patiënten heeft de huisarts bij het eerste bezoek ondersteuning gehad van de projectcardioloog. In de vervolgbezoeken neemt deze ondersteuning toe. Een groot deel van de patiënten heeft nader onderzoek gehad op aanvraag van de huisarts en zonder advies van de projectcardioloog. Dit komt mede omdat de huisarts al doende leerde welke onderzoeken nodig waren voor de juiste diagnose en beleid.

Minder doorverwijzingen

Er was sprake van een vermindering van het aantal experimentele doorverwijzingen naar de tweede lijn met 65 % in vergelijking met de controlegroep. Tevens was er een toename van het aantal aangevraagde onderzoeken in de experimentele groep met 24% in vergelijking met de controlegroep. Dit laatste is te zien als een vervanging van de onderzoeken in het ziekenhuis.

Positief

Het overgrote deel van de huisartsen (95%) vond dat de gehanteerde werkwijze de kwaliteit van zorg voor patiënten met hartklachten waarborgde. De protocollen (op basis van de NHG standaard) waren goed toepasbaar volgens 82,5%. Het merendeel (97,5%) van de huisartsen vond dat door de nascholing (4 x 3 uur) en door de praktijkbegeleiding/het werkbezoek er een verdieping plaatsvond van kennis en vaardigheden. De belangrijkste drie redenen waarom huisartsen hebben deelgenomen aan het cardiologieproject zijn het feit dat de zorg dichtbij de patiënt bleef (97,5%), de deskundigheid werd bevorderd (87,5%) en de eerstelijnsdiagnostiek werd uitgebreid (62,5%).

Patiënten

Het project werd goed beoordeeld: 95% van de deelnemende huisartsen beoordeelde het project als voldoende of hoger. Het merendeel (91,9 %) van de patiënten die een enquête hebben ingevuld vond het een voordeel dat onderzoek en behandeling dichtbij huis kon plaatsvinden. De belangrijkste argumenten die hierbij een rol speelden zijn de deskundigheid behandelend arts (23,4%), de vertrouwensrelatie met de huisarts ( 22,3%) en de reisafstand (21,1%).

Besparingen

De analyses laten zien dat in de controlegroep 58 van de 100 patiënten naar de tweedelijn werden verwezen. In de experimentele groep waren dit 20 patiënten. De besparing die hiermee gepaard ging was 38 keer de DOT prijs van de tweedelijn. Aan het begin van het project zijn een aantal DOT’s gekenmerkt die substitueerbaar zijn. De gemiddelde prijs van deze DOT’s was € 356,50. Vermenigvuldigd met 38 kom je dan uit op een besparing van € 13.547 per 100 patiënten.

Geen vervolg

De resultaten van het project zijn zodanig dat de zorggroepen Hoeksewaard en Ridderkerk met Zorgverzekeraars en de drie omringende ziekenhuizen in gesprek zijn gegaan om te komen tot een zorgaanbod cardiologie dat aansluit bij de opgedane ervaring, bij de dagelijkse praktijk van de huisarts en ingebed is in de bestaande regionale samenwerking met de vaste ketenpartners en cardiologen uit de drie ziekenhuizen. Eind 2017 zijn deze gesprekken op vrijwel niets uitgelopen.

Oorzaken

Waarom het is misgegaan ondanks de gunstige resultaten, is niet duidelijk. Ontbrak de maatschappelijke urgentie? Stond de DBC-bekostiging de consultatie door een cardioloog in de weg? Waren er onvoldoende trekkers in de genoemde ziekenhuizen? Wilden de ziekenhuizen niet met elkaar in één project? Hadden de Medisch Specialistische Bedrijven en de Raden van Bestuur van de ziekenhuizen andere dingen aan hun hoofd? Ik merk op dat er voor tal van cardiologen wachtlijsten bestaan. Wil je de PowerPoint presentatie inzien die Nico Breuls gebruikte op een congres van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie? Klik dan hier.

Congres

Op 15 februari 2017 vindt het congres Geïntegreerde zorg eerste en tweede lijn plaats. Cardiologen Nico Breuls (zie hierboven) en Rob van Mechelen (bekend van het geïntegreerde landelijke zorgprogramma NVVC-connect) gaan dan summier in op de hierboven genoemde resultaten. Dan doen ze in een workshop. Belangrijker voor hen is de vraag: Wat is het juiste implementatietraject en wat zijn de randvoorwaarden om dit Koele project te verspreiden? Het kan allemaal beter, sneller en goedkoper voor de hartpatiënten. Maar hoe moet Nederland zoiets aanpakken?

1. Vlek, Vierhout, Knottnerus, Schmitz, Winter, Wesselingh-Megens en Crebolder, ‘A randomised controlled trial of joint consultations with general practitioners and cardiologists in primary care’, 2003

Hebben Zweden en Letland hun informatieveiligheid op orde?

Informatieveiligheid, waaronder privacy, is in Nederland een belangrijk topic. Zeker ook in de zorgsector speelt deze een grote rol met zoveel gevoelige gegevens. Voeg daar nog eens het toegekende inzagerecht van patiënten aan toe en de behoefte van huisartsen en specialisten aan gezamenlijke dossiervoering en de uitdaging is compleet.

Randvoorwaarden

Betekent dit dat we maar terug moeten naar pen en papier? Nee, dat niet. Maar we moeten wel zorgen dat de randvoorwaarden voor digitale zorgcommunicatie goed ingevuld zijn. Informatieveiligheid moet een vast gegeven zijn voor alle zorgorganisaties: sociale teams, gezondheidscentra, ziekenhuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en voor ouderenzorg, zorgverzekeraars en gemeenten.

Europese wetgeving

Dat moet echt, want vanaf 1 mei 2018 geldt de nieuwe Europese algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. In het Engels heet de AVG: de General Data Protection Regulation (GDPR).

Bijeenkomst informatieveiligheid

Op 29 november organiseert ConanDoyle in samenwerking met Oracle een middagbijeenkomst over informatieveiligheid in de zorg. Ondergetekende spreekt over innovaties in de zorg en aan welke aspecten gedacht moet worden om de benodigde of beschikbare informatie veilig te houden en daarmee de privacy van patiënten en/of cliënten te waarborgen.

Programma

Na mij spreekt Rob de Leur. Hij neemt ons mee in zijn ervaringen bij het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie. Dit nieuw op te zetten ziekenhuis stoomt hij klaar voor ISO 27001 en NEN 7510 certificeringen. Hij heeft een heel praktische kijk op zaken rond gegevensbescherming. Het laatste deel van de middag is ingeruimd om vragen te behandelen die over een specifieke situatie kunnen gaan, maar ook generiek van aard kunnen zijn.

Ervaringsdeskundigen gezocht

Voor mijn eigen voordracht zoek ik contact met collega’s die privé of professioneel bekend zijn met informatieveiligheid in de zorg in Zweden en Letland. In deze landen is de veiligheid van het betaalverkeer geïntegreerd met die voor de zorg: met één en dezelfde pas kun je in je medisch dossier kijken en ook telebankieren. Ik ken de systemen uit de literatuur. Graag kom ik contact met ervaringsdeskundigen. Als je kunt helpen, stuur je mij dan voor 29 november een mail?

En verder

De sessie van ConanDoyle op woensdag 29 november is gratis toegankelijk voor managers in de zorg die informatieveiligheid en/of riskmanagement tot hun verantwoordelijkheid rekenen. Wil je meer informatie over het programma of je inschrijven? Klik dan hier. Hopelijk tot 29 november in Bunnik!

Verslag 7e Nationale E-health Congres

10 november 2017 vond in Galgenwaard in Utrecht het 7e Nationale E-health Congres plaats voor professionals in de zorg. Een aantal vragen stond centraal: wat is de meerwaarde van e-health voor diagnostiek, therapie, nazorg en patiënten? Hoe kunnen we goede voorbeelden sneller verspreiden? En aan welke kwaliteitseisen moet een goed e-health voorbeeld voldoen? Het congres bestond uit korte voordrachten en flitspresentaties.

Ochtendprogramma
Middagprogramma

Hieronder vind je een foto-impressie van het congres: